zondag 8 februari 2015

OUD-COLLEGA

Op de markt zie ik in de verte mijn oud-collega Ruud aankomen. Hij is lang. Ik denk zo’n 1.87 m. Hij steekt met kop en schouders boven de winkelende menigte uit.  Zelf ben ik trouwens ook geen kleintje: 1.85. Dus ook ik steek er boven uit. Ruud moet mij gezien hebben, denk ik, al hoop ik van niet. Er zijn van die dagen, dat ik gewoon niemand hoef te ontmoeten; dat  ik het liefst in mezelf gekeerd kan blijven. Ik draai me om en loop terug. Af en toe kijk ik om, dan zie ik Ruud niet meer. Zou die dan van de markt af gegaan zijn? Neen, daar is ie al weer; hij  stapt onder een kraampje vandaan, zal wel wat gekocht hebben. Ik loop stug door, terug naar waar ik mijn fiets tegen een lantaarnpaal heb gezet.
Ruud is met een oudere dame en een meisje van een jaar of zestien. Nu herinner ik het me weer: iemand had me verteld dat Ruud getrouwd was met een vrouw die twaalf jaar ouder was dan hij. Ze moesten trouwen. Dat meisje dat bij hen liep was natuurlijk hun kind. Ruud moet nu onderhand veertig zijn. Zo, dan moet zijn vrouw dus tweeënvijftig zijn.  Op een afstandje is het nauwelijks te zien dat zij zoveel ouder is. Ze lopen nu in de richting van de oversteekplaats op de Meent. Alle drie dragen ze een kleurloos zakje met wat fruit. Ruud en zijn dochter knabbelen aan een banaan. Ruud móét me straks herkennen. Hij loopt vlak langs me heen, bij mijn fietsje, aan die lantaarnpaal. Maar nee, hij loopt gewoon door. Hij gooit nota bene vlak bij mijn voeten zijn bananenschil in een rioolput  en loopt rustig verder.
Nou wil ik hem toch wel even spreken.
‘Hé Ruud, Ruud, ken je me niet meer?’
‘Neen, geen flauw idee,’ zegt hij ‘maar verras me eens, wie ben je dan wel?
‘Ik ben Ad, Ad van Spangen.’
‘Sorry, jongen maar ik ken geen Ad van Spangen.’ 
‘Nee, Ruud, ik heet ook geen Ad van Spangen, ik heet Ad en we hebben drie jaar lang samengewerkt in Spangen weet je nog?’zeg ik.
‘O, ja nou weet ik het weer, jij was die kale ouwe lul, die sufgelulde. Toen ik daar kwam werken, zat je maar een beetje naar de toetsen van je typemachine te staren. Maar dat was gauw afgelopen. Binnen twee weken had ik je aan het werken gezet: het eerste wat we deden was samen onze werkruimte opknappen. Hoe is ’t ermee Ad?’’
Ik wist dat Ruud niet zo lang in Spangen gewerkt had; hooguit drie jaar. Hij was toen met vrouw en dochter verhuisd naar Enschedé.
‘Trouwens Ruud,’ zeg ik ,’lekker een dag je uit in Rotterdam met je schoonmoedertje en je dochter?’
 ‘Ja, Ad, ik ben wel een lekker dagje uit in Rotterdam … maar néén Ad, dat is niet mijn schoonmoeder maar ……. ‘
‘Ja, dat weet ik heus wel, Ruud, ik maak maar een geintje.’


Het is nu, van zo dichtbij, wel heel goed te zien dat Ruud zijn vrouw niet meer de jongste is. Ze heeft een behoorlijk gerimpeld gezicht. Maar … eerlijk is eerlijk: die dochter van Ruud is een mooie meid.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten