Op de markt zie ik in de
verte mijn oud-collega Ruud aankomen. Hij is lang. Ik denk zo’n 1.87 m. Hij
steekt met kop en schouders boven de winkelende menigte uit. Zelf ben ik trouwens ook geen kleintje: 1.85.
Dus ook ik steek er boven uit. Ruud moet mij gezien hebben, denk ik, al hoop ik
van niet. Er zijn van die dagen, dat ik gewoon niemand hoef te ontmoeten;
dat ik het liefst in mezelf gekeerd kan
blijven. Ik draai me om en loop terug. Af en toe kijk ik om, dan zie ik Ruud
niet meer. Zou die dan van de markt af gegaan zijn? Neen, daar is ie al weer;
hij stapt onder een kraampje vandaan,
zal wel wat gekocht hebben. Ik loop stug door, terug naar waar ik mijn fiets
tegen een lantaarnpaal heb gezet.
Ruud is met een oudere dame
en een meisje van een jaar of zestien. Nu herinner ik het me weer: iemand had
me verteld dat Ruud getrouwd was met een vrouw die twaalf jaar ouder was dan
hij. Ze moesten trouwen. Dat meisje dat bij hen liep was natuurlijk hun kind.
Ruud moet nu onderhand veertig zijn. Zo, dan moet zijn vrouw dus tweeënvijftig
zijn. Op een afstandje is het nauwelijks
te zien dat zij zoveel ouder is. Ze lopen nu in de richting van de
oversteekplaats op de Meent. Alle drie dragen ze een kleurloos zakje met wat
fruit. Ruud en zijn dochter knabbelen aan een banaan. Ruud móét me straks
herkennen. Hij loopt vlak langs me heen, bij mijn fietsje, aan die
lantaarnpaal. Maar nee, hij loopt gewoon door. Hij gooit nota bene vlak bij
mijn voeten zijn bananenschil in een rioolput
en loopt rustig verder.
Nou wil ik hem toch wel
even spreken.
‘Hé Ruud, Ruud, ken je me
niet meer?’
‘Neen, geen flauw idee,’
zegt hij ‘maar verras me eens, wie ben je dan wel?
‘Ik ben Ad, Ad van
Spangen.’
‘Sorry, jongen maar ik ken
geen Ad van Spangen.’
‘Nee, Ruud, ik heet ook
geen Ad van Spangen, ik heet Ad en we hebben drie jaar lang samengewerkt in
Spangen weet je nog?’zeg ik.
‘O, ja nou weet ik het
weer, jij was die kale ouwe lul, die sufgelulde. Toen ik daar kwam werken, zat
je maar een beetje naar de toetsen van je typemachine te staren. Maar dat was
gauw afgelopen. Binnen twee weken had ik je aan het werken gezet: het eerste
wat we deden was samen onze werkruimte opknappen. Hoe is ’t ermee Ad?’’
Ik wist dat Ruud niet zo
lang in Spangen gewerkt had; hooguit drie jaar. Hij was toen met vrouw en
dochter verhuisd naar Enschedé.
‘Trouwens Ruud,’ zeg ik ,’lekker
een dag je uit in Rotterdam met je schoonmoedertje en je dochter?’
‘Ja, Ad, ik ben wel een lekker dagje uit in
Rotterdam … maar néén Ad, dat is niet mijn schoonmoeder maar ……. ‘
‘Ja, dat weet ik heus wel,
Ruud, ik maak maar een geintje.’
Het is nu, van zo
dichtbij, wel heel goed te zien dat Ruud zijn vrouw niet meer de jongste is. Ze
heeft een behoorlijk gerimpeld gezicht. Maar … eerlijk is eerlijk: die dochter
van Ruud is een mooie meid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten