Vanmiddag was ik op de sportschool.
Normaal ga ik nooit op zaterdag maar ik moest deze week nog een keer inhalen,
want ik was afgelopen donderdag niet geweest. Het was gelukkig lekker rustig.
Ik deed zo mijn routineoefeningetjes aan de bijbehorende apparaten:
buikspieren, biceps, triceps … terwijl een
drietal Turkse jongens een beetje stond te geinen. Ze hadden het raam aan de voorgevel
opengezet en een van hen riep iets vanaf de eerste étage naar voorbijlopende vrouwelijke
hulpagenten (met van die fluorescerende groene hesjes). Ik kon niet verstaan
wat de jongens zeiden, de voorbijlopende agentes blijkbaar ook niet.
‘Hé hoor je me niet, ben
je doof soms?’ lol.
Het raam werd dichtgedaan
en Inmiddels was een behoorlijk frisse wind de sportschool ingetrokken. Ik ging
verder met het oefenen van mijn hamstrings en de borst- en buikspieren. Weer
werd het raam opengedaan om een passerend clubje dames joelend en juichend toe
te schreeuwen. Ik was al behoorlijk bezweet van de eerdere oefeningen en ik
voelde de tocht flink langs me heen gaan. Het raam werd weer gesloten.
Ik had de drie boys
tijdens mijn verblijf in de oefenruimte
overigens nog niet zien trainen. Ze stonden een beetje met elkaar te kletsen,
naar buiten te kijken en af en toe een beetje te klieren met dat raam. Voor zo
ver ik weet, moeten de sporters gewoon van die ramen afblijven. Als de ramen
open moeten, zorgt de leiding daar wel
voor.
Ik was nu toe aan de
oefeningen voor de liezen. Het turkje met sikje komt voor het apparaat staan
waar ik op bezig ben. Hij lacht en zwaait naar een naderende een jongeman
buiten, die zwaait terug. Het Turkje zwiept het raam open en begint tegen het
figuur buiten te schreeuwen.
‘Hallo,’ zeg ik, ‘wil je dat raam dicht doen, het is
koud.’
‘Nee, ik moet even praten
met broertje ….’
‘Je moet het raam nu dicht
doen, het is koud, ik wil niet ziek
worden.’
‘Ja, even maar, ik doe raam
straks dicht ….
‘Nee,’ zeg ik, ‘niet
straks …NU!’
‘Wat zeg je?’
‘Nú moet je het raam dicht
doen.’
‘Nee, ik ga eerst met broertje
praten …
‘Okee,’ zei ik, ‘dan loop ik wel even naar beneden, naar de
leiding.’
‘Ja, doe maar man, doe
maar, ik ben niet bang. Kankerkale!
‘Je hoeft ook niet bang te
zijn, zei ik.’
‘Ga dan! Ga dan! Kankerkale!
Ik leg de locatieleider
uit wat er is gebeurd. Hij loopt onmiddellijk met me mee naar boven. De jongen
blijkt inderdaad niet bang uitgevallen. Hij is er in ieder geval niet voor op
de loop gegaan. Met zijn twee maatjes staat hij te druk gebarend te praten. Ik
wijs de locatieleider aan, met wie van de jongens ik het aan de stok heb.
Briesend komt hij op me af
en bijt me toe, dat hij mijn hond niet is. Hij zegt me dat ik hem heb behandeld
als mijn hond, door hem te vragen dat raam nú te sluiten.
Het turkje met de sik bleef
te keer gaan, nu ook tegen de locatieleider. Alle aanwezigen op de eerste
verdieping van de sportschool hebben hem zeker wel tien keer horen brullen dat
hij mijn hond niet was. Hij moest uiteindelijk zijn lidmaatschapskaart aan de locatieleider
afgeven en zich verder gedeisd houden.
Ik heb die middag geen
last meer gehad van dat opgewonden standje. Ik heb nog lekker een uurtje
geroeid, gefietst en gecrossed.
Bij het verlaten van de
sportschool vertrouwde de locatieleider me toe dat deze jongen nog weinig kans
heeft in deze school toegelaten te worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten