De laatste tijd is hij banger.
Zoals de lift nemen in het gebouw waar hij woont. Hij durft het gewoon niet
meer: angst dat lift in een vrije val komt of ergens onderweg klem komt te
zitten.
Naar beneden lopen gaat
nog net, maar het zweet breekt hem wel uit. Hij is panisch voor als hij een van
zijn buren tegenkomt … en als die dan wat tegen hem zegt, dan durft hij niks
terug te zeggen. Dat komt omdat hij heel erg slist. Zo erg dat niemand een touw
kan vastknopen aan wat hij zegt. Zelfs zijn eigen moeder, met wie hij al vanaf
zijn geboorte samenwoont, verstaat soms helemaal niets van wat hij zegt.
Soms is het simpel een
vraag van een buurman te beantwoorden. Bijvoorbeeld als de buurman zegt:
’Hallo buurman, gaat het
goed?’
Dan is het voldoende dat
hij ‘ja’ knikt, ook al gaat het helemáál niet goed. Want die buurman heeft er niks mee te maken, dat het niet goed gaat met
hem. Wat heeft het voor zin dat de buurman dat dat weet?!
Wat moeilijker te
beantwoorden is de vraag van een buurvrouw:
‘Hallo buurman, de
afrekening van de stookkosten is veel te hoog. Protesteert u ook mee bij de
huisbaas?’
‘O,s ngblkss, ssskwee nies,’
zegt hij dan.
Hij gaat naar de
bibliotheek; wil er om half elf zijn. Vlug gaat hij de portiek uit. Eigenlijk
had hij nog naar de post willen kijken. Hij verwacht dat er geld gestort is op
zijn rekening. Misschien staat hij nu niet meer rood. Door de ontmoeting met de
buurvrouw raakte hij een beetje in de war en vergat hij helemaal naar de post
te kijken.
Hé, toevallig ziet hij de
buurvrouw net het portiek verlaten. Zo
snel als hij kan gaat hij de portiek in maar hij had zich de moeite kunnen
besparen want de post was nog niet geweest.
‘Zal ik problemen krijgen
in de bibliotheek?’ dacht hij. Want gisteren ontving hij van de Gemeentelijke
Bibliotheek een kaartje waarop stond dat hij vier boeken, drie weken te lang
geleend heeft. Hij moest de boeken snel terugbrengen en: 12 euro boete betalen
… hij had helemaal geen tegoed. Hij is een beetje onzeker over hoe ze bij de
bibliotheek zullen reageren. Van de
laatste keer dat hij er was, kon hij zich nog herinneren, dat er veel grote kale
mannen, in zwarte uniformen rondliepen. Hij
kan zich niet meer precies herinneren of ze ook een wapen droegen, of
niet. Hij dacht van wel.
De hele weg van huis naar
de bibliotheek, liep hij zichzelf een beetje op te fokken. Over de boeken, die
hij veel te lang geleend had, over het geld, of het nou wel of niet op zijn
rekening zou staan en over de mannen in die zwarte pakken, of ze nou wel of
geen wapens hadden, misschien wel messen.
Toen stond hij ineens voor
de Poffertjeskraam op de Botersloot en in één klap was hij alle sores vergeten.
Hij stapte naar binnen bestelde slissend een grote portie poffertjes (eess
sgrosse ssporssie sspossesstsjes) De serveerster begreep hem en hij nam er een
kop koffie bij (dat wees hij aan).
‘Zeven euro vijftig,’ zei de serveerster. In
zijn enthousiasme voor de poffertjes was hij ineens alles vergeten: dat hij zo sliste,
dat hij op weg was naar de bibliotheek en dat hij geen saldo had. Met
ingehouden adem stopte hij zijn bankpas in het betaalapparaat van de
poffertjeskraam en … jawel hoor hij had weer saldo. Dat was een hele zorg
minder. Alleen vroeg hij zich nog steeds af of de mannen in die zwarte
uniformen nu wel of niet bewapend waren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten