woensdag 10 februari 2016

WALGING

Boer Grollemans liep altijd op klompen … en in een blauwe, naar koeienstront stinkende, overall. Behalve op zondag . Dan ging hij met zijn vrouw en kinderen in nette kleren naar de kerk.  
De vrouw van boer Grollemans, boerin Grollemans dus, was een blozende, kogelronde en goedlachse dame. Haar lach was zeer uitbundig. Zelfs de koeien en varkens leken er soms vrolijk van te worden.  Ze lachte vaak lief naar mij. Daar werd ik helemaal warm van.
Boer Grollemans echter zag of hoorde je nauwelijks. Hij was er. Hij verzette bergen werk. Zonder meer.  Maar hij viel nooit op. Hij sprak heel bedaard. Zelfs op zijn klompen hoorde je hem niet lopen. De Grollemansen hadden  vijf kinderen. Drie jongens. Twee meisjes. Af en toe strontvervelend. Toch heb ik  Grollemans nooit zijn stem tegen hen horen verheffen. Hij was de rust en het geduld zelve. De man met de milde glimlach.

Mijn moeder zat te naaien. Met de hand. Op haar vaste plekje naast de oliehaard. Mijn zusjes en ik waren al in pyjama. We keken op tv naar Rawhide.  We hadden dus gewoon nog tv.
Mijn vader had overgewerkt.  Doodop en bezweet kwam hij thuis. Ma stond ogenblikkelijk op om zijn eten op te warmen. Douchen deed pa door de weeks nooit. In het weekend zag ik hem wel eens de badkamer uitkomen … in zijn blote bast en zijn slappe witte onderbroek. Voor de rest van de week moesten we zijn zweetgeur maar accepteren. Ma zei er tegen hem nooit wat over. Ze zeiden  vrijwel nooit wat tegen elkaar.
Pa zette zijn bord eten op het tafeltje naast zijn stoel. Zonder ons wat te zeggen koos hij een ander tv-net. Daar was Perry Mason op. Pa ging zitten kijken met het bord op schoot.
Weg was Rawhide dus … wij keken elkaar schouderophalend aan … tsja zo ging het nou eenmaal bij ons. Protesteren had geen zin. Pa reageerde toch niet. Meestal viel hij in slaap als hij zijn eten op had. Dan konden wij de tv weer op Rawhide zetten. Zo ging het nu ook. Jammer genoeg waren we wel een stukje film kwijt.
Om negen uur, toen de film was afgelopen, gingen mijn zusjes naar bed.

Op de boerderij had één van de katten, zes jonkies gebaard. Maar …. er waren daar al volwassen poezen genoeg. Er liepen er maar liefst vijf op het erf. Dus boer Grollemans had besloten de zes borelingetjes af te maken. Eén voor één nam hij ze in zijn hand en met een harde worp, zoals een  werper bij het honkbal dat doet, gooide hij de kleine poesjes tegen de muur. Morsdood allemaal. Grollemans deed de kadavertjes in een emmer. Hij begroef ze op zijn erf niet ver van de drinkplaats van de koeien. Dit was gewoon werk voor hem … net als koeien melken of schapen scheren. Het hoorde bij het vak.

Mijn zusjes waren naar bed. Ik zat nog wat huiswerk te doen: Duitse woordjes leren. Pa lag languit in zijn stoel te maffen. Ma zat nog te naaien.
Zomaar, uit het niets zei ma, met iets van walging in haar stem: ’Moet je die hem daar nou zien liggen, het hele huis is vergeven van zijn stank … wat heb ik nou aan zo’n man? Eigenlijk is ie alleen maar goed om te werken, te eten en te slapen.’

‘Ja … nou, welterusten, mam.’

‘Welterusten. Jongen.’

dinsdag 9 februari 2016

BIJ DE BOEREN

Op mijn dertiende mocht ik een tijdje gaan logeren bij ‘de boeren’. Nou ja, mocht, ik kan beter zeggen: moest. Het was noch mijn idee noch dat van mijn ouders. Het idee kwam uit de koker van de maatschappelijk werkster, die bij ons thuis over de vloer kwam. Juffrouw  Ansink was haar naam.  Van haar moest de tv weg. Daar waren we in feite te arm voor, volgens haar. Maar goed, die juffrouw vond, dat ik een tijdje (minstens 6 weken) gezondheid op moest gaan doen op het Overijsselse platteland. Ze kende daar een boerenechtpaar, dat me wel op krachten wilde laten komen.

Volgens die juf, maakte ik me te druk om de relatieproblemen van mijn ouders. Dat klopte ook wel. Het grootste probleem was eigenlijk, dat ze vrijwel nooit eens goed met elkaar praatten. Mijn vader zei al helemaal nooit wat. Althans, voor zo ver ik weet. Zeker niet tegen iemand bij ons thuis.
Als pa niet thuis was vertelde mijn moeder  me schaamteloos alle problemen die ze met hem had. Geen enkel detail werd daarbij geschuwd. Het tragische is, dat ik weinig tot geen positieve woorden van haar over mijn pa heb mogen horen.

Ik dwaal een beetje af, want ik wou zeggen dat ik naar die boerderij moest omdat ik slecht at en overspannen geworden was van het idee dat mijn ouders uit elkaar zouden gaan. Ten einde raad, ben ik daarover gaan praten met juffrouw Ansink.

Volgens mijn moeder was pa een domme, sadistische man. Hij had in Indonesië van zijn negende tot zijn veertiende jaar in een concentratiekamp (het Jappenkamp) gezeten. Hij had tot zijn negende, drie jaar lagere school gehad en heeft daarna nooit meer verder geleerd. Toen ze me dat vertelde, was ik dertien jaar en hoorde ik haar aan als een soort ja-knikkertje. Maar nu weet ik, dat je heus niet dom hoeft te zijn als je maar drie jaar lagere school hebt.
’Sadistisch’ zei mijn moeder….mijn vader had ‘kampneigingen’ … daarmee bedoelde ze, dat hij net zo gewelddadig tegen ons, zijn kinderen, was, als de soldaten in het Jappenkamp tegen hem waren geweest. Nou moet ik mijn moeder toegeven, dat pa mij en de andere kinderen wel eens sloeg maar meestal verdienden we dan wel een pak slaag en … eerlijk is eerlijk het was nooit tot bloedens toe. Maar ‘kampneigingen’? Aan kampneigingen denk ik meer aan wat een broer van mijn pa (onze ome Jan) in het Jappenkamp overkomen is: die werd door de Jappen aan één arm in een boom gehangen omdat hij een ei gestolen zou hebben uit het kippenhok. Zoiets sadistisch heeft pa nooit gedaan.

Het was trouwens een goed idee van die juf Ansink om mij naar dat dorp Nieuw Heeten in Overijssel te sturen. Ik hielp boer Grollemans daar op het land met het binden van korenschoven  met korenaren.
Grollemans had varkens en koeien, die waren door de hele boerderij te ruiken. Van de meeste koeien en varkens was ik bang: ze keken me boosaardig aan.
Poepen deden alle mensen, die op de boerderij woonden (ik dus ook) op de poepdoos: een houten kist. Onze poep en pies plonsde van daar tussen de uitwerpselen van de varkens en koeien. ‘Dat wordt straks uitstekende goeie mest,’ zei Grollemans, grijnzend.
Kippen hadden ze ook. Van de kippen was ik niet bang.  Zij wel van mij.
Elke ochtend kreeg ik twee zacht gekookte eitjes ‘om aan te sterken’ en een beker chocomel erbij. Heerlijk.



Word misschien wel vervolgd

maandag 8 februari 2016

DE KIP

Het was een prima IFFR-dag (Filmfestival Rotterdam).  Vier mooie films gezien, een paar oude vrienden ontmoet, lekker gegeten en een paar Westmalletjes gedronken. Kortom: ouderwets genieten.
Ik open de deur van mijn appartement …ik kan mijn ogen niet geloven. Halverwege de gang annex entreehal zit een kip. Zij blijft nog rustig zitten ook als ze mij ziet. Pas als ik twee stappen bij haar vandaan ben, vliegt het beest luid kakelend de woonkamer in. Ik ga natuurlijk gelijk achter die kip aan. Bij de eerste stap die ik zet, vertrap ik één van haar twee eieren, die ze in mijn gangetje heeft gelegd. Met mijn kont plof ik bovenop dat andere ei. Eerst maar die eiertroep opruimen in de gang. Een andere broek aantrekken. Ik denk dat ik maar gelijk mijn pyjamabroek aantrek.
Hoe komt dat beest in Godsnaam hier binnen, vraag ik me af.
Er zijn er twee, die een sleutel van mijn huis hebben: mijn naaste buren en mijn op een na oudste zus. Nou … mijn naaste buren zijn zo fijn katholiek en superbraaf, die halen dat soort rotgeintjes niet uit. Mijn op een na oudste zus … nou … die is wel in voor een geintje … als ze een gekke bui heeft, dan … maar dan zie ik het haar toch niet zèlf doen. Ze neemt echt geen kip in haar handen om hem in mijn huis te zetten. Ze is sowieso al niet zo tuk op dieren en al zeker nier op kippen. Ik bel haar nu meteen dan weet ik gelijk hoe laat het is.
Ze moest erg lachen toen ze het hoorde, van die kip, maar ik heb wel meteen door dat ze het jammer vindt, dat ze er he-le-maal niks mee te maken heeft.

Zonder erg heb ik de gang en de keuken lopen bevuilen met eiwit en eigeel. Wat een kleeftroep geeft dat zeg: twee van die eieren. Ik hoor gekakel; het komt achter de tv vandaan. Gauw er naar toe. Niks te zien. Stoot wel mijn kop tegen de tv-kast … tot bloedens toe.
Eerst van mijn spijkerbroek het ei en de eierschilletjes afspoelen; dan gaat de broek de wasmachine in. Fladderen hoor ik en ik zie veertjes dwarrelen… maar geen kip te zien. Ik moet verdomme de gang- en keukenvloer maar liefst drie keer dweilen. Pas dan zijn ze kleefvrij.
Voor de zekerheid ga ik toch even bij mijn buurtjes vragen. Je kan nooit weten. Viola en Fred doen samen open. Ze doen alles samen.
‘Wat is er in ’s hemelsnaam gebeurd, Jee, je kijkt zo vreemd en je hebt een wondje  op je voorhoofd; het bloedt en … je bent al in je pyjama … lag je al in bed?
‘Ik … al in bed?? … als je weet wat ik aantrof toen ik thuiskwam.’
‘’Nou, kom even binnen, Jee en vertel wat gebeurd Is, dan zullen we gelijk wat aan dat wondje doen,’ zegt Viola,’ wil jij het EHBO-koffertje pakken Fred?’
Ik vertel mijn verhaal en zie dat ze met moeite hun lachen kunnen inhouden. Als ik ze zo zie reageren, denk ik, dat ze er iets mee te maken moeten hebben.
Maar ze zeggen van niet …’maaaaaar Jee, heb je vanavond misschien iets te diep in het glaasje gekeken? Het is zo’n ongeloofwaardig verhaal.’

‘En die hoofdwond dan,’ zeg ik, ’ik stootte mijn kop toen ik die kip achter de tv vandaan wilde halen.’
‘Kom dan maar mee naar mijn huis, dan kunnen jullie het zien.’
‘Dat is goed,’ ze lopen achter me aan.
Ik zal ze al die neergedwarrelde veertjes, mijn smerige eibroek in de wasmachine en de vuilnisbak met eierschillen laten zien …. alleen … shame, shame …. van dat al is  helemaal niets te zien.
Wat wel klopt is, dat ik, blijkbaar met een dronken kop, tegen de tv-kast ben geknald. Er liggen bloeddruppels op de grond naast een geopende en half leeggedronken fles Zuiddam jonge jenever.

‘Kruip maar gauw je bed in, Jee,’ zeggen Viola en Fred, ‘dan doen wij hier het licht wel uit.’

zondag 7 februari 2016

HET HANDJE

Op weg naar huis zoek ik alvast even naar mijn huissleutels. Ik schrik, want ze zitten niet, zoals gebruikelijk, in mijn linker broekzak. In een razendsnelle beweging gaan mijn handen van mijn rechter broekzak, naar mijn rechter jaszak en dan voel ik in de beide binnenzakken van mijn jas. ‘Godverdomme!’ Mijn sleutels kwijt!. Misschien zijn ze wel uit mijn broekzak gevallen toen ik mijn OV-chipcard eruit haalde. Dus ik draai me om; terug naar het metrostation. Geheel onbewust steek ik mijn hand in mijn linker kontzak en laten daar nou net die sleutels zitten! Lekker handig! Ik stop ze daar nooit. Waarom ik het deze keer wel gedaan heb … echt …  helemaal geen idee … nou ja … nu ik er wat langer over nadenk … in mijn linker broekzak zit mijn OV-chipcard. In mijn linker jaszak zitten mijn handschoenen  .. ja en dan besluit ik die sleutels maar in mijn kontzak te steken.  Afijn,  ik kan weer gewoon verder naar huis.
.
Ik loop langs een Heras hekwerk van bijna twee meter hoog met zo’n ligusterstruik erachter. Hoor ik daar toch ineens vanachter die struik vandaan een hoop kabaal:
‘Zo, tyfuslijder, nou heb je eindelijk een koekie van eigen deeg. Je hebt het allemaal aan jezelf te wijten, onvoorstelbare klootzak die je er bent.’
Dan klinkt er een pijnkreet, die gaat door merg en been. Op datzelfde moment komt er iets bloederigs uit de lucht vallen. Bijna op mijn schoenen. Het lijkt een kinderhandje. Mijn witte Nikes vol bloedspetters ...

‘Blijf staan, eikel, blijf staan,’ klinkt het van achter het Heras hekwerk, half jankend, half bevelend. Er wordt geschoten en ik hoor: ‘Ahhhhh’ …
dat schot is duidelijk raak …. of het dodelijk is durf ik alleen niet te zeggen.
De politie bellen lijkt me in deze situatie wel geboden. Dit is heftig genoeg voor 1-1-2. Bij de politie zijn ze gelijk overtuigd van de ernst van de zaak. Binnen de kortste keren staan er twee politiewagens met zwaailichten op het fietspad naast me (er is op die plek namelijk geen autoweg; er is alleen een fietspad en een voetpad).
‘Moet u mijn Nikes eens zien … vol bloedspetters,’ zeg ik tegen de agente … ze kijkt me aan alsof ik niet helemaal spoor. Twee agenten lopen met dat rood-witte plastic lint om het plaats delict af te zetten. Die plaats is niet moeilijk te vinden: een handje met een plas bloed er omheen. Zegt die agente:
’Die plas bloed zien we wel, meneer, maar waar is die hand?’
‘Verrek’ … mijn bek valt open … die hand is ineens pleite. ‘Is er een rat mee vandoor? Een meeuw of een kraai?’  ‘Misschien is handje wel verdwenen naar de andere kant van het hek,’ opper ik.

‘Ik heb jullie toch ook verteld, dat er daar, achter dat hek, geschoten is. Dat er daar misschien wel iemand geliquideerd is. Daar moeten jullie ook maar even gaan kijken,’ zeg ik tegen de politie. Het lijkt haast wel of ze dat vergeten zijn. Ik loop met ze mee. Razend nieuwsgierig als ik ben
.
Achter het hekwerk ligt naast het clubhuis van de handbalvereniging Roda het levenloze lichaampje van de bekende ‘kleine-mensenclown’ Poepie. De lilliputter heeft zijn clownspakje nog aan. Door zijn linkerslaap is een kogel gejaagd. Zijn rechterhandje is afgehakt. De bijl ligt naast zijn lichaampje. In zijn linkerhandje houdt hij een pistool geklemd.

Van het dak van het clubhuis vliegt, luid krassend een kraai op, met in zijn bek Poepie’s handje ... met vier hele vingers en … nog duidelijk zichtbaar … een half aangevreten vingertje.

vrijdag 5 februari 2016

POLITIEWAGEN

Beland ik opeens in een politiewagen! Nietsvermoedend loop ik over het voetpad van het metrostation, langs het Thorbecke College in de richting van mijn flat. Het is in het begin van de avond maar wel al donker. Op mijn Smartphone beluister ik wat nummers van Dire Straights. Plots word ik opgeschrikt door luid getoeter achter me. Als ik me omdraai zie ik een politiewagen. Gelijk met dat ik me omdraai wordt het groot licht aangezet.
‘Hysterisch damesgekrijs klinkt er uit de politiewagen op:
‘Ja, dat is hem, dat is hem, ik zie het gelijk, dat gemene, geniepige grijnsje, precies dezelfde zwarte muts en die bril … krek eender, ja hoor, hij is het, dat kan niet anders … die broek, weet ik niet zo  precies, daar heb ik niet opgelet .. hij had in ieder geval wel een zwarte jas en een rooie sjaal om, hij liep ook zo met zo’n krom ruggetje.’
Mijn ogen deden pijn van dat heftige licht, dus ik denk ik draai me om en loop gewoon door naar huis. Ik heb geen idee over wie ze het nou heeft en waarom.
‘Staan blijven’, klinkt het dan achter me.
‘Heeft u het tegen mij?’ Vraag ik nog zo onschuldig mogelijk. Hij moet het wel tegen mij hebben want er is niemand anders in de buurt. De agent loopt naar me toe, pakt me ruw me bij mijn onlangs geopereerde bovenarm en ik schreeuw het uit van de pijn.
‘Stel je niet zo aan man, ik raak je nauwelijks aan….’
De agent schrikt er wel een beetje van als ik hem vertel waarom ik zo schreeuw. Hij is zo fideel om zijn excuses aan te bieden maar hij laat me niet gaan ….o, nee. Hij pakt me gewoon bij mijn andere bovenarm.

‘Ja, hoor, dat is hem, nou weet ik het zeker, hij was gisteren bij mij in de zaak … met die muts en die bril’ … en dat allemaal weer op dat hysterisch krijsende toontje. Ik hòòr alleen de stem van die vrouw maar, door dat felle schijnsel van de autolampen, kan ik haar niet zien.
‘Hou nou maar even op met je viswijvengekijf, nou weten we het wel, ja?!’ gebied de agente achter het stuur haar.
De politieagent die mij aanhoudt, wil mij handboeien aandoen … ik zeg tegen die man dat dat helemaal niet nodig is, dat ik gewillig mee zal gaan mits hij mij vertelt waaròm ik mee moet. Dat lijkt mij wel zo billijk.
‘U wordt verdacht van winkeldiefstal, meneer, meer wil ik er niet over zeggen en ik waarschuw u, want elk woord dat u zegt kan tegen u gebruikt worden.

Toch gewoon mèt handboeien word ik op een bank in een afgeschermd deel van de politiewagen gezet, achter de overspannen vrouw. Het is een zwaar opgemaakte,  geblondeerde  oudere vrouw (50+) met een erg gerimpeld gezicht.  Ze draagt een iets te jeugdig jurkje met tijger-motief en een extreem laag uitgesneden décolleté
Haar stem heeft een raspend geluid : ‘O lekker ben u, zet u die crimineel zomaar vlak achter me zonder boeien; gisteren heeft die engerd me nog bestolen en bedreigd.’
‘Die man kan u van daaruit niets doen, mevrouw en bovendien ……’ zegt de agent, ‘ … hij heeft wèl handboeien om.’
‘Hij heeft géén handboeien om, dat dat zie ik hier toch zelf, ik ben niet achterlijk of zo.’ De politieagente die achter het stuur zit, stapt dan de auto uit, opent de deur naast de vrouw en zegt:
‘Ik ben die holle heisa die u hier de hele tijd zit te maken wel zo spuugzat … eruit!! Nu!! …En gauw een beetje … ‘
‘Maar jullie kunnen me toch niet zo maar …’
‘Ja dat kunnen we wel!’

Mijn handboeien worden dan afgedaan.
‘Als ze niet eens zag dat u zo even handboeien aan had’ zegt de agent, ‘kan ik haar beschuldigingen aan uw adres ook niet meer serieus nemen.’
‘Ik snap er sowieso al helemaal niks van’ zeg ik tegen de agent ‘trouwens, wat zou ik dan eigenlijk gestolen moeten hebben?’
‘Drie dozen pikante lingerie, ja, volgens haar dan… nou, meneer, sorry voor het ongemak en toch nog een prettige avond verder,’ zegt de agent.
‘Hetzelfde,’ zeg ik.

De politiewagen rijdt achteruit het voetpad weer af. De vrouw verliest zich weer in een voor mij onverstaanbare tirade, als de agenten haar passeren.

woensdag 3 februari 2016

SPREID,SLUIT

Tijdens een ommetje in de buurt, sta ik even stil om te kijken naar de bouw van het nieuwe  zwembad. 1 april is de opening … geen grap. Uit het oude zwembad ernaast, dat nog steeds in gebruik is, hoor ik het strenge geluid van de badjuf: ‘Spreid, sluit, spreid, sluit’.

Ik moet gelijk denken aan mijn veel te dikke badjuf, die destijds op de rand van het bassin stond, in haar veel te krappe badpak. Ze trok haar rechterbeen op en strekte het uit naar rechts terwijl ze het commando ‘spreid’ gaf. Dan volgde het commando ‘sluit’ en ze zette haar rechtervoet weer naast haar linker.
Ze had een lief gezichtje, de badjuf: als ze lachte had ze een  kuiltje in haar linkerwang.. Maar als ze lesgaf had ze meer iets van een blaffende pitbull. Met nog twintig andere kinderen kreeg ik wekelijks les. Normaal zouden mijn ouders dat niet kunnen betalen. Deze zwemcursus was gratis. Een kadootje van de baas van mijn vader. Die werkte bij Thomsons Havenbedrijf en dat bedrijf  betaalde de lessen. Ik was toen zeven jaar, broodmager, spierwit en mijn lippen waren in het zwembad altijd blauw. Het zwemwater was toen veel kouder.
Enigszins angstig keek ik vanuit de diepte van het ondiepe deel van het bad naar de kollossale badjuf op de rand van het bassin. Ze stond vlak boven me. Ik stond in de voorste rij.
‘Spreid, sluit, spreid, sluit’ galmde het weer. Deze keer stak ze ook haar rechterarm omhoog en klapte tegelijk met haar rechterbeen  ook haar arm weer naar beneden, tegen haar dijbeen aan. 
Wij moesten haar allemaal nadoen. Allemaal tegelijk. Ze bleef niet steeds ‘spreid’’ en ‘sluit’ zeggen. Op den duur stopte ze daar mee en ging, in plaats daarvan, op een fluitje blazen. Wij wisten precies wat we moesten doen. Eerst net als de juf de bewegingen staande in het water uitvoeren. Na een tijdje moesten we in het water gaan drijven. We kregen allemaal zwembandjes om de bovenarmen, een zwemgordel om ons middel en een zwemplankje.
De juf had een smalle baan van het bassin helemaal voor ons gereserveerd door een rood-wit ballenkoord over de hele lengte van het bad te spannen. Daar zwoegden we dan met onze armbandjes, gordeltjes en zwemplankjes allemaal achterelkaar. Alleen de beenslag werd geoefend. De juf  bleef op de rand van het zwembad lopen toeteren (op een echte toeter): in het begin nog: ’spreid, sluit’ enzovoorts. Later ging ze weer lopen fluiten (op een echt fluitje).
Als we de baan helemaal hadden uitgezwommen moesten we via het trappetje het water uit en weer ‘rustig’ naar het begin van de baan lopen. Daar begon het hele circus weer van voor af aan.

Na de les mochten we nog een paar minuten spelen. Springen. Onder water zwemmen. Een zwembroek naar beneden trekken. Tussen gespreide benen door zwemmen. Met ballen gooien. Iemand aan zijn benen trekken waardoor die omviel. Dolle pret!
En dan  was de zwemmen weer voorbij. Bijna dan. Want de zwempret was pas echt compleet met de wekelijkse roze ‘zwem’koek. Smullen was dat!


Het snerpend gefluit van de badjuf, in dat oude zwembad hier, waar ik sta te kijken, rukt me uit die die zwemles van weleer. Ik heb nu eigenlijk ook wel trek in een lekkere koek, neen, geen roze, die vind ik niet zo lekker meer. Nu ben ik meer van de kokosmakronen. Daarvan liggen er thuis nog een paar.

maandag 1 februari 2016

SNOEPTROMMELTJE

Ik loop de trap op van de Rodariflat, waar ik woon en speel een beetje nerveus met de huissleutels in mijn jaszak. Zo even was ik wezen zingen en het werd daar even spannend.
Zingen duurt bij ons anderhalf uur: een half uurtje zingen, een half uurtje pauze en weer een half uurtje zingen. Ik zit in de pauze bij de zusjes Gerda en Leonie aan het tafeltje. Van alle koorleden voel ik me met hen het meest verwant: leuke meiden en net als ik zo tussen de 65 en de 70.
Ik ben aan de koffie. Zij zijn aan de cola. Vorige week was Leonie er niet. Gerda zei toen dat ze moest oppassen. Aan mij en een aantal andere koorleden, die bij ons aan tafel zaten had Gerda uitgebreid verslag gedaan van de miserabele gezondheidstoestand van haar hoogbejaarde moeder, na een aantal bijna niet te stelpen neusbloedingen en andere ongemakken.
Als er deze avond  aan ons tafeltje even een stilte valt, denk ik: laat ik eens attent wezen en Leonie en Gerda vragen hoe het nu eigenlijk met hun moeder gaat, na al die neusbloedingen en zo ?’
Gerda schrikt duidelijk van die vraag en gaat zenuwachtig op haar stoel zitten wippen  … ze kijkt me niet meer aan en pakt haar snoeptrommeltje, dat ze altijd naar het koor meeneemt. Ze opent het trommeltje en zegt :’Ik heb er vanmiddag heerlijke karameltoffees en salmiak ballen bij gedaan.’ Ze gaat gelijk lopen uitdelen aan de andere tafeltjes, ondertussen honderduit kwebbelend. Leonie zit met haar colaatje nog naast me maar ze mijdt mijn blik.
‘Heb ik wat verkeerds gezegd?’ vraag ik aan Leonie. Maar eigenlijk weet ik het antwoord natuurlijk wel. Leonie reageert niet. Ik dring aan: ’ Hé Leonie, wat doe ik hier nou fout?’
‘Hou nou maar op Jee, jij doet helemaal niks fout. Het zit gewoon niet zo lekker tussen mij en Gerda.’
Leonie vertelt dat ze met drie zussen zijn. Een woont er in Alkmaar en Gerda en zij wonen tegenover hun moeder. Dat de oudste, dat is die in Alkmaar woont, niks of niet veel doet, daar is nog in te komen maar dat Gerda zowat niks voor hun moeder doet, dat kan Leonie niet accepteren. In geuren en kleuren vertelt Gerda aan iedereen die het maar horen wil, welke vreselijke dingen haar moeder allemaal overkomen. Maar als er handelend moet worden opgetreden zegt Gerda, dat ze geen bloed kan zien of dat ze er niet tegen kan als haar moeder een paniekaanval heeft of als ze het benauwd krijgt. Dan is Gerda dus niet thuis.
Ik was vorige week niet op het koor omdat ik kapot was, ik had drie nachten niet geslapen; onze moeder was zo slecht. Gerda heeft toen gewoon lekker liggen snurken. ‘Ze heeft hier zeker gezegd, dat ik er niet was omdat ik op mijn kleinkinderen moest passen?’
‘Ja, dat heeft ze gezegd, ja.’
Leonie zegt nog tegen me: ‘Snap je nou waarom ze ineens, zo nodig snoepjes moest gaan uitdelen?’

Gerda is inmiddels klaar met haar snoeprondje en komt weer bij ons aan tafel zitten. Aan ons tafeltje mijden we elkaars blikken; er wordt ook niks meer gezegd. Na de pauze nog een half uur zingen en dan naar huis. Op weg naar huis kan ik de zusters en hun moeder maar niet uit mijn hoofd zetten.

Pas als ik mijn huis binnenstap zijn ze uit mijn gedachten.

zondag 31 januari 2016

BOODSCHAPPENKARRETJE

Bij de Marskramer heb ik een boodschappenwagentje gekocht. Met dat ding kan ik tamelijk veel boodschappen tegelijk doen en met mijn goeie arm (links) achter me aan trekken.  Ik heb een tijdje met zo’n grote rooie boodschappentas van Bas van der Heijden mijn boodschappen gedaan maar dat was ten eerste heel zwaar sjouwen, want ik propte die tas wel helemaal vol (stom natuurlijk) en ten tweede moest ik toch nog om de andere dag naar de Jumbo. De Jumbo is de dichtstbijzijnde supermarkt voor mij. Dat karretje dat ik nu heb, stouw ik ook helemaal vol maar daarna hoef ik dan zeker drie dagen geen boodschappen meer te doen. Dat scheelt toch weer lekker!
Bij de Jumbo zijn ze trouwens ook bijzonder klantvriendelijk, want er wordt altijd speciaal een medewerker naar me toegestuurd om mijn gekochte artikelen uit mijn winkelwagentje voor de kassa neer te zetten en die vervolgens  in mijn boodschappenkarretje te doen. Dat is dan weer het voordeel van een lege, wapperende mouw. Alleen betalen moet ik natuurlijk wel zelf doen.

Om hier in de buurt een beetje ‘in te burgeren’ had ik begin september, toen ik hier kwam wonen,  besloten om bij het buurtkoor te gaan zingen en te gaan kaarten bij een jokerclub. Door mijn val, half oktober, is daar tot voor kort niet veel meer van terecht gekomen. Begin januari wilde ik weer beginnen met zowel zingen als jokeren maar dat viel me toch tegen. Met zingen merkte ik dat ik nauwelijks uithoudingsvermogen had. Een half uurtje kon ik meedoen en toen was ik uitgezongen. Ik schaamde me er wel een beetje voor dat ik zo snel zo moe was maar het was niet anders.
Zo ging het begin januari ongeveer ook met jokeren. De jokerclub kaart normaal drie uur per avond. Ik zat er al na een uurtje doorheen. Hele stomme fouten ging ik toen maken, zoals ‘aansluiters weggooien’. Ik dacht toen, ze zullen me wel een mietje vinden maar ik zeg gewoon, dat ik moe ben en me niet meer kan concentreren, dus dat ik er mee nok.
Sedertdien heb ik niet meer gejokerd.  Een paar jokeraars hebben me wel al gevraagd: ’Wanneer kom je weer jokeren, Jee?’ Nou, ik heb maar gezegd dat ik aanstaande woensdagavond weer kom, maar dat ik stop als ik merk dat ik moe word. Dat was geen probleem zeiden ze:  ‘Logisch toch, met jouw kwetsuren.’
Dus ik zie wel wat dat wordt.
Bij het koor zing ik overigens weer full-time mijn deuntje mee. Ik ben met mijn 65 jaar veruit de jongste van het koor en het bestaat nu uit vijfentwintig vrouwen en twee mannen. Er worden liedjes gezongen als ‘Daar bij die molen’, Een reisje langs de Rijn’, Land van Maas en Waal’, ‘Marina’, ‘Ik ben zo blij’, ‘de postiljon’. Speciaal voor de twee koormannen (Frans en ik dus) staat het lied ‘Jungen komm bald wieder’ op het repertoire; de eerste helft van dit lied wordt door het hele koor gezongen; de tweede helft zingen Frans en ik alleen … zeer spannend telkens weer … want ik kan eigenlijk helemaal niet zingen … en Frans eigenlijk ook niet …
We zingen nu nog in buurtcentrum Prinsenhof. Over een maand gaat dat sluiten en wordt er gezongen in het nieuwe buurtcentrum met een nieuwe naam: ‘Alexanderhof.’ Mensen van het koor hebben het openingslied gecomponeerd voor  Alexanderhof en we gaan dat natuurlijk zingen ook.

Bij dat nieuwe buurtcentrum komt een nieuw zwembad. Daar zal ik voor mijn revalidatie veelvuldig gebruik van gaan maken. 

zaterdag 30 januari 2016

PRETOOGJES

De chirurg trekt opvallend wit weg als hij de stijfheid van mijn hand, vingers en pols voelt. Hij stuurt me onmiddellijk naar fysiotherapie. Het lijkt wel of hij zich er ineens van bewust wordt een fout gemaakt te hebben. Hij zegt niks, kijkt me verder niet aan en geeft me de verwijzing naar de revalidatieafdeling. De revalidatiearts zegt tegen me dat chirurgie mij veel te laat heeft doorgestuurd: ‘Dat had zeker 6 weker eerder moeten gebeuren.’
Nu is het moeilijk werken voor de fysiotherapeuten en zwaar voor mij als patiënt. De revalidatiearts gaat hierover praten met de chirurg. Leuk voor de volgende patiënten maar niet voor mij.
Vanaf begin januari moet ik een hele dinsdagmiddag naar fysio. Ik krijg vanzelfsprekend allerlei oefeningen, om die schouder, arm, pols en hand soepeler te laten bewegen en …  wat volgens een van de therapeuten ook belangrijk is: ik moet weer ‘vrienden’ wordt met mijn rechterhand. Ze heeft wel gelijk want ik heb onderhand een bloedhekel gekregen aan dat klote-ding onderaan mijn rechterarm, waar ik niks mee kan, dat dubbel zo dik is als normaal en aanvoelt als een kale dooie rat. Omdat dat handje er altijd zo stom-zielig als een flauwgevallen tulp bijhangt, wordt er bij fysio een brace gemaakt. Mijn hand wordt door die brace in een rechte lijn gezet met m’n pols en m’n arm.

Vervoer op Maat is nog altijd niet geregeld, dus ik moet met metro en tram van Alexanderpolder naar Franciscus. Het is eigenlijk te gewaagd met mijn wankele evenwicht. Ik word er dood zenuwachtig van  maar ik heb ook geen zin om bij elk ziekenhuisbezoek 70 euro neer te tellen voor de taxi.
Gelukkig haalt en brengt mijn zoon Freek me als ik naar de chirurg moet. Maar elke week naar de fysio op en neer wordt voor hem een beetje te veel van het goede en terecht. Trouwens .. mijn broer Herman heeft me ook een paar goed geholpen als chauffeur.

Half januari krijg ik dan eindelijk Vervoer op Maat en dat betekent dat ik voor twee euro heen en weer van huis naar Franciscus kan reizen en wat vooral belangrijk is: ik kan nu veilig reizen. Geen geduw meer tegen mijn broze lijf in de metro en niet met slechts één beschikbare arm in- en uitchecken èn me tegelijk vasthouden in een wegrijdende tram.  Eindelijk reis ik zonder stress van en naar de fysio ... meestal wordt ik gereden in mooie glanzende taxi’s door vriendelijke, kalm rijdende chauffeurs.

Een ochtend moet ik nog naar de afdeling Neurologie in Franciscus. Voor een EMG-onderzoek, dat is om te weten te komen waar het nauwelijks functioneren van mijn hand, pols en arm precies vandaan komt.  Verpleegkundigen hebben er met elektroden en naalden naar gezocht en de baas van de afdeling Neurologie, Professor dr. den Ouden, vertelt mij na afloop van het onderzoek, met pretoogjes, dat ‘het’ hem eigenlijk wel mee valt: ‘Er is een grote kans op herstel, meneer Mastwijk.’

‘Maar een grote kans, is nog geen zekerheid, meneer Pretoog,’ vrees ik.

vrijdag 29 januari 2016

KERST 2015

Maar liefst vijf eetfestijnen heb ik, alles bij elkaar dit jaar met de kerst. Wat dat betreft mag, ik niet mopperen. Dat zal waarschijnlijk nooit meer voorkomen. Twee diners waren georganiseerd in de Prinsenhof, dat is het buurthuis waar ik doordeweeks (van maandag t/m donderdag) ook regelmatig eet. Er was op 23 december een gratis diner (betaald door de Jumbo) voor minder draagkrachtigen en voor hen die in 2015 alleen waren komen te staan. Bij die laatste groep werd ik ook gerekend. Door de scheiding.

Er was in Prinsenhof op 24 december een vijfgangendiner waar 18,50 euro voor betaald moest worden. Dat was een vijf sterren diner. Verrukkelijk. Samen met mijn op één na oudste zus, haar echtgenote en haar schoonmoeder hebben we heerlijk zitten schranzen. Het was voor mij niet altijd even makkelijk alles in behapbare stukjes op mijn vork of lepel te krijgen. Snijden was voor mij absoluut nog onmogelijk maar gelukkig zitten er steeds mensen bij mij aan tafel die graag het vlees en wat dies meer zij klein willen snijden.

De eerste kerstdag was ik bij vrienden in de Rotterdamse Provenierswijk en de tweede kerstdag in Ommoord bij mijn op een na oudste zus en haar echtgenote ... mijn jongste broertje was daar trouwens ook bij. Zowel mijn zus als mijn vrienden waren op het lumineuze idee gekomen om eens lekker te gaan gourmetten. Kosten nog moeite waren gespaard: volop vlees, kip, groenten het kon niet op.  Ook hier werd mij weer van alle kanten hulp geboden om mijn voedsel tot hapklare brokken te verwerken.
Na het eten op de tweede kerstdag, hebben we met zijn vieren nog gezellig staan te sjoelen. Het val trouwens niet mee: sjoelen met links. Ik vond het wel sportief, dat de anderen ook één beurt de sjoelstenen met links schoven.

Ondanks dat het eten lekker was en de sfeer gezellig, stierf ik wel constant van de pijn, gedurende al dat lekkere eten. Ik heb dat natuurlijk niet zitten uitschreeuwen maar ik voelde dat mijn gezicht vertekende. Mijn jongste zoon vond dat er blijkbaar nogal grappig uit zien; hij moest er tenminste even hartelijk om lachen ... hij wist waarschijnlijk niet dat het mijn pijn-gezicht was.

Op de derde kerstdag, de zondag na kerstmis, was het hele gezinnetje van Jos en Winny weer even herenigd: Jos en Winny dus, Freek en Sarah, Ralf, Ilona en kleinzoon Bent. We begonnen de dag met elkaar wat cadeaus te geven. Ik deed zelf wat mooie kalenders cadeau … en kreeg een leuke foto met mijzelf en Bent erop afgebeeld (ik met angstig gezicht want mijn kleinzoon dreigt op mijn gewonde arm te gaan timmeren). Bent kreeg mooie voorleesboeken en ik  een waanzinnig lekkere jonge jenever van het merk Zuiddam, niet vergeten: Zuiddam, de lekkerste jenever, die ik ooit dronk.
Winny, Sarah en Ilona hadden voor allerlei smakelijk eten gezorgd. Het was alleen jammer, dat schoondochter Ilona in de loop van de dag ziek werd en zelfs met koorts op bed moest gaan liggen.

Zonder Ralf e n Freek was deze derde kerstdag überhaupt niet mogelijk geweest voor mij. Zij hebben me heen en weer gebracht van Alexanderpolder naar het Oude Noorden. Hartstikke tof, want met mijn kwetsbare schouder en arm durf ik niet in het openbaar vervoer. Ik ben bang dat ik mijn evenwicht verlies of dat medereizigers tegen me aan botsen en dat dan de boel opnieuw breekt en er weer geopereerd moet worden. Ik ben echt een bangerik geworden.

woensdag 27 januari 2016

OPENGEBARSTEN

Het móét wel, het kan helaas niet anders: elke ochtend en avond het ritueel van begeleid aankleden, uitkleden en douchen. Ik ben er hartstikke blij mee, daar niet van, want er zit momenteel zó weinig rek en buigzaamheid in mijn lijf dat het me zonder hulp absoluut niet zou lukken. Het is wel vreemd … ik, samen met die zorgthuisdame …  in mijn blootje  in me eigen badkamer … nou ja, vreemd … alleen ín het begin was het eigenlijk maar vreemd … toen voelde ik me wel héél erg in mij nakie staan. Op den duur worden we goede maatjes, ik en de zorgthuisdames Brenda, Marja, Linda en Thea. (Er komt er natuurlijk steeds maar één tegelijk bij me langs.)  ‘s Ochtends zijn ze meestal een beetje aan de late kant en  ’s avonds juist weer een beetje te vroeg: steeds om en nabij half tien. Gemiddeld zijn ze zo’n 15 tot 20 minuten met me bezig. Behalve aan- en uitkleden, doen ze ook tandpasta op mijn tandenborstel, knijpen ze zalf voor mijn eczeem uit de tube (smeren doe ik zelf wel!) en ze doen een of ander stom klusje, dat ik nu zelf niet kan zoals de deksel van een jampot losdraaien.
Een van de dames, Thea was het, vindt het maar raar, dat ik ’s nachts geen onderbroek draag. Ik vertel haar, dat ik dat doe, omdat ik niet met een onderbroek met urineresten van de hele dag wil slapen. ‘Nou,’ zegt Thea, het bijdehandje, ‘dan vind ik het niet kloppen, dat u de hele week in dezelfde pyjamabroek leg te stinken!’ (Thea was brutaal!)

Er komt een dame van de Gemeente Rotterdam bij me langs die Vervoer op Maat en thuishulp (voor de schoonmaak van mijn huis) voor me kan regelen. (WMO). Het is nu half december en jammer genoeg zal het begin volgend jaar pas echt geregeld zijn. Maar goed … het is in gang gezet.

Ondertussen verrek ik nog steeds van de pijn. Niet aan mijn arm of schouder, daarmee gaat het, geloof ik, wel de goede kant op. Maar mijn rechterhand, waar ik dus he-le-maal niks mee kan, is wel minstens twee keer zo dik als normaal. Ik ben bang dat ie nog eens explodeert.
Bij die val in oktober is ook een zenuwcentrum geraakt en beschadigd. Dat zenuwcentrum stuurde mijn rechterarm en hand aan maar doet nu volgens mij helemaal niks meer.
Ik ben er speciaal nog eens extra voor naar het Franciscusziekenhuis geweest. Met een zelf betaalde taxi (35 euro heen, 33 euro terug).
Ik zeg daar tegen de chirurg dat ik bang ben voor een openbarstende hand … daar moet ze een beetje om lachen:
Nee’, meneer Mastwijk, daar hoeft u niet bang voor te zijn maar u moet er wel rekening mee houden, dat het herstel van die zenuwen heel lang gaat duren. Die zenuwbanen  herstellen namelijk maar één millimeter per dag. Gaat u maar na, uw arm is ongeveer 55 à 60 centimeter lang, het herstel zal dus om en nabij de 600 dagen, bijna twee jaar dus, duren.’
Dat was nog eens bemoedigende informatie.

Gelukkig is december 2015 een lentemaand. Geen gladdigheid. Bij gladde wegen was ik absoluut niet naar buiten gegaan. Maar ook bij heftige wind waag ik me niet buiten. Ik voel me niet in evenwicht met die arm in het verband en die soms wild wapperende lege mouw van mijn winterjas. Ik zie me zo omver geblazen worden.
Nog meer kwetsuren oplopen voor de feestdagen 

dinsdag 26 januari 2016

MORFINE

Eindelijk ben ik dan geopereerd.  Ik lig in het ziekenhuisbed. Mijn rechterarm en –schouder stevig ingepakt en tegen mijn lijf gebonden … geen gips. Bel de verpleegkundige, omdat ik lig te sterven van de pijn. Ze komt … maar alleen om me te zeggen dat ik geen pijnstillers meer krijg: ‘U heeft al meer dan genoeg morfine gehad.’
Van de pijn kruip ik door mijn bed en dool ik door mijn kamer. Slapen kan ik die eerste nacht na de operatie niet. Toch sta ik opeens plompverloren op een voor mij onbekende plek … ik herken niks maar in de verte hoor ik wel stemmen. Daar loop ik op af.
‘Maar meneer Mastwijk, wat doet u hier ?’ Het is een verpleegkundige, die ik niet ken.’ We waren u al kwijt! Ik zal u weer snel naar uw bed brengen?’ Heb ik toch blijkbaar even geslapen en ben in mijn slaap gaan wandelen. De tweede nacht ook:  volop  pijn en vrijwel zonder slaap … vrijwel …  want ik heb wèèr geslaapwandeld en ik word dwalend op een mij totaal onbekende afdeling van ziekenhuis wakker, bij een verbaasde zuster, die meteen met me op zoek gaat naar mijn bed.
Op de derde dag hoor ik dat ik al naar huis moet. Ze weten dat ik met mijn rechterarm en -hand helemaal niks kan en dat ik alleen in een flatje woon, dus zullen ze de nodige hulptroepen voor me moeten laten aanrukken.
De familie doet boodschappen, maakt de boel enigszins  ‘aan kant’ en komt zo af en toe koken. Er wordt professionele hulp geregeld om  me aan- en uit te kleden, te douchen en mijn huis schoon te maken.  Voor de inwendige mens ben ik verder afhankelijk van kant-en-klaar maaltijden van de Jumbo en een goedkoop buurtrestaurantje, waar ik (van maandag tot en met donderdag) voor 4,50 euro een lekkere maaltijd kan scoren en als ik er een soepje bij wil kost dat een euro extra; ook nog een toetje d’r bij?  … dan wèèr een euro extra.
De eerste nacht thuis. Ik val meteen in slaap. Prima! Maar toch gaat het fout: … (dat hadden ze bij dat ziekenhuis toch ook kunnen bedenken gvd) … ergens, ik vermoed midden in de nacht, word ik, op een half uur lopen van mijn huis, wakker … in de regen, in mijn pyjama, op mijn sokken, met mijn verse operatiewonden in dat nu natte verband … heb ik godverdomme wèèr geslaapwandeld. Ik weet gelukkig wel waar ik ben en ga  terug naar het flatgebouw waar ik woon. Ik heb geen sleutel van het flatgebouw bij me. Dus ik kan er niet in. Brutaalweg bel ik maar aan bij een van de twee buurvrouwen die ik ken. Ja, wat moet ik anders … ik vraag of ze wil opendoen, ik heb geen sleutel bij me, zeg ik.
‘Weet je wel hoe laat het is’, krijst ze haast door de intercom. ’Geen idee,’ zeg ik eerlijk.
‘Vijf uur!!’
‘Ja, ik vind het ook klote … wilt u alstublieft toch opendoen, ik heb het zo koud.’
Ze doet open en ik mag bij haar binnen komen.
Ze hoort mijn verhaal  tollend van de slaap aan. Vindt het maar raar. Het is ook raar.
Via haar balkon  wil ik op mijn balkon zien te komen en via mijn niet afgesloten balkondeur mijn huis binnengaan.
‘Je doet maar’, zegt de buurvrouw… Met mijn gewonde lijf klauter ik over het balkon .. het gaat Godzijdank allemaal goed. Als ik mijn huis binnenloop, zie ik dat mijn voordeur open staat. Ik ben verdomme gewoon slapend mijn huis uitgelopen, zonder de deur achter me dicht te doen. Ik woon vier hoog … geen idee of ik lopend of met de lift naar beneden ben gegaan … er is geloof ik geen vreemde binnen geweest … half zes is het inmiddels ……. Ik durf niet meer te gaan slapen ... misschien ga ik dan wel weer op stap ….om negen uur bel  ik mijn zus Manda … vertel  haar wat er gebeurd is … ze komt zo snel mogelijk naar me toe …we gaan naar de dokter … die verhoogt mijn  slaapmedicatie en zij (de dokter) vindt het een goed idee als er de eerste paar nachten  elke nacht een broer of zus bij me komt waken om zo te voorkomen dat ik slapend mijn huis uit piep.
Dit heeft tot gevolg dat ik heel licht slaap maar wel per abuisl ineens in  mijn eigen slaapkamer ga staan te zeiken.  Dat met die broers en zussen (Lidy, Herman en Manda) als wakers is geen oplossing. Ze hebben allemaal hun eigen gezin, moeten naar hun werk. Dit moest professioneel opgelost worden. Samen met mijn psych wordt er een professionele oplossing gevonden: ik word opgenomen in een verpleeginrichting voor ouderen (BAVO Binnenweg). Nog één keer slaapwandel ik en nog één keer pies ik daar de boel onder. Bij de BAVO hebben ze al snel het vermoeden dat het slaapwandelen (en het piesen) veroorzaakt wordt door de grote hoeveelheid morfine in mijn lijf. Morfine wordt bij de BAVO tot hele kleine proporties teruggebracht. Voor de zekerheid heeft BAVO me nog vier weken gehouden om er zeker van te  zijn dat er niet stiekem  nog wat anders speelt. (Dementie of zo)

Twee december mag ik van de BAVO weer naar mijn eigen appartementje. Alle hulptroepen konden weer aanrukken.

maandag 25 januari 2016

OPERATIE UITGESTELD

Ik lag daar op stoeprand te kermen van de pijn … te gillen om hulp. Kan me nauwelijks verroeren. Zag wel dat er een fietser gewoon doorreed, net of tie niks gehoord of gezien had. Weldra stopte er een vrouw op een fiets en nog een op een scooter. Een van hen vroeg of ik een mobieltje bij me had. Dat had ik en daarmee ging ze 1-1-2- bellen. Het duurde een eeuwigheid eer die ambulance kwam … ze legden wat over me heen … tegen de kou  … tegen de regen. Er werd gevraagd hoe oud of ik was, waar ik woonde, waar ik vandaan kwam, wie ze moesten waarschuwen en naar welk ziekenhuis ik wou .. op de meeste vragen wist ik het antwoord niet ...nou ja, ik zei dat ik wel naar het Franciscusziekenhuis wilde, omdat dat ziekenhuis dichtbij mijn huis was, dacht ik. Maar inmiddels woonde ik alweer zes weken niet meer in Noord. Ik was na mijn scheiding in Ommoord gaan wonen. Het IJssellandziekenhuis was dus eigenlijk beter geweest ... dichter bij huis. Hoewel ik bij mij in de buurt al had horen fluisteren dat het IJssellandziekenhuis niet zo best was.
Het eerste wat ze gingen doen in Franciscus was mijn rechterarm weer in de kom rammen. Ja rammen! Want  zo agressief werd dat gedaan. Een bullebak en een manwijf (allebei van de verpleging, dat wel) stapten ieder op een stoel, stopten een groot blauw laken onder mijn oksel en begonnen als bezetenen met dat laken mijn arm omhoog te rukken, terwijl ze mij ondertussen, luid schreeuwend, verweten, dat ik niet mee werkte en dat het zo wel eens de hele nacht zou kunnen gaan duren … en het was nog niet eens middernacht. Toen ik op den duur het geruk aan mijn arm niet meer voelde bleek ie weer in zijn kom te zitten.
Nu moesten de röntgenfoto’s en scans gemaakt worden. Het resultaat is inmiddels bekend.
 ’Het is maar heel zelden, dat we dergelijke breuken zien; wat heeft u in Godsnaam gedaan?’ vroeg een verbaasde verpleegkundige.
‘Alleen maar op een stoeprandje gevallen,’ antwoordde ik. Met de pijn valt het nu eigenlijk wel mee, dacht ik. Ik had alleen niet in de gaten gehad, dat er inmiddels flink wat pijnstillers (o.a. morfine) in mijn lijf gespoten was.
De volgende dag, vrijdag dus zou ik al geopereerd worden …. Schroeven voor de bovenarm en een plaatje met bouten, moeren en schroeven voor de schouder. Ik werd in verband geperst en in een mitella gehesen en was dermate verdoofd, dat ik snel in slaap viel.

Die vrijdag hoorde ik dat de operatie na het weekend zou plaats vinden … eerst zou het maandag zijn, toen werd het weer dinsdag maar er gebeurde uiteindelijk helemaal niks. Een week later, het was dus wèèr donderdag was er nog steeds niet geopereerd .. en nu hadden ze ineens mijn bed nodig … dus ik moest daar weg uit Franciscus.
Ik kan (en mag) absoluut niet alleen zijn, dus moest ik een paar dagen in het huis van Carole,  mijn ex (de enige contactpersoon, die me desgevraagd te binnen schoot) verblijven. Precies dertien dagen na mijn val zou dan toch eindelijk de operatie volgen … Ik kon me moeilijk voorstellen dat die periode bevorderlijk geweest is voor mij herstel.


Bij mijn vertrek vanuit haar huis naar Franciscus maakte Carole, mijn ex dus, mij op niet mis te verstane wijze duidelijk dat ze absoluut geen contactpersoon meer voor me wilde zijn. Ze overhandigde me stilzwijgend een briefje met de titel: ‘contactpersonen’. Daarop had ze de namen en telefoonnummers van enkele van mijn broers en zussen geschreven.

zaterdag 23 januari 2016

GECOMPLICEERD

Het was geen fietsweer die donderdag, half oktober 2015, vroeg in de avond. Zwaar bewolkt. Het regende … miezelregen … zeiknat word je d’r van.. Het liefst fiétste ik die tien kilometer van Ommoord,  door het Kralingse Bos,  naar het Centrum van Rotterdam. Van ellende nam ik nu maar de metro. Naar Blaak. Ik moest naar Anna. Nou ja … moest … eerlijk gezegd ging ik altijd graag naar haar toe. Ze kookte de donderdagen steeds voor mij (en haarzelf) en daarna deden we ‘samenspraak’: we spraken dan twee uurtjes in het Nederlands. Voor mij was dat natuurlijk een koud kunstje maar voor Anna, een jonge Bulgaarse vrouw,  was dat echt moeilijk maar…  ze deed het elke week een beetje beter.  
Door voor mij te koken toonde ze mij haar waardering.  Ze wist mij elke donderdag weer een verrassende maaltijd voor te schotelen. Rijk gevarieerd: nu eens met pandarijst, pikante paprika, ui en broccoli;  dan weer met pasta, kip (in alle mogelijke variaties), ui, ananas; of gebakken aardappeltjes, worteltjes, doperwten en ijsbergsla. Verrukkelijk allemaal. Ik kan op deze plaats natuurlijk niet alle culinaire hoogstandjes, die ze me voorzette,  uitgebreid beschrijven …. dat zou te ver voeren. Het meest opzienbarend van alles vond ik eigenlijk nog wel dat Anna niet kon ophouden met van zichzelf te zeggen, dat ze er helemaal niets van kon, van koken.
Die avond aten we rijst met hartige ananas en vis. Anna’s vriend, Ugür, kwam meestal thuis, als wij ons bordje bijna leeg hadden.  Ugür deed iets vaags met mannelijke homoseksuele vluchtelingen in Amsterdam. Hij moest er, geloof ik,  voor zorgen dat ook die flikkers een veilig plekje  in het asielzoekers centrum konden vinden.  Het was duidelijk geen makkelijk baantje want hij zag er doodmoe uit en bovendien was hij snipverkouden, want hij bleef maar niezen ... waarschijnlijk aangestoken door een asielzoeker, die dagen lang door weer en wind van hot naar her naar onderdak had moeten zoeken.
Ugür begroette mij wèl vriendelijk maar tegen Anna begon hij tussen twee hoestbuien door meteen  te zeuren of ze misschien voor hem ook nog wat rijst en vis had, terwijl hij, volgens Anna, normaal nooit  anders dan kip en pasta at. Anna negeerde zijn gezever en zei, terwijl ze naar mij knipoogde,  heel onderkoeld, dat ie maar in de keuken moest gaan kijken of er nog wat voor hem over was. Hij droop af en zij keek mij breed lachend aan. Ik had er ook wel lol in. Ik kon toen nog niet bevroeden dat deze avond allesbehalve vrolijk zou eindigen.
Anna en ik spraken samen, in de les dus, over haar heimelijke vriendjes, de leuke baan die ze nu al weer een paar maanden had en over mijn kleinzoon Bent, die razendsnel groot aan het worden was. Zo af en toe kwam Ugür zich hinderijk met ons bemoeien door Anna’s gebrekkige Nederlands te verbeteren.  Ik hoefde hem alleen maar even vernietigend aan te kijken, dan droop  hij snel weer af.
Toen ik om half elf die avond bij Anna wegging regende het nog steeds. Ik zette er stevig de pas in, richting metrostation Blaak.. Het voetgangers oversteeklicht stond te knipperen op groen. Ik nam een spurtje, de zebra op …  binnen twee seconden lag ik op mijn bek. Ik struikelde. Het was geen fietsweer die donderdag vroeg in de avond. Zwaar bewolkt. Het regende … miezelregen … zeiknat word je d’r van.. Het liefst fiétste ik die tien kilometer van Ommoord,  door het Kralingse Bos,  naar het Centrum van Rotterdam. Van ellende nam ik nu maar de metro. Naar Blaak. Ik moest naar Anna. Nou ja … moest … eerlijk gezegd ging ik altijd graag naar haar toe. Ze kookte de donderdagen steeds voor mij (en haarzelf) en daarna deden we ‘samenspraak’: we spraken dan twee uurtjes in het Nederlands. Voor mij was dat natuurlijk een koud kunstje maar voor Anna, een jonge Bulgaarse vrouw,  was dat echt moeilijk maar…  ze deed het elke week een beetje beter.  
Door voor mij te koken toonde ze mij haar waardering.  Ze wist mij elke donderdag weer een verrassende maaltijd voor te schotelen. Rijk gevarieerd: nu eens met pandarijst, pikante paprika, ui en broccoli;  nu eens met pasta, kip (in alle mogelijke variaties), ui, ananas; dan weer gebakken aardappeltjes, worteltjes, doperwten en ijsbergsla. Verrukkelijk allemaal. Ik kan op deze plaats natuurlijk niet alle culinaire hoogstandjes, die ze me voorzette,  uitgebreid beschrijven …. dat zou te ver voeren. Het meest opzienbarend van alles vond ik eigenlijk nog wel dat Anna niet kon ophouden met van zichzelf te zeggen, dat ze er helemaal niets van kon, van koken.
Die avond aten we rijst met hartige ananas en vis. Anna’s vriend, Ugür, kwam meestal thuis, als wij ons bordje bijna leeg hadden.  Ugür deed iets vaags met mannelijke homoseksuele vluchtelingen in Amsterdam. Hij moest er, geloof ik,  voor zorgen dat ook die flikkers een veilig plekje  in het asielzoekers centrum konden vinden.  Het was duidelijk geen makkelijk baantje want hij zag er doodmoe uit en bovendien was hij snipverkouden, want hij bleef maar niezen ... waarschijnlijk aangestoken door een asielzoeker, die dagen lang door weer en wind van hot naar her naar onderdak had moeten zoeken.
Ugür begroette mij wèl vriendelijk maar tegen Anna begon hij tussen twee hoestbuien door meteen  te zeuren of ze misschien voor hem ook nog wat rijst en vis had, terwijl hij, volgens Anna, normaal nooit  anders dan kip en pasta at. Anna negeerde zijn gezever en zei, terwijl ze naar mij knipoogde,  heel onderkoeld, dat ie maar in de keuken moest gaan kijken of er nog wat voor hem over was. Hij droop af en zij keek mij breed lachend aan. Ik had er ook wel lol in. Ik kon toen nog niet bevroeden dat deze avond allesbehalve vrolijk zou eindigen.
Anna en ik spraken samen, in de les dus, over haar heimelijke vriendjes, de leuke baan die ze nu al weer een paar maanden had en over mijn kleinzoon Bent, die razendsnel groot aan het worden was. Zo af en toe kwam Ugür zich hinderijk met ons bemoeien door Anna’s gebrekkige Nederlands te verbeteren.  Ik hoefde hem alleen maar even vernietigend aan te kijken, dan droop  hij snel weer af.
Toen ik om half elf die avond bij Anna wegging regende het nog steeds. Ik zette er stevig de pas in, richting metrostation Blaak.. Het voetgangers oversteeklicht stond te knipperen op groen. Ik nam een spurtje, de zebra op …  binnen twee seconden lag ik op mijn bek. Ik struikelde. Viel met mijn rechter bovenarm en schouder op een stoeprandje. In het ziekenhuis hoorde ik dat zowel de arm- als schouderbreuk ‘gecompliceerd’ was. Mijn arm was ook nog uit de kom. Maar misschien wel het ergst van al: bij die val was ook een zenuwknooppunt in mijn lijf beschadigd. Dat zenuwknooppunt stuurde tot dan toe altijd mijn vingers, mijn hand en mijn arm aan. Heel veel kon ik sindsdien niet meer met doen met rechts.
In een fractie van een seconde is er aardig wat aan mij kapot gegaan. viel met mijn rechter bovenarm en schouder op een stoeprandje. In het ziekenhuis hoorde ik dat zowel de arm- als schouderbreuk ‘gecompliceerd’ was. Mijn arm was ook nog uit de kom. Maar misschien wel het ergst van al: bij die val was er ook zenuwknooppunt in mijn lijf geraakt. Dat was behoorlijk beschadigd. Dat zenuwknooppunt stuurde tot dan toe altijd mijn vingers, mijn hand en mijn arm aan. Heel veel kon ik niet meer met rechts.

In een fractie van een seconde is er aardig wat aan mij kapot gegaan.