zondag 31 mei 2015

HONDENFLUISTERAAR

Hij ligt met zijn rug naar de zee. Alleen. Op een blauwe, linnen ligstoel, ligt hij in zijn korte oranje zwembroek op het natte stuk strand vlakbij de zee. Het is warm. Zesentwintig graden.  De wind is een ietsje aan de harde kant. Hij had zijn windscherm mee moeten nemen van huis. Vanmorgen was er in de stad nauwelijks wind en hij had er geen zin in om dat scherm voor niks mee te sjouwen.

Op het natte stuk strand, waar hij zijn ligstoel neerzet, denkt hij zo min mogelijk last te hebben van de wind. Ook hoopt hij op deze plek luidruchtige gezinnen en voetballende jongelui te vermijden. Vanuit zijn ligstoel ziet hij de krioelende mensenmassa op het droge deel van het strand.

Op het natte strand laten veel hondenbezitters hun huisdier los. Dat gunt hij die beesten van harte. Hij houdt zielsveel van honden. ‘Een goeie hond is beter dan een verre vriend,’ zegt hij altijd.
In zijn werkzame leven was hij de Mariniers: Brigadier Eerste Klas van de Hondenbrigade. Hij was verantwoordelijk voor de training van de honden, die demonstranten ( tuig noemde hij dat) moesten afschrikken of aanvallen.  
Zelf heeft hij geen hond meer, sinds hij in het centrum van Rotterdam woont. Een hond moet kunnen rennen en in Rotterdam moet een hond altijd aan de lijn! De lol was er voor hem helemáál af, toen hij de stront van zijn hond eigenhandig met een boterhammenzakje moest gaan opruimen.

Vanaf het strand komen twee dames zijn kant op. Ze hebben samen maar liefst twaalf honden aangelijnd. Een zwarte poedel, twee bordercollies, drie yorkshire terriërs, een pitbullterriër, twee Ierse setters en tenslotte drie tip top verzorgde Afghaanse windhonden. Een Afghaanse teefje is duidelijk nog maar net terug van een bezoek aan de schoonheidsspecialiste. Het valt niet mee voor de dames, want elk van de dieren wil als eerste losgemaakt worden. De honden springen, blaffend en grommend, op, onder en over elkaar. Met name de pitbullterrieër doet herhaaldelijk agressief tegen de opgedirkte Afgaanse windhond. Twaalf hondenriemen raken in elkaar verstrikt, de dames verliezen de regie  en dreigen onder de ‘voet’ gelopen te worden door de opgewonden viervoeters.

Hij kan het niet langer aanzien, stapt van zijn ligstoel en loopt relaxed naar het bijna hilarische getouwtrek tussen mens en dier. Op een meter van de worstelende kluwen blijft hij  staan. Een paar secondes lijkt hij zich te focussen. Dan fluit hij op zijn vingers: eerst hard, dan zacht en nog eens hard. Vervolgens zegt hij kalm, resoluut en duidelijk: ’Af’  en loopt weer in de richting van zijn ligstoel. De honden zijn nu rustig.

Ze zitten nog na te hijgen van die hectische minuten. De dames doen nu probleemloos hun werk. Binnen de minuut stuiven tien honden langs de waterlijn in de richting van ’s Gravensande. Twee rennen de andere kant op.
‘Bedankt meneer!’ roept een van de dames; de andere zwaait lachend gedag.Hij zwaait en lacht terug.

Dan klinken opeens rauwe kreten, vals geblaf en angstig gekrijs: de pitbull, de gedrongen, stevige vechtjas, valt het Afgaanse teefje aan, dat nog maar zo kort geleden bij de schoonheidsspecialiste was. 


Hij staat op uit zijn ligstoel en fluit twee keer op zijn vingers, eerst zacht en dan snerpend  hard. De pibulltertiër komt snel op hem afgelopen toe en legt zich aan zijn voeten. Het teefje heeft de aanval ternauwernood overleefd.

zaterdag 30 mei 2015

BROOD

Op zaterdag aten we nooit warm. Alleen brood. Op een willekeurige zaterdag in 1969, werden flink wat broden ‘verslonden’. Ga maar na: we zaten met zijn elven aan tafel. Pa, ma, en acht kinderen. De jongste zat nog in de kinderstoel en ik was met m’n negentien jaar de oudste. We aten allemaal het liefst slap wit brood. Het nog iets slappere King Cornbrood  werd later bij ons populair. We dronken er kopjes thee bij. Met twee schepjes suiker. 

Voor Ed, dat kleine manneke in de kinderstoel maakte mijn zus een boterham klaar met muisjes. Dik boter smeerde ze er op om die muisjes vast te plakken. Ze sneed de boterham in kleine stukjes en voerde ze aan Edje.

Behalve de kleintjes griste iedereen de sneetjes brood, uit de broodzak. Lang niet alle die graaiende handen, waren schoon. Controleer dat maar eens, met zo’n groot gezin of iedereen netjes zijn handen gewassen heeft, voor het aan tafel gaan.  Broodmandjes, misschien wel wat hygiënischer,  kende mijn moeder blijkbaar niet.

Het was druk aan tafel. Er werd gelachen, gehuild, gezongen, gemopperd, geschopt, geknepen en geduwd. Theekopjes kieperden om, messen vielen op de grond en Edje gooide zo af en toe wat stukjes brood, die hij niet bliefde, in het rond. Dan zei mijn moeder kalm:
’Jongens, jongens, nu even rustig, hè?!’ Dan waren we stil … en na een paar minuten barstte het kabaal weer los.
Dan sloeg mijn vader hard met zijn vuist op tafel, waar we erg van schrokken:
 ‘En nou verdomme allemaal koppen dicht!’
Dan waren we stil … en na een paar minuten  …

Met mes en vork eten deden we nooit. Alleen met een mes. We gebruikten onze vingers als vork. Met duim en wijsvinger schoven we de restjes jam, chocopasta en pindakaas van het mes en likten dan onze vingers af ... veel makkelijker was natuurlijk het mes aan beide kanten schoon te likken … dat deden we eerlijk gezegd veel liever. Voor mijn drie kleine broertjes, maakte mijn moeder de boterhammen klaar. Om de beurt riepen die ventjes dan:
’Ma, mag ik nog een boterham?’
‘Natuurlijk, jongen. Wat wil je er op?’
Heel vaak was dat pindakaas. Soms moest er hagelslag op, muisjes of chocoladepasta. Mijn moeder maakte de boterham op het bord klaar, sneed hem in vier grote stukken, gaf het bord aan haar zoontje en zei:
‘Rustig eten en goed kauwen, jongen.’ Het volgende mannetje zat daarna alweer met zijn bordje klaar. Mijn moeder kwam zo nauwelijks aan eten toe. Zij heeft dan ook nooit hoeven lijnen; zeker in die periode niet.

Er was ook hartig broodbeleg. Kaas en vleeswaren als blikzult, rookvlees, tongenworst en ham. Daar werd niet zo enthousiast van gegeten. Vooral door de allerkleinsten niet. Die hadden het liefst zoetigheid. De kaas ging meestal wel op. Van de vleeswaren verdween veel in de vuilnisbak. Mijn vader vond dat zonde en zei dat er voortaan alleen nog maar kaas als hartig gekocht zou worden …en ham …ook, zei hij er nog vlug achteraan, want: dat lustte hij graag: een gebakken eitje met daaronder een gebakken plakje ham.

Mijn moeder maakte altijd een soort ‘hamgrapje’:
 ‘… ham, daar gaat je mond van dicht …’, zei ze dan. Probeer het maar eens. Als je het woord ‘ham’ zegt, dan gaat op het einde van dat woord je mond dicht. Leuk hè?!

Mijn vader bakte graag eitjes op de zaterdag … en wie dat wilde, kreeg er een plakje ham onder. Hij bakte voor zichzelf meestal twee eieren op twee plakken ham. Daar werkte hij per slot van rekening heel hard voor.   

vrijdag 29 mei 2015

DE SLANG

De slang (1)
Schuin tegenover mij in de trein zit een jongedame, gekleed in een witte blouse, een zwart mini rokje, een witte maillot en rode pumps. Ze leest een krantje. Naast haar op de bank staat een rode hoedendoos. Ze legt het krantje weg en pakt een blokfluit uit haar Jumbo - tas. Ze begint te fluiten. Een oosters deuntje. Ze doet de deksel van de doos. Uit de doos verrijst  een kolossale slang. Een adder? Een cobra? Een python? Wie het weet mag het zeggen. De slang is bijna twee meter. Een heer, misschien wel register - accountant,  werkt geconcentreerd op zijn laptop. Naast zich hoort hij venijnig gesis maar hij kan het geluid niet zo gauw thuisbrengen. Geheel argeloos werkt hij door. Nogmaals klinkt het gesis, ditmaal dichtbij zijn oor.  Nu kijkt hij op en van schrik vliegt hij overeind.
‘Krijg nou de tering! Een slang! Een slang!’ roept hij uit, zijn laptop valt van zijn schoot; pardoes voor de voeten van  de jongedame.
‘Vlug! Weg wezen! Levensgevaarlijk! Wegwezen’ De register - accountant en alle medereizigers nemen hals over kop de benen en laten uit pure angst al hun bezittingen achter. Op station Barendrecht stormen allen in paniek de trein uit.
‘Een slang, een slang,’ klinkt het nog op het perron. Een aantal geschrokken reizigers heeft het zichtbaar in de broek gedaan.
De jongedame laat de slang weer in haar doos zakken. Ze stopt met fluiten en vult haar Jumbo tas met de door haar medepassagiers achtergelaten portemonnees en andere waardevolle spullen.
De trein vertrekt naar Zwijndrecht. Daar stapt de jongedame uit. Op het stationsplein van Zwijndrecht staat de chauffeur van een Chevrolet – Camaro met draaiende motor te wachten op één van  de bangelijk verstopte treinreizigers. De jongedame pakt gewoon haar fietsje, stopt de doos en de overvolle Jumbo – tas in haar fietstassen en fietst weg.

De slang (2)
Schuin tegenover mij zat een jongedame, gekleed in een witte blouse, een zwart mini rokje, een witte maillot en rode pumps. Ze las een krantje. Naast haar op de bank stond een rode hoedendoos. Ze legde het krantje weg en pakte een blokfluit uit haar Jumbo - tasje. Ze begon te fluiten. Een oosters deuntje. Ze deed de deksel van de doos. Uit de doos verrees  een kolossale slang. Een adder? Een cobra? Een python? Wie het wist mocht het zeggen. De slang was zeker twee meter lang. Een heer, een soort register - accountant,  werkte geconcentreerd op zijn laptop. Naast zich hoorde hij venijnig gesis maar hij kon het geluid niet zo gauw thuisbrengen. Geheel argeloos werke hij door. Nogmaals klinkt er gesis, dichtbij zijn oor.   
‘Is die slang soms van u? ’Hij praat expres heel hard.
‘Ja en wat dan nog?!’ Ze was niet bang van hem.
‘Stop die slang, ogenblikkelijk in die doos. En gauw een beetje, anders draai ik hem hoogstpersoonlijk zijn nek om.’
Vrijwel alle gealarmeerde medepassagiers, hebben inmiddels een veilig heenkomen gezocht.
‘Dat durf je niet. Je hebt nou wel een grote bek maar als puntje bij paaltje komt, durf je dat niet,’zei zij. Hij zei niks, stond op en draaide zonder blikken of blozen, de slang zijn nek om. Het gedode dier stopte hij weer terug in de doos. Alsof ze zelf door een adder gebeten was, verlamd bijna, zo reageerde de jongedame. In Zwijndrecht aangekomen,  leverde de register – accountant de licht - getraumatiseerde jongedame af bij de gereedstaande Chevrolet politiewagen.


donderdag 28 mei 2015

BEHEERS

Boven alles straalt het  gezicht van mijn vriend Hans ongeduld uit. Ik kan het me wel een beetje voorstellen, want Carole, mijn vrouw zit nu al bijna tien minuten te peinzen en te piekeren. Ze heeft een woord,  waarmee ze al haar letters kwijt kan en waarmee ze dus vijftig punten extra kan verdienen. Alleen kan ze dat woord vooralsnog nergens kwijt.
Ik weet, na jaren met haar gescrabbeld te hebben, dat ze langdurig kan jeremiëren in dat soort situaties. Toen we het spel nog met z’n tweeën speelden en later samen met onze zonen, deden we wel eens de suggestie om een maximum denktijd in te stellen. Zeg: vijf minuten. Had je, na het verstrijken van die tijd nog geen woord neergelegd, dan kreeg je min tien punten. Daar is het uiteindelijk nooit van gekomen.
Uit pure frustratie gooit Hans nog maar eens een flinke hand borrelnootjes  achter in zijn  keel.  Cobie, zijn vrouw,  streelt hem over zijn behaarde onderarm om hem wat te kalmeren. Zij weet precies hoe hij is; voor je er erg in hebt ligt het op de plavuizen, dat scrabblebord en de lettertjes.
‘Zeg Jee, heb je misschien nog een jonge borrel voor Hans?’
‘Of course,’ zegt Jee, om interessant te doen en hij schenkt Hans een ijskoude Henkes in.
Carole, die minieme stukjes van een pindapepsel zit te af te knabbelen, roept plots verrukt:
‘Yeah!’
Ze legt horizontaal, met drie maal de woordwaarde, het woord ‘beheers’ neer, waarvan de letter ‘b’ aansluit op het verticale woord ‘loot’.
‘Godgloeiendegodverdomme!’ spreekt Henk.
 ‘Klote!’zegt Cobie.
 en ‘Kut!’zeg ik.
Carole heeft ‘drie maal de woordwaarde’ van ons afgepikt. Ze incasseert maar liefst negen en zeventig punten voor dat ene woordje.  Heel even kijkt ze triomfantelijk in het rond, pakt zeven nieuwe letters en neemt een slokje van haar appelsapje. Sinds de overgang drinkt ze geen alcohol meer. Jee des te meer; maar dit terzijde.
Terwijl Carole bezig was met haar mooie woord, hebben de anderen ruimschoots de tijd gehad, om de letters op hun plankje te ordenen.  Hans, die een ruime voorsprong had opgebouwd, moet nu Carole voor zich dulden. Ze staat nu acht punten op hem voor. Hij wrijft met duim en wijsvinger over zijn kin, zucht eens diep, neemt een slokje van zijn borrel en legt de letter ‘e’ neer voor de ‘b’ van het verticaal gelegde woord ‘beschaafd’.
‘Eb,’ zegt Hans, ‘tsja, één schamel puntje … maar straks ga ik ‘vloed’ neerleggen, dat scoort beter. ’
Het spelletje kakt een beetje in. Jee zegt dan:

‘Ik ga een cd’je  van Jack Johnson opzetten, jongens.  Bruisende muziek! Ik zweer het. Moet je maar eens horen!’ En in ‘no-time’ staan de twee voormalige flower – power stellen ouderwets met elkaar te swingen … er wordt gelachen en gezongen. Hans zwiepte toen hij opstond om mee te gaan dansen het scrabblebord ‘per ongeluk’ van de tafel; daar staan ze nu gewoon op te dansen. Ze dansen zoals dat vroeger deden, in de sixties, met weidse wilde armbewegingen. Met z’n vieren staan ze te springen en te swingen; ze zijn  niet langer koppeltjes meer. Met z’n vieren gaan ze uit hun dak op de opgewekte surf-sound. Het dansen wordt steeds intiemer. Hun oude bezwete lijven smelten zowat samen. Het is een opwindend doch beschaafd, erotisch tafereel, totdat Jee hem op een gegeven moment niet meer in  zijn broek kan houden.     

woensdag 27 mei 2015

DATE

Er is niemand in het herentoilet. Alle wc-deuren staan open en de acht urinoirs zijn allemaal vrij. Er hangt een kunstmatig sinaasappelgeurtje in de ruimte. Ik moet plassen meer niet. Ik kies voor één van de urinoirs. Die zijn vrijwel altijd schoon, in ieder geval goed bruikbaar. Af en toe sta ik wel eens te dansen in andermans pies. Normaal plas ik het liefst zittend maar de wc-brillen op herentoiletten zijn doorgaans goor, nat, onhygiënisch en plakkerig. Daar durf ik niet op te gaan zitten. Soms werkt er in de toiletruimte een heer of juffrouw van de retirade. In dat geval waag ik mijn billen wel eens aan een wc-bril. Met grote passen loopt een man in een Feyenoord - shirt met dito petje achter me langs, stapt een wc in en knalt de deur achter zich dicht. Ik was mijn handen en droog ze aan een uitzonderlijk luidruchtige handendroger.
Ik kijk nog even in de spiegel. Meer dan mijn hoofd zie ik niet. Zo dadelijk heb ik een ‘date’, met een dame, Natalie geheten. Toch nog vergeten mijn neus- en oorharen te knippen. Ik wrijf nog een beetje ‘soep’ uit mijn ogen. Mijn tanden zijn wat gelig maar schoon; net  gepoetst. Meer kan ik er echt niet aan doen. Mijn haar is keurig geknipt. Baardje getrimd. Jammer wel dat ik de laatste paar maanden steeds van die rode vlekken heb op mijn voorhoofd. Vooral als er een beetje zon is. Ook nu weer. Die vlekken verdrogen, gaan schilferen en dan dwarrelen die schilfers op mijn kleren maar even goed ook  op mijn eten of in mijn drinken. Met zo’n date komt dat wel erg slecht uit.
Ik zou eigenlijk bij zonnig weer een petje moeten dragen. De dokter heeft me wel een zalfje gegeven, tegen het schilferen. Dat is vette glimmende zalf. Mijn voorhoofd ziet er dan uit alsof ik er een klodder roomboter op heb uitgesmeerd. Met zo’n hoofd kom ik niet buiten, ga ik zeker niet daten. Die zalf smeer ik alleen als ik (alleen) ga slapen.
Achter me stapt de Feyenoordman zijn weer wc uit. Iets te hard zwaait hij de deur weer dicht waardoor de stank uit die wc heel eventjes hinderlijk om me heen komt hangen. De man pakt uit zijn binnenzak een grote viltstift en schrijft op de buitenkant van de donkergroene wc-deur: AJAX DOOD met een doodskopje er achter. Met een waarschuwend vingertje komt hij op me af en zegt dreigend:
’En jij gaat toch zeker wel je mondje dicht houden, hè, poepie?!’
Normaal zou ik bang worden van zo’n man. Nu niet. Ik heb de beveiligingscamera’s hier gezien. Hij niet, denk ik.
Stukken rustiger dan dat hij hier binnenkwam loopt hij naar buiten. Begrijpelijk wel. Hij is kwijt wat ie kwijt wou. Wat ik echter niet begrijp is dat hij hier weg wandelt zonder zijn handen te wassen.
O jee, mijn gulp staat nog open, slordig, goed dat ik nog even kijk. Ik heb nu mijn kaki broek aan en die heeft gulpknoopjes. Waarom de confectie-industrie nu ineens weer is overgegaan op herenbroeken met gulpknoopjes daar begrijp ik helemaal niks van. Lastig hoor.
Als ik de toiletruimte uitloop zie ik dat een beveiligingsmedewerker de Feyenoorder overmeesterd heeft. Een collega belt, waarschijnlijk om politie-assistentie. Zal zo wel komen. De politie moet tegenwoordig ook voor iedere pietluttigheid opdraven.

Mijn date is er nog niet. Ik zal vandaag toch niet wèèr tevergeefs een uur aan dat tafeltje moeten zitten?

dinsdag 26 mei 2015

THE BIG EASY

Dezer dagen zijn de Opera-dagen in Rotterdam. In alle theaters en ook bij mensen thuis wordt opera gezongen. Maar niet alleen in veilige ommuurde omgevingen wordt  uit volle borst opera gezongen. Ook in de buitenlucht.
Nu ben ik niet echt een liefhebber van opera. Sterker nog: wanneer ik een sopraan, alt of tenor op mijn radio hoor, draai ik die hoogstpersoonlijk de nek om. Ik kan gewoon niet tegen dat geluid. Vooral niet tegen het sopranengeluid. De sopraan gaat zingen, mijn hoofdpijn komt op en een gematigde agressiviteit begint op te borrelen.

Desondanks oriënteer ik me tòch op dat evenement. Wie weet zit er nog iets leuks bij. De voorstelling ‘The Big Easy’ lijkt me wel wat. Volgens de info heeft dat weinig te maken met opera. Meer met jazz.
The Big Easy is een voorstelling van het theatercollectief ‘Tijdelijke Samenscholing. De leden van dat collectief, vooral muzikanten, waren de hele maand oktober 2014 in New Orleans, de geboortestad van de jazz. Tien jaar geleden al weer, werd die stad gedeeltelijk verwoest door de orkaan Katrina.
New Orleans was, voordat de orkaan Katrina daar raasde, de grootste muziekstad uit de recente historie. En wat betekent die traditie, wanneer zij onder druk komt te staan, na een ramp als de orkaan Katrina? 
De leden van het collectief gingen op zoek naar de oorsprong van de jazz en de verbindingen met hedendaagse muzikale stromingen. Met jamsessies, ontmoetingen met muzikanten, het bijwonen van muzikale rituelen en ontmoetingen met inwoners van New Orleans. Met deze muzikale reis als basis gaat het collectief in ‘The Big Easy’ in op de sociaal-politieke geschiedenis van het zuidelijke deel van de Verenigde Staten. The Big Easy is een voorstelling en een jazzconcert ineen.
De organisatie van de Operadagen heeft bedacht om ‘The Big Easy’, ’s avonds tussen acht en tien uur te laten spelen onder  de oprit van de Van Brienenoordbrug in Zuid. Waarschijnlijk vanuit de gedachte dat in New Orleans veel mensen leven onder bruggen. Daar werd dus ook veel gezongen, gemusiceerd.
Ik ben heel benieuwd naar die voorstelling. Mijn vrouw ook trouwens. We gaan met de bus, speciaal voor bezoekers van deze voorstelling. Van de Rotterdamse Schouwburg naar de speelplek onder de brug.
Mijn vrouw en ik hebben ons opgegeven om vòòr de voorstelling daar een hapje te eten. Lekker makkelijk, toch,  voor de tweede Pinksterdag. We kregen een overheerlijke Surinaamse maaltijd. Kippenpoot, nassi, groenten en een pindasausje. Heerlijk. Zonder meer. Alleen wèl een beetje duur: vijftien euro voor zo’n klein pestbordje eten. Mijn vrouw vond dat ik eens een keertje moest ophouden met dat krenterige gedrein.
Het collectief bestaat uit twee vertellers, drie muzikanten en een zanger. Ze vertellen, zingen en musiceren over de roots van de jazz. Vier leden van het collectief zijn blank; twee van hen hebben een kleurtje. De act is prima: uitstekende zanger, geweldige muzikanten; ze doen het fantastisch. ’t Is erg jazzy. Klopt. Dat is ook aangekondigd. Met een klein beetje méér New Orleans: boogy woogie, ragtime, cajun of blues erbij, krijgt de voorstelling net iets meer ‘schwung’. Wat ik vooral mis in deze voorstelling is de kracht en het gevoel, dat zwarte zangers en zwarte musici brengen. Zij zijn die muziek.

In de bus terug klinkt heel toepasselijk het geluid van de in 1948 overleden blueszanger Leadbelly. Wij luisteren naar ‘In New Orleans’, een nummer dat Leadbelly ook schrééf. In 1964 vernoemden The Animals dat nummer ‘House of the Rising sun’. Het werd een wereldhit.  



You Tube:     Leadbelly;  In New Orleans        American Folk & Blues Anthology


The Big Easy:          Laatste voorstelling in Rotterdam: donderdag 28 mei 2015

                                   Voorstelling wordt ook gespeeld op Oerol

zondag 24 mei 2015

EENZAAMHEID

Een dier schijnt te helpen tegen eenzaamheid.
Vòòr mijn dertiende heb ik me nooit eenzaam gevoeld. Ik woonde toen in Spangen, Rotterdam West en had volop vrienden, René, Tom, Cees, Arie, Anton, Ger, Ferdinand, Sjaak. De meesten zaten bij mij in de klas of woonden vlak bij mij. We voetbalden, visten, deden bussie-trap en belletje trekken, honkbalden, knikkerden en nog veel meer. Ik had niet eens genoeg tijd voor al die leuke dingen. Na de lagere school gingen mijn vrienden en ik allemaal naar andere scholen. Ik ging  naar de hbs maar onze vriendengroep bleef intact. Toen ik net dertien was, verhuisden we van Spangen naar een grotere nieuwbouwwoning op Zuid. Een paar weken vòòr de verhuizing moest ik al naar mijn nieuwe school op Zuid. Van Spangen, eerst met de tram en dan nog twee bussen. Door de Maastunnel. Ik werd in klas 2b gezet. Tussen 35 jongens van mijn leeftijd zat ik. Ik kon geen contact met ze  maken. Initiatiefloos was ik. Ik schrok en klapte dicht als er wat tegen me gezegd werd.
Na school ga ik met één bus naar het nieuwe huis. Tegelijk met mij stapt een meisje in, een paar jaar ouder dan ik. Na een paar haltes kijkt ze plotseling naar me om en glimlacht. Ik bloos en kijk vlug naar buiten, doe net alsof ik haar glimlach niet heb gezien. We moeten er alle twee bij dezelfde halte uit. Ik loop zo vlug mogelijk bij haar weg, wat nog niet meevalt met die zware tas vol boeken.  
Er woonden geen jongens van mijn leeftijd in onze nieuwe straat. Daar was ik absoluut niet rouwig om. Ik kon mijn oude vriendenclub maar niet vergeten, hoewel ik nooit een van de jongens zag.  Ik isoleerde mezelf en masturbeerde me suf. Afgrijselijk eenzaam voelde ik me. Maar op geen enkel moment kwam in mij het verlangen op naar een dier. Als ik nu aan die tijd terugdenk, kan ik me maar één dier voorstellen, dat me toen een lol had kunnen doen: een hyena, een hongerige hyena, die me besprong en mijn strot afbeet. Alles gelijk voorbij.   
Op mijn zestiende kreeg ik toch nog een vriend. Klasgenoot Jan. Hij woonde om de hoek. We gingen samen naar school, naar de bios, de disco en …. we spijbelden. Mijn schoolprestaties gingen snel bergafwaarts. Mijn moeder wilde dat ik niet meer met Jan omging. Hij had een slechte invloed op mij. Jan verdween uit mijn leven. Wederom was er eenzaamheid. Maar alleen was ik beslist niet. Ik was de oudste zoon in ons grote gezin: met vader, moeder, drie zusjes en drie jonge broertjes.  Mijn vader was een zeeman en vrijwel nooit thuis.

Nooit heb ik de aandrang gevoeld om met een dier mijn eenzaamheid te verdrijven. Ik ging, om mijn zinnen te verzetten,  keihard werken voor school. Ik had nog wat in te halen. Verder nam ik mijn moeder werk uit handen door boodschappen te doen, te stofzuigen. Ook door als grote broer met mijn kleine broertjes bezig te zijn. Spelen, zwemmen, voetballen en wat dies meer zij. De tijd leek zo wat minder traag te verstrijken. Deze eenzame  periode duurde tot mijn negentiende, toen ik Carole leerde kennen, die lieve schat. Daarna zou het leven er heel anders uit gaan zien. Want na de tamelijk impulsieve aanschaf van een hond, drie poesjes en twee waterschildpadden, kreeg eenzaamheid bij mij geen kans meer.