vrijdag 29 maart 2024

KOM MAAR OP!

We ontmoeten elkaar. Ik versier haar. We zitten allebei nog op school, ik op de toneelschool; zij op de kunstacademie. We kennen elkaar pas twee weken, als ze bij mij op bezoek komt in Utrecht. Mijn hospita ziet ons al aankomen. Die heks komt gelijk op hoge poten naar ons toe: we mogen niet in haar huis blijven slapen.


Tot laat in die avond zitten we te chillen, beetje blowen, beetje vrijen, beetje muziek luisteren … staat opeens die hysterica in mijn kamer. Als door een wesp gestoken krijst ze: ‘Weg wezen jullie!’ Terwijl die teef (shakend) hinderlijk in de weg staat, pak ik op mijn dooie gemak mijn spulletjes. Ze heeft nog een maand huur tegoed. Daar kan ze mooi naar fluiten.

Ik ben nu dakloos. Maar ik kan terecht in het grote kraakpand op het Wilhelminaplein. Een aantal klasgenoten van me zit daar. Zijn we altijd welkom. Er is een mooie kamer vrij. Midden in de kamer ligt een tweepersoonsmatras met een hagelwit hoeslaken.

We gaan eerst samen naar een heerlijk feest, dansen daar wild en worden dronken. Ik weet niet precies hoe zij zich voelt maar ik ben opgewonden. We kunnen niet van elkaar afblijven op weg naar het kraakpand, we maken grapjes, lachen, bijten, zoenen.

Shit! Ze gebruikt de pil niet. Was ik vergeten. Dzjiesus!! Het is al tegen middernacht … kom nou nergens meer aan condooms.

We hebben het alle twee nog nooit gedaan. Zowel opgewonden … vooral ik … als nerveus …, vooral zij. Zonder condoom wil ze er niet aan. Van een prikkelend voorspel kan geen sprake meer zijn. Ze pakt pen en papier en begint druk te rekenen. Voor mij valt er weinig te rekenen. De mijne is nu een stuk kleiner dan tien minuten geleden. Het rekenen heeft haar niet de zekerheid gegeven waar ze naar op zoek was. Haar eitje springt waarschijnlijk pas morgen … ze besluit het er maar op te wagen:

‘In godsnaam dan maar. Kom maar op!’

Hij staat toch snel weer overeind, dat wel, maar voor het lekkere en het mooie kom ik veel te vroeg. Zij helemaal niet.

Wèl zijn we nu alle twee in één keer ontmaagd. Dat kan alvast maar gebeurd zijn. Een bloedvlek, ter grootte van een pioenroos, zó ontiegelijk mooi rood, prijkt in het hagelwitte laken.

Ze kwam niet klaar … het deed pijn. Ook later nog. Blij zijn we niet. Hadden het beter kunnen laten. Een illusie armer, liggen we naast elkaar. Ik sla mijn arm om haar heen. Haar handpalmen liggen laag op haar buik. Ligt ze nog steeds te rekenen?

‘Je bent net als die andere mannen. Anticonceptie komt niet in je op, hè. Dat is iets voor vrouwen, toch?’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten