woensdag 22 december 2021

EERSTE KOU

 

Jos heeft al zijn kerstkaarten verzonden. Dat moet natuurlijk ook wel anders komen ze niet op tijd aan. Hij heeft het zich makkelijk gemaakt dit jaar, op alle kaarten heeft hij geschreven: ’Prettige feestdagen en een goed en gezond 2022, groetjes, Jos.’ Nu heeft hij even tijd voor een stevige wandeling door het Prinsenpark. Het vriest … niet hard maar toch genoeg voor een flinterdun  vliesje ijs op de slootjes aldaar. Het ijs is zo fragiel, dat zo’n licht beestje als een waterhoentje er gelijk doorheen kukelt wanneer het er vanaf de kant op springt.

 Onwillekeurig denkt  Jos  aan die winterse dag waarop hij met een paar vriendjes uit de buurt ging ‘ijsie’ kraken op de sloot van de Spaanse Bocht in Spangen.  Hij zal een jaar of tien geweest zijn. Het ijs was destijds wel een stuk dikker dan vandaag. ‘IJsie kraken’ houdt in dat een stel jongens en meisjes (meestal meer jongens dan meisjes) naast elkaar gaan staan aan  de ene  kant van de bevroren sloot om vervolgens hand in hand naar de overkant van de sloot te stampen.  Bij de eerste overtochten gaf het ijs nog geen krimp ; zeker als het flink dik was. Maar het werd spannender naarmate het aantal oversteken toenam.  Het ijs ging steeds vervaarlijker kraken.  Er werd net zo lang doorgegaan tot er minimaal één van het stel door het ijs gezakt was.  En natuurlijk was Jos weer eens de lul. Hij liep uiterst links in de keten. Doorgaans is  bij IJsie kraken  links in de keten lopen veilig. Meestal  lopen vooral zij, die in het midden lopen het meeste gevaar.  Zo koud als die dag heeft hij het nooit meer gehad. Mijn vriendjes hebben hem toen vlug naar huis gebracht. Hij woonde gelukkig dichtbij. Mijn moeder schrok heel erg , ze was zelfs een beet je boos  dat hij zoiets gevaarlijk gedaan had .. ‘het had veel slechter af kunnen lopen’.

Met grote passen zet Jos zijn wandeling voort. Een reiger zit geheel ineen gekrompen, snavel omlaag, langs de waterkant. Het gras is nog berijpt. Een paar meter hoger, in een ontbladerde berk zit een stel kraaien met opgetrokken schouders de kou te trotseren.  In de verte hoort hij een ambulance  naderbij komen. In mijn directe omgeving, hij loopt inmiddels vlakbij de begraafplaats Oud-Kralingen, is voor zover hij het kan zien niks gebeurd.  Het is heel stil in het park; er is letterlijk  geen kip te zien.  De ambulance hoort hij nu niet meer.

Op een bankje aan de Michael Angelolaan  ziet hij een man  zitten. De man kijkt schichtig naar links en rechts … zet een plastic tasje naast zich neer, pakt er een blikje bier uit, klikt het open, neemt er een slok uit en stopt het vlug weer in zijn tasje terug  ... de man is veel te schaars gekleed: een t-shirtje met een sjofel colbertje. De man zou meer hebben aan een paar slokken jonge jenever dan aan dat koude biertje. Jos heeft te doen met deze man, die in deze vrieskou, in een vrijwel verlaten park, aan zijn verslaving moet toegeven.

Jos is inmiddels aangekomen bij het flatgebouw waar hij woont. Daar staat die ambulance. In de hal van de flat wordt druk gepraat over de zieke, die opgehaald wordt. De liftdeuren gaan open en op de brancard ziet hij een lachende Lea liggen, een buurvrouw van derde étage: ‘Ik heb niks hoor, ‘zegt ze, ‘er is helemaal niks aan de hand met me, helemaal niks, maar ik moet gewoon mee.’ 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten