zaterdag 15 augustus 2015

AVONDJE ALLEEN

Vanavond ben ik alleen thuis. Mijn kinderen zijn met school op werkweek en mijn vrouw heeft een bewonerscommissievergadering. Ik heb wat simpels voor mezelf te eten gemaakt: gebakken aardappelen en sperziebonen met een satéschnitzel ... met een paar klodders knoflooksaus over de gebakken aardappelen is het best ‘binnen te houden’.  Ik heb er een al even simpele salade bijgemaakt van ijsbergsla, tomaten, olijven en stukjes augurk. Lekker fris en gezond. Het meest verrassend van de hele maaltijd vind ik de satéschnitzel Die heb ik nooit eerder gehad. Heerlijk. Komt bij Dirk van der  Broek vandaan. Als toetje neem ik de aardbeien die nog over waren van eergisteren, die zijn nog goed ... een beetje yoghurt erbij … lekker!
Normaal gesproken doe ik gelijk na de maaltijd de afwas, maar ik heb nu in mijn eentje gegeten en voor dat kleine beetje afwas, ga ik geen warm soppie maken. Morgen, als we weer met z’n tweeën gegeten hebben, doe ik de vuile spullen van vandaag bij de afwas.

Even mijn email raadplegen:

… de SP (daar ben ik lid van) is druk in de weer met een landelijke actie tegen de verslechteringen in de gezondheidszorg (Red de Zorg): de partij roept leden op naar voorbereidende vergaderingen te komen
… ik heb ooit eens een abonnement genomen op een Spamfighter, voor op mijn computer. Ik heb daar iets anders voor in de plaats genomen maar deze Spamfighter blijft maar zeuren om een verlenging van het abonnement
… de ophaaldienst Grof Vuil van de gemeente meldt me dat op 2 september mijn grote afval wordt opgehaald. Ik heb namelijk een paar grote stukken hout die ik kwijt moet en die niet in een vuilcontainer passen ...  zomaar op straat gooien mag tegenwoordig niet meer.
… een onderzoeksbureau wil weten wat mijn oordeel is over de fysiopraktijk waar ik kom voor mijn kuit, mijn nek en mijn heiligbeen… van alle drie heb ik dit jaar ineens last …
… Manus, een broer van me, mailt dat hij wat spullen heeft opgehaald van mijn onlangs overleden broer, Martin … en een mailtje later geeft hij me de tip om een factuur van een rouwkrans als ‘erflast’ op te laten voeren door de curator
… ’t Gilde heeft een nieuw ‘Samenspraak’-klantje voor me. Een Syriër met status wil twee uur per week Nederlands met mij praten.

Eerst even koffie zetten en dan naar Het Journaal kijken.

-         Keizer Akihito van Japan heeft zijn excuses aangeboden voor het door Japan veroorzaakte leed in de Tweede Wereldoorlog, die dit jaar 70 jaar geleden eindigde.
-         Bendes uit Curaçao zijn ook in Nederland actief. Onder andere in Rotterdam. Zij houden zich bezig met drugs wapenhandel overvallen en afpersing.
-         Publicist wil één op één met Bouterse praten over de decembermoorden. Het is volgens hem een sociaal probleem dat zo opgelost kan worden. Nederland houdt er aan vast dat het recht zijn loop moet hebben.
-         Het weer: kouder en natter.

Na het  journaal lees ik mijn boek: ‘Geachte Heer M’ van Herman Koch uit (nog twintig bladzijden). Ben nog steeds alleen thuis. Ik val in slaap. Niks bijzonders eigenlijk zo’n avond alleen

vrijdag 14 augustus 2015

PITTORESK

We zaten gewoon lekker wat te eten, Petra en ik. Met ‘gewoon lekker wat te eten’ bedoel ik het opeten van de eenvoudige maaltijd die Petra heeft klaargemaakt. Ze roep zelf tegen iedereen die het maar horen wil:
‘Ik kan helemaal niet koken’ en dat klopt ook voor meer dan 100%. In feite doet ze niks anders dan bij de supermarkt ‘kant en klare’ producten kopen, die opwarmen en netjes, zeg maar pittoresk, op een bordje rangschikken. Zo presenteert ze me vandaag een bord met wat worteltjes  (uit een potje), een paar (Kapitein Iglo) vissticks, een hamburger (uit een pakje), een lepel mayonaise (uit een potje), frietjes (uit een Aviko-zak) en wat sla, tomaatjes en olijven. Het is waarlijk een prachtig schilderijtje. Voor zichzelf heeft ze ook een vrijwel identiek vormgegeven schotel gecreëerd. Voor dit soort gelegenheden is naar mijn gevoel de uitdrukking ‘een vorkje mee prikken’ uitgevonden. We prikken een vorkje en we babbelen wat over onze partners en ex-partners, over mijn kinderen en haar broers, zussen en vriendjes.
Haar partner, Dolf, is voor een week naar Duitsland, op studiereis. Hij is roostermaker op een heel grote scholengemeenschap en omdat ze in Duitsland van ouds her, heel goed zijn in het maken van ultra strakke roosters, vond de leiding het van de school het een goed idee dat hij die cursus ging volgen.  Petra zelf is ook blij met die cursus in die zin dat hij dan eindelijk eens een weekje ‘opgehoepeld is’ zoals zij het uitdrukt. Dolf is helemaal geen slechte vent maar ik kan me voorstellen dat Petra het af en toe een beetje benauwd van hem krijgt.

‘Die worteltjes zijn trouwens heerlijk zoetig van smaak en zo waanzinnig gaar … zo gaar krijg je ze zelf haast nooit, Petra.’

Nee, aan Dolf is zo’n schilderachtig bord eten niet besteed. Hij wil niks anders eten dan kip met bijna rauwe groente (bloemkool, broccoli, worteltjes) met gekookte rijst. Ja, en ze gaat natuurlijk niet voor zichzelf alleen iets anders klaarmaken. Dat is een van de redenen, dat ze zo bij is dat Dolf even een paar dagen weg is. Dan kan ze zich een beetje uitleven met haar pittoresk koken. Deze week heeft ze elke dag iemand anders uitgenodigd om haar ‘kookkunsten’ aan te vertonen.

‘Lekker zeg, Petra, die knoflookolijven, heb je die van de markt?’
‘Nee, gewoon uit een potje uit de super.’

Haar zussen en broers, haar ouders komen, maar er zijn ook mensen bij van wie ze liever niet heeft dat Dolf ze kent. Bijvoorbeeld van haar vriendjes van de cursus ‘Afrikaanse Dans’, hoeft Dolf niks af te weten. Smoorverliefd is ze op Elanzo en Borta (op Borta nog een beetje meer dan op Elanzo). Ze wil Dolf niet onnodig jaloers maken. Want Petra weet dondersgoed dat Dolf meteen merkt dat ze verliefd is. Dat kan ze niet verbergen.
Het is al weer heel lang geleden dat Dolf haar verliefd zag: vrolijk, lachend, lichtvoetig dansend door het huis, stralend in haar meest uitdagende jurkje.

‘Je moet die hamburger eens samen met wat mayonaise weghappen Jee, … heerlijk!


Behalve dat ze nu eindelijk eens een paar dagen wat ánders kan eten, is Petra ook blij dat ze een paar dagen verlost is van dat ‘klarinet-geriedel’ van hem … elke avond zit Dolf ruim twee uur te blazen op dat ding … om gek van te worden …

woensdag 12 augustus 2015

DEPRESSIEF?

Het is net als vroeger: nooit alleen maar altijd eenzaam. Elke dag begint met hoofdpijn. Een heel zwaar hoofd zo voelt het aan, alsof het twee keer zo groot is. Van de ochtendkrant kan ik nu alleen nog enkele sportartikelen lezen. Met name dan over voetbal. Van díé geringe inspanning zijn mijn ogen al te moe, om verder nog iets te kunnen lezen.
Eigenlijk is het niet alleen mijn hoofd dat zo ‘zwaar en dubbel’ aanvoelt. Het zijn ook mijn voeten, mijn handen mijn bovenbenen. Precies weet ik het me niet te herinneren van toen in IJsselmonde maar dàt gevoel van lamlendigheid en futloosheid was identiek met hoe ik me nu voel. Depressief?
Toen was ik veertien jaar en dagelijks omringd door mijn moeder, drie zusjes en twee broertjes en dan op school nog eens een stuk of dertig klasgenoten.  Ik zat voor de tweede keer in de tweede klas van de hbs. Ik was dus blijven zitten. Voor de meeste zittenblijvers is doubleren makkelijk. Je krijgt alle leerstof voor de tweede keer … dan blijft alles makkelijker hangen. Bij mij niet. Ik vond alles nog even moeilijk … het kostte me net zo veel tijd als het jaar daarvoor. Ik vond het eerder moeilijker … dat kwam denk omdat ik er zo zwaar de pest in had dat ik het jaar over moest doen. Depressief?

Ik moet vandaag naar Blijdorp. Waarom kan ik niet precies zeggen maar ik wil vandaag beslist niet op de fiets. Er is absoluut geen pijntje tussen mijn benen, dus daar ligt het niet aan.  Toen ik vanmorgen de deur uit ging pakte ik mijn sleutels van het sleutelrek en liet die van mijn fiets bewust hangen. Ja … nu ik dat opschrijf zie ik mezelf in een flits met die ‘dubbele pijnlijke’ bovenbenen fietsen … dat wil ik niet … en wat ik ook niet wil is: binnen een uur weer terug zijn en dan verder geen raad meer weten met deze dag. Deze dag moet, al is het met tegenzin, langzaam vol lopen.
Lopend. Traag lopend (ik kàn ook niet anders) zou ik naar Blijdorp, de dierentuin, gaan. Ik wil een jaarabonnement kopen. Met mijn Rotterdampas. Dan kost het me zevenendertig euro vijftig. Normaal is het vijfenzeventig euro.

Op de heenweg moet ik weer denken aan vroeger, toen ik nog niet eens tien jaar was. Toen speelde ik wel eens ‘paardje’ met een van mijn vriendjes. Dat ging zo: het midden van het touw, van twee a drie meter, werd in mijn nek gelegd en het ene uiteinde van het touw ging voorlangs over mijn linkerschouder en onder mijn linker-oksel door en het andere eind van het touw aan de rechterkant, schouder, oksel. Die twee uiteinden van dat touw waren dan de teugels. Dat paard was ik dus. Als een echte cowboy liet mijn vriendje de teugels vieren als het paard zijn eigen tempo mocht lopen. Mijn vriendje sloeg het paard (niet zo erg hard) op zijn rug als het harder moest lopen. Het kwam ook voor dat hij constant de teugels strak gespannen hield. Het paard liep dan wel maar kwam nauwelijks vooruit. Zó liep ik dus naar Blijdorp. Er waren zeker tien anderen vòòr mij, die ook zo’n voordelig abonnementje wilden. In dat benauwde abonnementenhok van Blijdorp ging ik echt niet op mijn beurt zitten wachten.

Ik zakte zowat door mijn hoeven van vermoeidheid. Minstens een uur heb ik op een bankje bij de dierentuin zitten bijkomen van dat lullige wandelingetje van het Oude Noorden naar Blijdorp. Beetje gedronken, beetje gegeten.
Nu ben ik godzijdank wel snel aan de beurt voor een abonnement.
Met nog steeds die frisse tegenzin maak ik meteen gebruik van mijn nieuwe abonnement. In de waanzinnige drukte hier vandaag, wandel ik van de nieuwe naar de oude ingang. Als ik nu aan die, wederom vermoeiende, wandeling door Blijdorp terugdenk, is het enige dat ik me nog herinner, die ultra-traag herkauwende kameel met allebei zijn lege bulten plat op zijn rug.  

Hoe is het mogelijk, dat ik die, dartele, speelse, jonge ijsbeertjes, waar iedereen het over heeft, toch niet gezien heb,?! Duidt dat misschien op een depressie?

dinsdag 11 augustus 2015

NAGELBIJTEN

Dat Karel, onze buurman geen vast werk had merkten we. omdat we hem veel thuis en in de kroeg aan de overkant zagen zitten. Die enkele keer dat ie es ging werken moest de hele buurt het zien ook.  In een schoongewassen, gladgestreken, origineel donkerblauwe overall, ging hij met zijn lederen boekentas (voor zijn twaalfuurtje inclusief fles jenever) op weg  naar zijn koppelbaas. Soms duurde dat werk maar één dag. Soms een of twee weken. Maar het was erg duidelijk dat Karel steeds zijn eigen glazen ingooide door hetzij te laat, hetzij bezopen of allebei tegelijk op zijn werk te verschijnen. Hij had, als WAO’er,  te lang niks gedaan om weer aan het gewone dagelijkse ritme van werken,  eten, slapen te kunnen wennen.
Toen we, in 1970, nog maar net op het Zwaanshals woonden was Karel onze vriendelijke onderbuurman. Geregeld nodigde hij ons uit voor een drankje. Aan uitnodigingen van ons gaf hij ook altijd gehoor. We vonden het wel vreemd en hoogst ongemakkelijk, dat hij vrijwel nooit iets zei. Hij kwam, nam zijn pilsje in ontvangst en ging zitten nagelbijten.
‘Kijken jullie nooit tv?’ vroeg hij op een keer.
‘Nooit als we bezoek hebben.’
Het was ons toen duidelijk dat hij genoeg had aan z’n sjekkie, biertje, zijn nagels en tv ... verder was het gewoon prettig voor hem, zo met z’n drietjes bij elkaar te zitten.

Een heel enkele keer liet hij iets los over zijn verleden. Hij had als jonge militair in het begin van de vijftiger jaren meegedaan aan de politionele acties in Nederlands Indië. Hij had midden in het grof geweld gezeten dat destijds zowel door de Nederlandse als Indonesische strijdkrachten werd gebruikt. Beide legers wilden macht. Koste wat kost. Het Nederlandse leger wilde wat koloniale macht behouden. Indonesië vocht om geheel baas in eigen huis te worden. Karel heeft daar mee gevochten. En als we hem nu in zichzelf gekeerd zijn zware Van Nelle sjekkies zien rollen (een pakje per dag), zijn bier zien opslurpen (een kratje per dag) en voortdurend op zijn nagels zien bijten dan maakt hij op ons een behoorlijk gebroken indruk.

Op een dag, het was in de herfst, vroegen kennissen ons hun kater, Joep, over te nemen. Een reuzenbeest die Joep. Tot op de dag van vandaag ben ik nooit meer zo’n grote kater tegengekomen. Onze kennissen waren duidelijk blij het beest kwijt te zijn. Ik kan me zelfs niet herinneren, dat we ze nadien ooit nog gezien hebben. Zeker bang dat ze Joep weer mee terug moesten nemen. Maar goed … wij hadden zelf destijds drie speelse jonge poesjes. Binnen een halve dag waren ze door Joep hun jeugdig élan verloren. Als drie dooie vogeltjes zaten onbeweeglijk ze in een hoekje van de kamer.
We hadden het er al snel over, dat wij Joep niet konden houden, bij die kleine poesjes. Toen Karel, zelf ook een grote, zware man, dat ter ore kwam bood hij onmiddellijk aan Joeps nieuwe baasje te worden. Er was gelijk al een klik de eerste keer dat Karel Joep zag.

Op een nacht was Joep de deur uit geglipt. Op het trappenhuis was hij niet te vinden dus moest hij wel op dak zitten. Karel waagde zich met zijn superzware lijf op het gladde, natte dakje van draadglas. Dat hield het niet. Karel zakte door het draadglas en maakte een smak van een meter of vier, waarbij hij wonderwel niks brak maar waaraan hij wel twee slagaderlijke bloedingen overhield. De ambulance was godzijdank snel ter plekke … Karel heeft het overleefd … alleen Joep hebben we nooit meer terug gezien.

zondag 9 augustus 2015

TWAALF

Ik probeer me voor te stellen wat er kan zijn gebeurd. In het huis is het doodstil, alsof er niemand aanwezig is, wat vrijwel nooit voortkomt. Zeker niet op zondagmorgen. In dit huis woont een gezin met twaalf kinderen! De familie Richardson. Ik kan naar binnen omdat de deur van de bijkeuken  niet op slot zit. De deur was wel dicht. Aan de linkerwand zie ik een werkbank met een stoel  ervoor en op de grond een houten krat met ijzeren veren. Tegen de stoel zijn twee blauwe mountain-bikes aangegooid. Onder de ene helft van de werkbank staat een heel regiment schoenen en pantoffels kriskras door elkaar, onder de andere helft zie ik een verzameling schoonmaakspullen: een zwabber, een stoffer en blik, emmers, schoonmaakmiddelen, moppen en dweilen.  
Rechts hangt regenkleding en jassen voor alle seizoenen.
‘Hallo’ roep ik, ‘hallo, ik ben het, Peter. Is er iemand thuis?
In de keuken ziet het er opgeruimd en ordelijk uit. Abnormaal, want normaal gesproken,  is het een behoorlijk rommeltje. De stoelen staan dan schots en scheef naast de tafel. De kruimels en plassen omver gegooid drinken, van het ontbijt liggen dan nog op de eettafel en de keukenvloer. Het aanrecht staat dan boordevol vuile afwas.

Ook de huiskamer maakt een nette opgeruimde indruk. Ik roep nog maar eens:
‘Hallo, is er iemand?’ De voordeur is op slot, dat is vrij normaal, de wc-deur is ook op slot maar dat is pas normaal als er iemand op zit … als ik na herhaaldelijk kloppen en roepen geen reactie krijg  ruk ik hard aan de deur …. en … lig ik bijna met mijn rug op de grond …  blijkt hij toch gewoon open te zijn. Maar ook daar is niemand. Er hangt nog enigszins vochtig wasgoed aan een wasrek aan de deur van de meterkast. De was lijkt een paar uur geleden opgehangen.
Misschien dat er boven nog iemand is … wel vreemd want ik heb toch herhaaldelijk en luid geroepen. De badkamerdeur zou volgens het witte kleurtje onder de deurknop vrij moeten zijn maar ik krijg hem niet open. Ik hoor geen douchestraal lopen. Ik hoor ook geen gerommel met zeepjes eye-liners of deodorant. Ik stompte  op de deur roep een paar maal maar geen reactie. Ik trek dan hard aan de deur en voel aan de bovenkant wat speling. .. blijkt dat er aan de onderkant een schuifknipje de deur dicht houdt. Waarom is dit? Zoals verwacht is er niemand in de vier slaapkamers maar er heerst wel een bijna onbeschrijfelijke orde en netheid in die slaapkamers. Het is in elke kamer, op één na dan, eerlijk gezegd altijd een zooitje. In alle kamers staan de ramen wagenwijd open, terwijl het toch niet echt erg warm is buiten. Gewoonlijk staan de ramen op een kiertje met dit kille regenachtige weer. Hij gaat eens bij de buren vragen. Misschien hebben zij iets vreemds gezien.
De naaste buren wisten van niks, hadden niks bijzonders gezien.
Maar de over buurvrouw, een tenger Indisch vrouwtje wist ter vertellen dat er rond 12 uur vandaag een zwart geblindeerd busje stopte. Twee mannen in het zwart, met bivakmuts belden aan bij de Richardsons. De vrouw die opendeed stribbelde wel wat tegen maar was kansloos. Er was opeens veel activiteit en heen en weer geloop in het Richardsonshuis gedurende zeker een kwartier. Dan komen één voor één, van klein naar groot, alle bewoners naar buiten gelopen en worden naar het busje geleid. De zwarte mannen met bivakmuts herstelden de voordeur, deden hem op slot en reden tussen half een en een uur de straat weer uit. Zo althans luidde het relaas van de kleine overbuurvrouw. Zij belde wel ogenblikkelijk 1-1-2 maar bij 112 moeten ze slechts hartelijk lachen om haar verhaal. Ze deden zelfs haar rare Indonesische stemmetje na in het 1-1-2-gesprek dat ze voerden. Heel stijlloos!.
Het Indonesische vrouwtje had ook nog gezegd dat er ‘Groep 12’ in sierlijke gouden letters en cijfers op het busje geschreven stond.

Er waren nog meer raadselachtige ontvoeringen die dag, zo werd op teletekst gemeld. Niet alleen gezinnen met 12 kinderen. Ook huishoudens die op huisnummer 12 woonden van een bepaalde straat, in elke willekeurige stad, werden opgepakt en allemaal rond 12 uur en uitsluitend in Nederland. Ook de van de televisie bekende familie van den Twaalf is spoorloos. Zolang de verantwoordelijkheid voor deze acties niet is opgeëist tast een ieder nog danig in het duister omtrent het lot van de ontvoerden.


(wordt niet vervolgd)

vrijdag 7 augustus 2015

MASOCHISTISCH

Een oudere dikke man schuifelt, in zichzelf brabbelend, voorbij haar portiek. Ik heb Jolanthe zojuist twee uur Nederlandse les gegeven. Ben nog een beetje met mijn gedachten bij haar. Een vriendin, die ooit wel eens een boek over psychiatrie had gelezen betichtte Jolanthe ervan een masochistische inslag  te hebben.

De dikke man was gekleed in een oversized t-shirt, een korte broek en een paar sandalen, alles geheel in het donkerblauw. Hij bleef opeens staan en draaide zich half om.
‘Zijn hond zoekt ie zeker,’ dacht ik, hoewel hij geen riem in zijn hand had. Vanuit die stilstand tuurt hij naar het vorige portiek.
‘Nou, kom op Bassie!’ bromt hij. Uit die portiek sluipt heel voorzichtig een lapjeskatje tevoorschijn. Ze is er nog geen meter uit of ze gaat op haar gat naar haar baas zitten staren.
‘Dat zie ik niet zo vaak, dat een katje uitgelaten wordt,’ zeg ik.
‘Oh, nou, ik doe het al zes jaar. Ik ben er elke avond een uurtje of zo mee bezig. Zij vindt het leuk … en ik ook’
De man is heel vriendelijk; maakt een simpele indruk:
‘Ik heb het beestje gekregen toen ze drie jaar was en ik ben gelijk begonnen haar hier uit te laten. Zes jaar doe ik het nu al.’
In feite is hier niks te beleven voor die poes, allemaal steen van de huizen en de straten; geen bomen, geen struiken. Alleen het diepe water van de Leuvehaven. Soms komt ze wel eens een andere buurtkat tegen; soms klikt het soms niet. Het kan flink knetteren als het niet klikt met die ander.
Zij zit wel eens over die kade in het water te turen, dan zit ze krampachtig te mekkeren alsof ze lekkere visjes ziet zwemmen.

Het masochistische van Jolanthe zou zijn, als academica, uitzichtloze baantjes aanneemt als vakkenvuller bij de Aldi, groente- en fruitweger op de veiling en assistent van de tandartsassistente.
Verder woont ze samen met Hassan, een Turkse man die wel goed voor haar is, als ze ziek is bijvoorbeeld  …  en als ze geen geld heeft mag ze voor niks bij hem inwonen … maar … er is absoluut helemaal geen klik tussen die twee … ook dat zou een soort masochisme zijn volgens haar psychiatrische vriendin.
Jolanthe heeft nu twee zaken waar ze 100% voor gaat; waar ze een klik mee heeft.
Ten eerste de liefde, ze is hopeloos verliefd op de arrogante Dashja en
ten tweede haar baan: ze heeft nu een contract tot maart 2016 en ze is er van overtuigd dat ze bij haar huidige baas een vast contract  gaat verdienen. Niet masochistisch maar realistisch, optimistisch.

‘Negen is ze nu,’ dacht ik. Ik heb haar nu zes jaar en ik kreeg haar toen ze drie was. ‘Kom Bassie, kom … nee … poepen en piesen doet ie niet op die harde stenen, buiten, dat doet ze alleen op haar eigen kattenbakkie, die staat boven op het balkon (hij wijst naar boven) kijk, daar helemaal rechts in de hoek van dat balkon, dat is mijn balkon, daar, die blauwe bak daar. De poes draait intussen achtjes om het linker- en rechterbeen van de man. Nou meneer, bedankt voor het gesprekje en goedenavond dan maar …..

Het scheelt niet veel of de dikke man wordt  omvergelopen door een kerel die duidelijk veel te diep in het glaasje gekeken heeft. Hassan als ik me niet vergis.

donderdag 6 augustus 2015

MOEDER

Ik heb nu al ruim elf jaar geen moeder meer. Althans geen moeder meer in levende lijve. In juni 2004 is ze overleden. Vraag me niet waaraan ze precies is overleden want dan ga ik stotteren … kom, laat ik toch een poging wagen: ze had een paar tia’s gehad ze begon te dementeren, toen kreeg ze nog een tia en toen gaven ze haar in het verpleeghuis de pijnstiller morfine en daar is ze heel langzaam aan dood gegaan. Vijfenzeventig is ze geworden. Ik was toen vierenvijftig.
De eerste twintig jaar van mijn leven was ma mijn idool. Ik deed alles voor haar en zij deed alles voor mij. Ik was haar oudste zoon (van een gezin met in totaal tien kinderen). Ik was haar oogappel, werkezel, boodschappenjongen  en vertrouwenspersoon in gezins- en familiekwesties. Het zal wel een bijzonder soort liefde geweest zijn, die liefde tussen moeder en haar oudste zoon. Het was vanzelfsprekend een liefde zonder een spoor van lichamelijk contact.
Carole gooide mij wel eens voor de voeten dat ik pas tevreden zou zijn als onze echtelijke relatie net zo zou worden als mijn relatie mijn moeder. Was de relatie tussen mij en mijn moeder dus geheel zonder lichamelijk contact, de echtelijke relatie tussen Carole en mij was vrijwel geheel zonder lichamelijk contact. Dus op dat gebied ontliepen die relaties elkaar niet zo veel.

'Alles’ voor elkaar over hebben klinkt ook wel erg ruim. Wat zit er in dat ‘alles’ voor mij?
Mijn zusjes bezig houden als ma het druk had met huishoudelijk werk.
Met mijn zusjes naar het Kralingse Bos gaan als het lekker weer was, dan kon ma haar zwakke moeder, onze lieve oma,  lekker een dagje gaan helpen.
Voor haar zus, mijn tante Lenie, boodschappen doen, want die had zulke drukke kinderen en haar man zat in de continudienst dus die kon ook geen boodschappen doen.
Geld voor haar te leen vragen bij mijn opa, (de vader van mijn pa) om brood en suiker te kunnen kopen.
Later, toen er steeds meer broertjes en zusjes bij kwamen, ging ik ook wel lopen stoffen en stofzuigen. Gras maaien deed ik ook. Dat vond ik wel leuk.
Voor mijn jongste vier broertjes was ik behalve grote broer, ook een halve vader. Ik gaf ze de fles, verschoonde hun luiers, deed ze in bad, bracht ze naar bed en deed overdag allerlei leuke dingen met ze van zwemmen tot voetballen.

Ma had ook ‘alles’ voor mij over, schreef ik. Wat dan wel?
Er was nauwelijks geld. Mijn vader verdiende nog niet eens genoeg geld om een vrouw met één kind te onderhouden. Laat staan een vrouw met tien kinderen. Ze leent her en der geld zodat ik met een studie kon beginnen. Klasse.
Net zo ging het met die brommer. Ze kocht een brommer voor me. Op afbetaling. Elke maand vijftig gulden. Die kon ze absoluut niet missen. Iedere jongen van zestien had een brommer. Ik dus ook, vond ze. Het was een ontzettende kutbrommer. Dat heb ik haar maar nooit gezegd.
Ook dat camelkleurige colbertje wilde ze persé voor me kopen. Iedere jongen op de hbs, waar ik toen op zat, had zo’n jasje.
Ze gaf mij met eten altijd van alles het meeste: vlees, groente. Ik moest er nog van groeien en hard studeren … (die anderen zeker niet dan??)


Ik leerde door haar goede zorgen zo goed dat ik in Utrecht kon gaan studeren van een ruime studiebeurs. Ik kreeg toentertijd een leuke vriendin, Carole,  doo wie de verhouding met ma rigoureus veranderde. Carole was mijn nieuwe idool … niet zo leuk voor ma … maar ja  … Carole was de ware liefde. 

dinsdag 4 augustus 2015

KABOUTERS

Ik heb altijd van boeken gehouden … of liever gezegd van lezen. Een van mijn eerste leesboekjes was ‘Pim en de maan’. Ik heb het wel duizend keer gelezen. Er schijnt een hele reeks Pimboekjes te zijn, maar ik had alleen die ene. Net als van Okkie , daar waren ook een heleboel delen van maar ik had er maar één wel honderd keer gelezen: Okkie en Moortje (Moortje was een poesje). Okkie was geschreven door Leonard Roggeveen. Van Pim heb ik nooit geweten wie het geschreven heeft. Pim is een gewoon jongetje dat kijkt naar de maan en daarover droomt.
Okkie is een kabouter, die allerlei grappige avonturen beleeft met de kat Moortje. Kabouters zijn dacht ik altijd mannetjes en hoogstwaarschijnlijk worden zij al oud geboren … meestal ook met een baard … ze gaan nooit de pijp uit ... heeft iemand trouwens ooit een kabouter geboren zien worden? Of een kind-kabouter gezien? Ja, er bestáán warempel wel héél kleine kaboutertjes maar die zijn toch altijd al héél oud. Misschien heeft er iemand ooit wel eens verhaaltje gelezen waarin een kabouter overlijdt. Ik niet in ieder geval.
Stel je eens voor dat ze wel dood kunnen gaan, dan betekent dat, dat  eens de kabouter als soort ophoudt te bestaan. Want heeft er iemand ooit wel eens een vrouwtjes kabouter gezien? Sterker nog … wie heeft er ooit wel eens een kabouter een nummertje zien maken? Niemand toch. Nee ik denk dat kabouters per definitie oud, onzijdig en onsterfelijk zijn.

Ik zat op een katholieke lagere school en daar wordt ouders dan een abonnement op het Rooms Katholieke Jeugdmaandblad Okki (zonder e) in de maag gesplitst. Het blad had helemaal niks met die kabouter te maken. Het doel van het blad was leren lezen. Ik kan me geen enkel verhaal meer herinneren uit dat blad, ook niet of er wel of geen katholieke verhalen in stonden. Maar of het nu wel of niet door dat blad komt: ik heb wel goed leren lezen.

In de derde klas van de lagere school begon ik Arendsogen te verslinden. Arendsoog en de Indiaan Witte Veder, dat waren mijn grote helden. Helden die het Amerikaanse Wilde Westen wilden temmen. Er zijn maar liefst 63 delen van Arendsoog verschenen; ik heb ze allemaal gelezen. De eerste twintig Arendsogen zijn geschreven door Jan Nowee, die al jong stierf; hij werd 58 jaar). Daarna zijn er nog 43 Arendsogen geschreven door de zoon van Jan:  Paul Nowee. De boeken die door de vader geschreven zijn hebben me altijd het meest geboeid. Grappig detail is, dat, hoewel de boeken zich allemaal in de Verenigde staten afspelen, de schrijvers nooit één voet op Amerikaanse bodem hebben gezet.

Voor ik op de middelbare school mijn verplichte eindexamen leeslijst samenstelde, las ik eigenlijk alleen,
de Nederlandse vertaling van Lady Chatterly’s lovers van D.H. Lawrence;
Ik, Jan Cremer en
de Avonden van Gerard van het Reve.
Van alle drie die boeken heb ik erg genoten en soms herlees ik ze en geniet er dan opnieuw van. Het zijn stuk voor stuk heerlijke leeservaringen.  
Mijn eindlijst van de hbs bestond, behalve uit verplicht oud-Nederlands werk, ook uit wat moderns: Simon Vestdijk stond er onder andere op … die vond ik niet zo veel soeps.

Maar de werken van Jan Wolkers, ik had er twee op mij lijst staan(Kort Amerikaans ... en … Een Roos van vlees) vond ik uitmuntend. 

maandag 3 augustus 2015

FIETSSLEUTEL

Vandaag  is het puik fietsweer. De diverse weermannen zijn het er al dagen over eens: het wordt een mooie zondag.  Samen met mijn overbuurman wil ik gaan fietsen maar die trekt gelijk al zo’n gezicht van: ‘mij te heet, geef mijn portie maar aan fikkie’. Ik hoopte juist op mijn overbuurman, dat hij een idee zou hebben, waar naar toe te fietsen. Want zelf heb ik geen enkele inspiratie,  ja, negatieve: ik weet perfect welke kant ik beslist níét op wil:
Langs de Rotte bijvoorbeeld, daar heb ik nou he-le-maal geen zin, die Rotte had ik dit jaar al twaalfduizend keer gedaan. Genoeg voor dit jaar!
Richting Bergschenhoek ook niet dan rij je teveel langs de snelweg en naar Utrecht fiets je te veel op wegen waar auto’s veel te hard langs je heen zoeven ... daar heb ik absoluut geen trek in.

Het wordt dus fietsen naar het zuiden, richting Barendrecht en zo. Hoewel ik helemaal geen tegenzin heb in een fietstocht, zoek ik wel de op papier gemakkelijkste route. Die Erasmusbrug is voor de gemiddelde fietser, die ik nu eenmaal ben, te stijl, dus die mijd ik tegenwoordig als de pest. Het wordt of de Maastunnel of de Willemsbrug. 
Het kenmerkende van dit fietstochtje is, dat ik mijn keuzes heel laat maak. Nu is het bijvoorbeeld zo dat het stoplicht richting Maastunnel op rood staat en dat in de richting van de Willemsbrug op groen. Dus ga ik over de Willemsbrug. Die brug is te nemen zonder al veel te noemenswaardige inspanning. Als ik op die manier de groene golf volg beland ik vanzelf op de Beyerlandselaan, waar de koopzondag al haast net zo populair is als in het centrum van Rotterdam.

Vanaf nu is route tot Barendrecht vooral groen. Bomen, huizen met mooi verzorgde tuinen. Warm en tegelijkertijd kil vind ik het in dat tamelijk recent gebouwde, erg rechthoekige centrum van Barendrecht.
Ik fiets vanaf nu naar Ridderkerk. De route wordt dan weer feeërieker met kleine popperige huisjes, binnenwatertjes, veel wild-groen, vogels (zwanen met jongen), koeien, paarden (en een pas geboren veulen), schapen.
Opeens zie ik op zo’n vijfhonderd meter een bekende plek: het Van der Valk hotel nabij Ridderkerk. Ik kwam er dagelijks langs toen ik voor mijn werk van het Oude Noorden van Rotterdam naar Zwijndrecht fietste.

Mooi plekje om even te pauzeren. Ben tenslotte nu al ruim twee uur bezig.
Ik zet mijn fiets tegen een lantaarnpaal, trek mijn wielrenshirtje uit, doe zowaar een dutje en merk als ik weer verder wil gaan fietsen, dat mijn fietssleuteltje pleite is. Hij zat in het achterzakje van mijn shirt … zeker er uitgeslingerd bij het aantrekken. Maar waar ik ook zoek, geen sleuteltje. Ik besluit mijn fiets achter een elektriciteitshuisje neer te zetten, redelijk veilige plek, denk ik zo.
Met een RET-bus en de metro ga ik dan naar huis om daar te zoeken naar een reservesleutel. In totaal vind ik vijf reservesleutels, die in aanmerking komen voor mijn fiets.
Met de trein ga ik terug naar mijn fiets, want de plek waar ik hem neergezet heb is dichtbij Station Lombardijen. Godzijdank blijkt de goeie sleutel er tussen te zitten. Al met al ben ik met die hele operatie ruim vier uur kwijt.


Ik besluit voor de zekerheid toch nog even te gaan kijken bij die lantaarnpaal waar ik mijn oude sleuteltje verloren moet hebben … en jawel hoor binnen 10 seconden zie ik dat sleuteltje liggen … maar wèl ruim een meter verwijderd van de plek waar ik toen was. 

zondag 2 augustus 2015

DONKERE WENKBRAUWEN

Er fietst al een minuut of vijf een vrouw voor me. Van achteren ziet ze er leuk uit. Onder haar kleine, bruin geruite herenhoedje wapperen fraaie, lange, blonde en bruine haren.  Ze draagt een kort wit getailleerd jasje en daaronder, een lange zwarte rok, die steeds, net niet, gegrepen wordt door de spaken van haar fiets. Ze heeft een stevig rijwiel. Het frame bestaat uit dikken buizen. Ze zit een beetje vreemd op haar fiets. Haar zadel zit eigenlijk veel te laag en haar stuur te hoog. Ze fietst alsof ze op een Harley Davidson aan het toeren is.
Maar goed, ze komt vooruit èn ze blijft me nog voor ook. Ze kiest de rustige weggetjes in het Oude Noorden … mijdt de drukke Zwartjan- en Noordmolenstraat. 
We gaan precies even hard, want de afstand tussen ons blijft gelijk. Bij de Jacob Catsstraat komt van rechts een autootje aansjezen. Omdat ze hard moet remmen sta ik ineens naast haar.  We kijken elkaar aan en lachen voorzichtig. Een grappig rond gezichtje, bolle wangen, vrolijke bruine ogen en een brilletje met kleine ronde glazen.
Ze mompelt wat onverstaanbaars … kijkt dan weer voor zich uit en fietst verder.
‘Dat heb je nog maar net overleefd, hè?’ zeg ik,  terwijl ik haar rechts inhaal.
‘Jij hebt gezien?’, vraagt ze.
 O, ze is buitenlands. Duidelijk. Spaans zo te horen. Ik houd wat in, zodat we naast elkaar komen te fietsen.
‘Ja, die gek reed veel te hard’
‘Ja, hele jonge stomme Marokkaan,’ zegt ze. Nou weet ik het zeker ze is Spaans; ze drukt haar tong steeds  iets te hard tegen de binnenkant van haar bovenste voortanden.
‘Jij niet haast hebben?’ We fietsen nog steeds naast elkaar. Ik ben in mijn korte broek.
‘Nee, het is lekker weer; ik doe het lekker rustig aan. Even een paar boodschappen doen bij Bas van der H …. Neen bij Dirk van Broek op de Bergweg’
‘O.’ lacht ze,’ ik ook en eh, waar ik geboren, is altijd lekker weer bijna.’
‘Ben je dan Turks, soms,’ raad ik expres fout.
‘Turks?! Ik? Nee! Waarom jij denken dat?’
‘Ik dacht, ze heeft van die mooie donkere wenkbrauwen. Ze komt vast uit Turkije.’
‘Neen, ik ben van Argentina, ik al 20 jaar woon hier.’  Ze is denk ik een jaar of veertig … en daarvan twintig jaar in Nederland … dan had haar Nederlands wel een ietsiepietsie beter kenne wezen,  dacht ik bij mijn eiger.
‘Ga je echt naar Dirk van der Broek?’, vraag ik ongelovig.
‘Hmhm,’ knikt ze.
Het is vrijdag, vroeg in de middag. Ze is zeer doortastend:
‘Jij niet werken?’
Ik vertel haar dat ik niet meer werk omdat in gepensioneerd ben. Ik ben 65 jaar. Helaas reageert ze niet met ‘zo ben je al 65 jaar, dat zou je niet zeggen’. Ze wil ook nog weten wat voor werk ik gedaan heb en of ik getrouwd ben.  Ik zeg haar dat ik nog maar kort geleden gescheiden ben. Ze vindt het raar dat ik mijn trouwring nog draag.
We staan inmiddels voor de supermarkt, stallen onze fietsen en zetten ze op slot. Ze stelt zich aan me voor als Reina.
‘Ik heb die ring nog om omdat ik nog steeds veel van mijn ex houd?’ is mijn reactie op haar bevreemding. ‘Ik ben ook nog steeds heel verdrietig over de scheiding, Reina.’
Haar is, ook kort geleden, iets dergelijks overkomen, zei ze  vaag ... voor uitgebreide verhalen is nu geen tijd … later misschien … daarom wisselen we telefoonnummers uit om  wat af te spreken … een wandeling, een fietstocht of Nederlandse les …

Dat laatste vindt ze niet zo leuk plan. Ze denkt echt dat ze goed Nederlands spreekt. Desalniettemin belt Reina me die zelfde vrijdagavond nog.

zaterdag 1 augustus 2015

FEEST

Ik had me voorgenomen om even niet aan het feestje bij nicht Bianca te denken. ‘Feest’ heeft voor mij niet de klank die het waarschijnlijk voor de meeste mensen zal hebben. Mijn hart krimpt ineen bij het horen van het woord feest. Ik krijg geen dans-  en/of zangkriebels in mijn lijf … geen gezelligheidsgevoelens ook ben ik dan niet zo erg happig op het kennismaken met mij onbekende mensen.
Hoewel het eten en drinken me op een feest nog het minst afstoten, zit ik daar ook niet echt op te wachten. Meestal voel ik me afgezonderd. Het liefst zou ik dan even helemaal in het niets oplossen ... en nu heb ik het alleen nog maar over het feest bij een ander.
Laat staan als ik zelf een feest moet geven. Daar heb ik dubbele gevoelens bij! Ik nodig weliswaar Jan en Alleman uit om bij me langs te komen om feest te vieren maar tegelijkertijd hoop ik dat er niemand komt. Hoewel dat natuurlijk weer jammer zou zijn van het vele eten en drinken dat ik in huis heb gehaald. Ik kan er doorgaans nog drie maanden na afloop van het feestje nog van eten en drinken.

Het lijkt wel of Jan en Alleman het voelen, dat ik liever heb dat ze wegblijven,  want op mijn feestjes komen nooit zo veel mensen. Een stuk of tien. Vijf die ik nog maar net heb leren kennen  en vijf die ik al tot vervelens toe ken:  meestal mijn eigen broers en zussen met hun aanhang.
Bij mijn eigen feestje heb ik constant het idee dat ik achter de feiten aanloop. Ik denk te laat aan het bijschenken van drankjes. Vergeet de muziek, de  hapjes … de lekkere dingen die ik gekocht heb, voor op toastjes … de toastjes zelf ook.
Heel soms heb ik ineens een interessant gesprek met iemand over de politiek, muziek of voetbal en dan vergeet ik alles en iedereen … dan denk ik alleen aan mezelf en mijn gesprekspartner .. als die dan aan mij een nieuw biertje vraagt, denk ik er ineens aan dat er nog meer gasten zijn … die zitten me allemaal dorstig aan te gapen.

Stokbrood, daar denk ik meestal wel aan, brie en camembert ook. Sommige gasten zijn echt asociaal met die Franse kaasjes. Elk jaar weer! Twee grote stukken Franse kaas zijn in een mum van tijd op. Weg. Foetsie. Terwijl er dan zeker nog anderhalf stokbrood over is … één of een paar gasten hebben zich echt de schompes zitten vreten aan die kaasjes ... dat kan toch niet anders ….  even kijk ik niet … en weg is alle kaas … ik had zelf ook wel een stukje gelust.
Nu is er alleen nog dat anderhalve stokbrood. Ik zet er maar een pot pindakaas naast.

Veel alcohol drinken mag ik (van mezelf)zowel niet op mijn eigen feestje als op dat van een ander. Iemand, ik weet niet meer wie, heeft me wel eens gezegd dat ik van alcohol zo veel en zo dom ga zitten lullen.
Op feestjes, ook die van mezelf, drink ik meestal twee alcoholhoudende drankjes: òf een kopstoot (één pilsje tegelijk met een ijskoude jonge jenever) òf èèrst een  biertje dan een wijntje (is prima: wijn op bier geeft plezier … maar nóóit doen: bier na wijn: bier op wijn geeft venijn) òf twee biertjes òf twee wijntjes … dat doe ik ook wel eens.

Feesten zijn vaak te druk, te chaotisch voor mij … zeker feesten bij een ander. Van het vele gepraat, gelach, gevreet en gezuip, daar krijg ik hoofpijn van. Zelf praat ik nauwelijks op andermans feestjes. Ik probeer vaak zo onopvallend mogelijk in de richting van de toilet te sluipen; daar ga ik dan verschillende keren op zo’n feestavond, rustig dom voor me uit zitten staren en nuttig ik er een meegenomen hapje en drankje. Soms dut ik er ook nog een beetje weg. Heerlijk rustig. Daar is het dan voor mij een beetje feest.
After parties zijn wel aan mij besteed: helemaal alleen thuis, eet en drink ik dan wat ik me in de loop van de avond ontzegd heb. Vaak onder genot van een cd van Bob Dylan of de Rolling Stones. Die zet ik dan hard aan op mijn koptelefoon. Daar trekt mijn koppijn vreemd genoeg weer snel van weg.

Aan Bianca heb ik gemaild dat ik zaterdag niet op haar feestje kom.

vrijdag 31 juli 2015

SCHOOL

Ik weet van sommige dingen nog goed hoe ze vroeger op school gingen. Héél gevoelig was ik voor aardige, vriendelijke meesters en maar dus ook voor strenge klootzakken. Aan mijn rapporten is af te lezen wat voor soort figuur er voor de klas stond.
Bij de soepelen had ik een rapport met negens en tienen …  sommige meesters schreven dan op mij rapport: ‘Binnenkort kom ik cijfers te kort’. In de jaren met de klootzakken-meesters haalde ik voornamelijk zesjes en zeventjes, wat me natuurlijk nooit complimentjes opleverde. Het waren voor mij stressvolle jaren.

Ik was nooit zo’n haantje de voorste in de klas. Ik luisterde meestal keurig en deed mijn best.  Uit mezelf had ik niet de neiging om alleen of samen met anderen de les verstieren. Ik lette gewoon braaf op. Wilde gewoon graag goeie cijfers halen. De meeste vakken gingen me goed af. Daar was ik blij om.
Maar veel zwaarder woog bij mij altijd, dat ik in sommige vakken niet zo goed was. Daar kon ik in mijn bed over liggen piekeren. Ik kon namelijk niet zo goed tekenen, gymnastieken en schoonschrijven. Voor die drie vakken had ik meestal een vijf of een zes min. Terwijl ik voor die andere vakken negens en tienen haalde. Ook al telden die drie vakken in de totale beoordeling niet zo zwaar  mee … het feit dat ze onvoldoende waren zat me danig dwars.
Na schooltijd heb ik nog heel wat geoefend om mooi te leren schrijven en beter te leren tekenen maar het verbeterde niet. Ook gymnastiek bleef zwak ondanks mijn geoefen met koppetje duikelen, een kaars maken of in de speeltuin aan de ringen zwaaien of een vogelnestje maken. Het lukte me alsmaar niet zo goed … ik was en bleef gewoon een stijve hark.
Sporten daarentegen ging uitstekend. In de gymles deden we wel eens ‘apenkooi’ of blokjesvoetbal  … daarbij behoorde ik tot de besten maar dat werd blijkbaar niet gewaardeerd. Ik voetbalde op het schoolplein altijd fanatiek en ook wel goed. Niet voor niets zat ik bij het voetbalelftal van onze school dat in 1962 kampioen werd van Rotterdam. Ik was die onpasseerbare keeper van dat team. Het was in het laatste jaar van de lagere school jaar. Het jaar dat de meester  van die zesde klas: ‘Broeder Bernardinus’ me inpeperde dat ik te lelijk zou zijn om in de buurt van mooie meisjes te komen.

Aan het einde van dat schooljaar deed ik toelatingsexamen voor de hbs of het gymnasium. De vakken waarop ik geëxamineerd werd, waren Nederlands, Rekenen, Aardrijkskunde en Geschiedenis. Ik slaagde vrij makkelijk en mocht op de hbs komen.
Wat ik me van dat eerste hbs-jaar op het Sint Franciscus College herinner  is  vooral dat ik me een eenling voelde. Ik was de enige van mijn lagere school, die was toegelaten op het Franciscus.  Met de andere leerlingen in mijn klas had ik nauwelijks contact
De leraren waren aardig noch onaardig. Afstandelijk voornamelijk. Er was nauwelijks een band. Alleen met de gymnastiekleraar en met de leraar Engels had ik wat.
Ik vond het wel grappig dat mijn moeder op haar gymnastiekvereniging in Schiedam ook les had gehad van onze leraar Lichamelijke Oefening, meneer Schaeffer. Die vond dat blijkbaar ook leuk. want hij heeft me vaak gevraagd om de groeten aan mijn moeder te doen. Ze bloosde meestal als ik haar die groeten ook werkelijk overbracht.
De leraar Engels, meneer Vermeulen,  vond ik zielig. Er was nooit orde in zijn les. Behalve ik, was er niemand die oplette. Meneer Vermeulen kon echt geen orde houden. Hij probeerde het wel door dingen te zeggen als : ‘stoppen nou jongens’ (het was een jongensschool) of: ‘nu moeten jullie stil zijn hoor’ …. ‘is het nu eindelijk eens afgelopen met dat gedonderjaag’ en zo gingen hij en wij maar door. Regelmatig, wanneer hij met zijn rug naar de klas stond, werden met speeksel nat gemaakte proppen papier tegen het bord aangegooid, rakelings langs meneer Vermeulen zijn hoofd. Hij deed meestal net alsof hij daar niks van merkte.

Van de Engelse taal heb ik in dat eerste hbs-jaar dus helaas niet veel geleerd.  

Ik was toen jammergenoeg niet moedig genoeg om meneer Vermeulen te steunen … maar of dat veel zou hebben uitgemaakt betwijfel ik.

donderdag 30 juli 2015

ZONEN

Geruïneerde levens.

Mijn gedachten dwalen af naar vroeger. Waarom weet ik niet precies. Misschien omdat ik even niks om handen heb. Ik had eigenlijk nu de krant willen lezen maar mijn ogen weigeren … mijn oogleden vallen om de haverklap dicht. Heb toen een uurtje mijn ogen dicht gedaan maar echt geslapen heb ik niet. Mijn ogen zijn daarna wel wat minder moe maar in de krant lezen heb ik geen zin meer.
Ik zou een stukje kunnen schrijven maar ik ben totaal inspiratieloos ... dan moet ik opeens aan mijn zonen Freek en Ralf denken. Aan de spelletjes die we deden: pim-pam-pet, dammen,  scrabble, barricade, pesten, eenentwintigen of niet te vergeten het bij ons bijzonder populaire tafelvoetbalspel. Ik won vrijwel altijd alle spelletjes. Soms liet ik ze wel eens winnen maar niet al te vaak. Later toen ze tieners waren was Freek altijd met alle spelletjes de beste. Freek is de oudste, ze schelen twee jaar.

Freek en ik waren heel veel uurtjes per week bezig met voetballen. Hij speelde bij speelde bij Sparta waar hij drie keer in de week moest trainen. Eén keer per week had hij op zaterdag een wedstrijd. Ik ging, toen hij nog klein was, vrijwel altijd met hem mee. Ook met buurtgenootjes voetbalde Freek vaak in de voetbalkooi en ik deed dan ook soms mee. Ik kon het gewoon niet laten.

Ralf was weer beter in andere dingen dan spelletjes en voetballen. Creatieve dingen vooral, zoals muziek, tekenen en dansen. Zoals ík veel met Freek optrok, zo trok hun moeder Carole veel met Ralf op. Carole ging altijd met Ralf naar gitaarles, dansles, zwemles.
Thuis zongen en musiceerden Ralf en zijn moeder ook vaak samen. Ralf speelt dan gitaar. Zijn moeder piano. Ze hebben er echt lol in. Als het eens een keertje niet zo wil lukken dan zijn de godvers niet van de lucht van de kant van Ralf. Hij is een echte driftkikker. Carole heeft zo heel wat uurtjes geïnvesteerd in Ralf.

Vooral in de jonge jaren was er sprake van een soort tweedeling in de begeleiding van  onze jongens. Carole hield zich hoofdzakelijk bezig met Ralf en ik met Freek. De aantrekkingskracht tussen Carole en Ralf is in latere jaren even hecht gebleven. Freek is zich meer dan in zijn vroege jeugd op Carole gaan richten.

Onwillekeurig moet ik, wanneer ik over onze zonen schrijf denken aan twee uitspraken die Carole gedaan heeft gedurende de laatste drie maanden, in het heetst van de ‘doodsstrijd’ van ons huwelijk.
Ten eerste zou ik, volgens haar,  alléén een goede vader geweest zijn in de periode dat de kinderen nog klein waren. Misschien doet deze uitspraak mij nog te veel pijn om hem  te willen en kunnen begrijpen.
Ik denk zelf dat ik er destijds als vader altijd was. Zowel toen de jongens klein waren als toen ze groot waren. Ik zal beslist niet altijd een goede vader geweest zijn maar zeker ook niet altijd een slechte.

Een andere voor mij bijzonder kwetsende uitspraak van Carole, was, dat ik drie levens geruïneerd zou hebben. Daarmee bedoelde ze dus: haar leven en dat van onze twee zonen. Ik vraag me af hoe ik het voor elkaar moet hebben gekregen deze levens te ruïneren. Mij bekruipt dan het gevoel dat ik zowel als partner van Carole als in mijn vaderrol een soort kampbeul geweest ben. Ik hoop niet dat Freek en Ralf daar ook zo over denken!

woensdag 29 juli 2015

DE CREMATIE

Wat een dag! Mijn broertje wordt gecremeerd. Straks om twaalf uur begint de plechtigheid.

Er zijn behoorlijk wat mensen uitgenodigd uit Rotterdam, Spijkenisse, Nieuwerkerk aan den IJssel, Westmaas, De Bilt, Heerlen, Nieuwerkerk aan den IJssel en verschillende mensen uit Goeree-Overflakkee.  Ik hoop echt dat iedereen komt. Van de een hoop ik dat, eerlijk gezegd, wat meer dan van de ander. Mijn broertjes, Kwik, Kwek en Kwak (Ron, John en Ed) bijvoorbeeld; ik hoop vooral dat zij  komen.

Er zijn flink wat suggesties voor muziekstukken tijdens de bijeenkomst aangedragen. Ik kan er maar drie kiezen.

Er is een heuse act bedacht.

Over een hapje en een drankje achteraf is heftig gediscussieerd met de crematoriumleiding: wordt het koffie en cake of wordt het iets te drinken met een hartig hapje … over jonge jenever en bier viel trouwens met die lui niet te discussiëren.

Normaal is het droefenis troef bij een crematie maar als een gestorvene zo lief, zo vriendelijk, zo leuk, zo vrolijk, zo lichtmoedig en zo aardig is, als Martin, dan is droefheid absoluut kansloos.
Ik ben zo blij met al die mensen die gekomen zijn. Vier komen er helemaal uit Limburg (kippenvel en tranen bij hen en niet alleen bij hen tijdens ‘Wie schön os Limburg ist’) …  ieder op zijn eigen wijze, zijn die Limburgers ontzettend goed voor Tinus geweest.
Heel wat begeleiders van Tinus uit Middelharnis zijn er. Met stralende ogen en bijna feestelijk gekleed. Ze hebben allemaal iets van verliefdheid op Tinus … heel even moeten ze allemaal tegelijk hard huilen toen ze het liedje ‘Hallo Wereld’ (van Kinderen voor Kinderen) hoorden, het liedje, dat Tinus zo vaak meebrulde.

Ik ben ook zó blij dat mijn broertjes Kwek (John) en  Kwak (Ed) er zijn.
Zeven van de negen Mastwijkers, die nu nog over zijn, ‘vierden’ de crematie mee. Manda kan er niet bij zijn. Zij is in Thailand, waar haar zoon morgen trouwt.
Ron (Kwik) is er helaas niet. Waarom niet? Geen idee.

Met het verhaal van Els Kleinjan, de pastoraal werker van Middelharnis, zijn de aanwezigen het duidelijk hartgrondig eens:  
‘Tinus is een lichtje in de duisternis,’ stelt ze, ‘een mooi, lichtmoedig mens, een voorbeeld voor ons allen.’ Een luchtige, religieuze noot.
In diezelfde trand zeg ik ook een paar woorden (*):  
‘…. was iedereen maar zo vrolijk, opgeruimd en sociaal als Tinus, dan zou het er een stuk leuker uitzien op deze wereld.’

Velen van ons krijgen het te kwaad bij het horen van de song ‘Qué sera’ van Doris Day. Onze moeder vertelde aan ons, haar kinderen, hoe gelukkig ze was als ze op de klanken van ‘Qué sera’, met Martin in haar armen, door de huiskamer zwaaide en zwierde …..

Mooi om te zien hoe vrijwel iedereen zijn kleurrijke tekst op het kistdeksel schrijft of er wat op tekent.

Overigens wel stom van me, dat ik van die fraai beschreven en versierde kistdeksel geen foto  heb gemaakt. Ik hoop dat een van de lezers van dit blog een mooie foto gemaakt heeft? Die zou ik dan graag toegestuurd krijgen!


(*) Heel het speechje is te lezen onder de titel 'Dood' in mijn blog van 23 juli jl.     www.stukkiejee.blogspot.com

dinsdag 28 juli 2015

VOOR DE CREMATIE

Of het aan mijn huidige pillencocktail ligt, aan het slechte weer of aan de dood van mijn broer, ik weet het niet maar ik sterf de laatste week van de koppijn en ik heb nergens energie voor, terwijl er juist zo’n hoop moet gebeuren.

Ik heb het allereerst maar eens voorgelegd aan mijn psychiater. Hij dacht dat het misschien zou helpen als ik een half slaappilletje per nacht minder zou slikken. Normaal neem ik twee hele. Dan ga ik het nu dus maar eens met anderhalve slaappil proberen. Het effect merk ik dan morgen wel … misschien ook al vannacht als ik wel of niet slaap op die mindere dosis.

Het weer is natuurlijk zwaar kloten en daar is iedereen in Nederland onderhand doodziek van. Het is in ieder geval geen weer waar je je lekker, opgewekt en fris in je hoofd van ga voelen. Integendeel.

De koppijn en die loomheid zal voornamelijk samenhangen met het overlijden van mijn broer. Het klinkt een beetje mysterieus en normaal houd ik helemaal niet zo van dat soort praatjes maar nu ik het zelf heb ervaren, ben ik toch een beet je om. 
Het was woensdagmiddag vijf uur en ik krijg me toch een hoofdpijn, een hoofdpijn zoals ik die nog nooit eerder had. Hij ging maar niet over. Kreeg ik die avond rond zeven uur een telefoontje dat mijn broer, Martin, om half zes was overleden … typisch toch … de hele woensdag voel ik me goed tot een uur of vijf, als mijn broer  bijna gaat overlijden … dan begint de pijn … de pijn, die eigenlijk nog duurt tot op dit moment.
Morgen is de crematie. Daar ga ik wat zeggen. Misschien dat het daarna ophoudt.  Misschien hebben die pillen en het weer er ook mee te maken maar Martins overlijden is zeer zeker de belangrijkste factor.

Mijn verhaaltje voor de plechtigheid van Martins crematie  heb ik al klaar. Had ik zaterdag al klaar. Daar heb ik geen zorgen over. Wel zorgen heb ik over de ‘kleursessie’: Martins witte kist mag namelijk vol getekend en geschreven worden met allerlei liefs, leuks en aardigs maar vooral kleurrijks. Nooit vertoond! Zal dat het lukken? Zullen de bezoekers het aandurven?

Hoe zal de hereniging zijn met de ‘verloren broers’ Ed, Ron en John. Zal er Überhaupt sprake zijn van een hereniging? Elf jaar terug bij mijn moeders begrafenis  en vijf jaar geleden bij het overlijden van mijn vader, waren we voor het laatst allemaal bij elkaar. De ontmoetingen zijn steeds allerhartelijkst maar ze krijgen helaas nooit een hartelijk vervolg.
‘Tot de volgende begrafenis,’ zeiden we de laatste keer met ‘big smiles’.  Het zal mij benieuwen of ze er zijn morgen. Van alle broers en zussen kennen zij Martin eigenlijk het minst. Ik heb John wel eens horen zeggen:
‘’Met die Martin, daar heb ik nou helemaal niks mee.’ Die andere twee, Ron en Ed dus, hoor ik zoiets niet zeggen, maar ze stralen dat wel uit. Dus: ik hóóp wèl dat ze komen maar ik verwàcht het niet.

Van het negental broers en zussen van Martin zullen alleen, de zussen Lidy en  Anneke en de broers Herman, Marco en ik, aanwezig zijn. Vijf van de negen. Zus Manda zou er absoluut bij zijn geweest, ware het niet, dat ze in Thailand zit voor het trouwen van haar zoon. Aanstaande donderdag.

Het zal me flinke koppijn schelen, als degenen die morgen bij Martins crematie zijn, er met elkaar iets moois van maken.

maandag 27 juli 2015

PEDICURE

Pas als ik verder helemaal ben aangekleed, trek ik mijn kousen en schoenen aan. Dat is denk ik ook wel het meest praktisch.  Vòòr ik mijn sokken aantrek borstel  ik tegenwoordig mijn kalknagels met een oude tandenborstel nog even schoon met Vicks … ja, want volgens ‘mijn’ pedicure helpt dat uitstekend tegen  kalk- of schimmelnagels. Ik moet eerlijk zeggen dat ik nu, na twee weken borstelen, al enige tekenen van herstel begin te zien. Dòòr de witbruine schimmelachtige aanslag op de nagels heen, wordt weer het enigszins lichtroze nagelkleurtje zichtbaar. Heel voorzichtig hoor. Ik sta nog niet te juichen ….  (Wel verdomd interessant allemaal, nietwaar?. Stoppen met lezen kan en mag altijd, hoor!)

Ik schrijf hierboven nu wel over ‘mijn’ pedicure maar ik ben in mijn hele leven pas één keer naar een pedicure geweest en gelijk noem ik haar ‘de mijne’.
Ik ga oorspronkelijk helemaal niet voor mijn kalknagels maar voor mijn kleine teentjes naar de pedicure. Dat heeft eigenlijk te maken met de Vierdaagse. Niet met die van dit jaar maar met de vierdaagse van 2014. Dat was mijn eerste en zal tevens mijn laatste Vierdaagse zijn ...want wàt heb ik dáár moeten afzien van de pijn aan mijn kleine teentjes.  Op de ballen van mijn voeten (is dit wel goed Nederlands?) en op de tenen tussen de kleine en de grote tenen kwamen wel blaren maar die lieten zich makkelijk wegprikken. Van die grote stoere schimmelnageltenen had ik toen totaal geen last.
Maar onder die kleine teentjes was eelt opgehoopt en onder dat eelt vormden zich blaren. Dat was domweg niet te behandelen en ik dacht wel eens, geheel ten einde raad. Een Vierdaagse-EHBO’er raadde me destijds al eens aan naar een pedicure te gaan om dat eelt onder die kleine teentjes aan te pakken.
Bijna een jaar later is het er dan eindelijk van gekomen. Ik heb zo làng gewacht om naar een pedicure te gaan, omdat ik er bij normaal gebruik van die tenen, niet zo’n last van heb. Alleen als ik meer dan twintig kilometer ga wandelen en zo’n tien kilometer hàrd ga lopen, krijg ik last ... en ná die pijnlijke eerste Vierdaagse heb ik eigenlijk alleen maar gefietst. Pas jongstleden juni kreeg ik toch weer wat wandel- en hardloopkriebels … en gelijk stonden die kleine etterbuilteentjes weer stijf van de pijn. 
Waarom ik óók niet naar zo’n pedicure ga heeft te maken met de kosten. Ik vind ze nogal aan de dure kant. Die vrouw waar ik dan naar toe ga, vraagt voor een uurtje vijlen en knippen, achtentwintig euro vijftig. Toch niet echt weinig?!
Ze heeft niet alleen maar gevijld; ze knipt ook in-kepinkjes in het eelt onder die teentjes, wat later behoorlijk pijnlijk wordt …  maar na zo’n twee weken lijkt het beter te gaan …dus eigenlijk net zoiets als met die kalknagels.
Over twee weken moet ik weer, wie weet helpt ze me van die chronische pijntjes af zodat ik eindelijk weer eens onbezorgd kan wandelen en joggen.

 Mij zal je dan niet meer horen over die  dure pedicure. 

zondag 26 juli 2015

TOILET

Het is zeven uur vijftien. Vroeg nog. Ik sliep vannacht denk ik om één uur. Toch een redelijke ruk. Voor mijn doen dan. Slapen lukt me nu toch niet meer, dus ik ga er maar uit. Met mijn duffe kop loop ik naar de w.c. voor mijn ochtendplas.

Ik bedenk me nou ineens dat ik al in geen tijden meer last heb gehad van een ODOL, zoals mijn vrienden en ik dat noemden. ODOL stond voor: Ontzettend Dikke Ochtend Lul. Die ODOl is heel stiekem uit mijn leven verdwenen. Denk nu niet gelijk dat ik helemaal geen erecties meer heb of zo, want die zijn er nog wel degelijk, hoewel minder krachtig en veelvuldig als in de voorgaande jaren. Maar hoe kwam ik daar nou op? Oja, ik ging plassen.
Onderweg zie ik een enorme stapel prei op het aanrecht liggen. Er moet vandaag preiproll, zeg maar gewoon preisoep, gemaakt worden.
Maar eerst even plassen.

Ik pies zittend en al zittend prijs ik me gelukkig dat ik überhaupt weer gebruik kan maken van deze toilet. Deze pot is namelijk bijna twee dagen overvol geweest en dat is heel zwaar afzien. Hij was verstopt en ik kon er echt niks meer bij doen of hij liep over. Ik moest nogal eens piesen en poepen natuurlijk gedurende die anderhalve dag. Buren ken ik hier nog niet en om nou steeds naar kroegen in de buurt te lopen is ook zo wat. Dus wat doe ik: ik doe mijn behoeften in de wastafel. Plassen is geen probleem maar poepen valt beslist niet mee. Want zo’n wastafel is nogal hoog dus ik moet hoog op mijn tenen gaan staan om mijn kont boven de wastafel te krijgen, waarna het persen kan beginnen. De ene keer gaat het goed, de andere keer minder. Er valt bijvoorbeeld een keer een klodder tussen mijn billen uit op mijn onderbroek. Daar leer ik van dus trek ik mijn broek uit voor het poepen. Dan vallen de laatste restjes op de douchevloer, daar zijn ze gemakkelijker op te ruimen. Om mijn kont af te vegen gebruik ik steeds een nat gemaakt handdoekje, dat ik na elke poepsessie weer grondig uitspoel en te drogen hang.
Een werkelijk hels karwei vind ik het om mijn ontlasting door het kleine afvoergaatje van de wastafel te duwen, te masseren. Met warm water gaat dat wel makkelijker maar die stank …….  Pas helemaal schoon is de wastafel na een flinke boenbeurt met wc-eend.

Wat een opluchting als zaterdagavond de man van het Rioleringsbedrijf Van der Velden aan de Woelwijkstraat aanbelt om de wc te door te spuiten. Het is een opgewekte jongenman, een fris gezicht, leuke krullenkop. Zijn overall is verbazingwekkend schoon. Lachend loopt hij op mijn toilet af. Observeert hem heel even en zegt dan:
‘Zit er misschien een wc-blokje in?’ En ja hoor nú pas en meteen nadat hij het gezegd heeft, realiseer ik het me: er zat een wc-blokje aan de rand van de wc-pot en dat is nu weg! Dat is de boosdoener. De  man blaast de wc met een compressor door  waar door de wc inderdaad  snel doorloopt. Hij vindt het fijn dat ik intussen een emmertje water voor hem getapt heb om de toilet nog eens lekker fris door te spoelen. Het water in de pot is nu helemaal helder. De gore, bruine drab van de afgelopen dagen is weg. De vrolijke rioolwerker stopt zijn arm tot aan zijn ellenbogen in het wc gat en ‘arresteert’ het inmiddels zeeploze wc.-blokje. 
‘Als dit nog eens gebeurt moet u wel betalen, hoor,’ waarschuwt hij, ‘vandaag is het nog  gratis’ … en opgewekt vertrekt hij weer. Aan deze ‘fijne’ momentens dacht ik, al zittend en plassend op de wc pot.


Mijn handen ruiken nog steeds verdacht, merk ik. Nu dan eerst even grondig de handen wassen en een lekkere preisoep maken … dat doe ik voor Kawus, de vriend bij wie ik nu even in huis mag wonen … hij komt vandaag terug uit Iran … hij was daar vier weken … zal wel honger hebben na zo’n lange reis. Vanochtend om negen uur heb ik de soep al klaar. Kawus is inmiddels allang thuis … vanaf half één. Maar hij had nog geen honger … vooral slaap. Het is nu het is nu kwart over acht, hij slaapt nog steeds en de preiproll staat nog vrolijk te pruttelen. 

zaterdag 25 juli 2015

FIETS

Het is markt in Rotterdam. Altijd op dinsdag. Het vervelende daarvan is dat alle officiële toegestane fietsstallingsplekken, zoals fietsenrekken, fietsstandaards en fietsaanleunpalen dan bezet zijn. Zelfs tùssen de fietsstandaards is geen plek meer te bespeuren. Een enkele keer staat er wel eens een fiets niet dubbel op slot, dan zet ik hem soms gewoon stiekem ergens anders neer zet de mijne dubbel op slot op zijn plaats. Dat is natuurlijk wel gemeen spelen …. fietsers onder mekaar echt zijn vuil …..
In het centrum van Rotterdam zijn de officieel toegestane fietsstallingsplekken  schaars en schijnbaar opzettelijk heel erg onduidelijk aangegeven.

Er zijn nogal wat plekken waar fietsen niet gestald mogen worden: niet aan bomen, niet aan verkeersborden of lantarenpalen, niet aan bouwhekken of boombeschermingshekken of aan hekken om grasperken heen, niet aan smeedijzeren sierhekken of bushaltes, niet aan zitbankjes , niet aan stapels marktkramen of stapels terrasstoelen, niet  aan afvalbakken of vuilcontainers, niet aan toegangshekken van scholen, kerken of moskees, niet aan doelpalen van een Johan Cruyff Court of aan doodgewone doelpalen, niet aan nooduitgangen, niet aan klimrekken, niet aan aanlegsteigers kortom eigenlijk nergens aan dus, behalve aan een officiële fietsstalplek.

De rotterdamse regels worden streng gehandhaafd  Want: wanneer je je fiets niet op de juiste wijze stalt, wordt hij door meedogenloze stadswachten losgeknipt van de zelf creatief bedachte fietsstalplek. Vervolgens wordt de tweewieler meegenomen en getransporteerd naar een enorme loods met een ontelbaar aantal andere losgeknipte fietsen …  en nou komt het: daar, in die loods kan je voor vijftig euro, je  eigen meedogenloos losgeknipte fietsje,  weer terug kopen.

Op dinsdag moet ik toevallig ook altijd in het centrum zijn, in de bibliotheek. Dan geef ik Nederlandse les aan de Poolse Jolanthe. ’Nederlandse les’ is een ietwat zware term, voor wat ik met de boomlange Poolse vrouw (1.92m) doe: twee uurtjes Nederlands praten, over koetjes en kalfjes. De officiële term voor wat Jolanthe en ik samen doen is ‘Samenspraak’. Een project dat door het Rotterdamse Gilde wordt aangeboden aan buitenlandse mensen, die iets soepeler de Nederlandse taal willen leren spreken.
Deze 28-jarige  Jolanthe is een uitstekende leerling. Zij is pas zes jaar in Nederland en heeft zich al een behoorlijk vlotte Nederlandse babbel verworven. Dat komt waarschijnlijk door contact met haar sportvrienden. Zes jaar geleden gaf ze zich namelijk gelijk op als lid bij de Rotterdamse volleybalcub Libanon.  In Polen volleyde ze ook al. Behoorlijk succesvol bij Lotos Trefl Gdansk. De echte absolute top was voor haar niet weggelegd in Polen. Haar lengte is dan wel een enorm pluspunt voor haar als volleybalster maar in Polen waren er volop lange, en soms nog wel langere dames dan zij met ook nog eens een veel betere techniek.
Hier in Rotterdam is ze vrijwel wekelijks uitblinker bij Libanon. De clubleiding heeft daarom besloten om  haar tot spelverdeler van het team te promoveren en haar een profcontractje te geven voor het volgend seizoen. Dat is natuurlijk fantastisch voor haar want tot op heden moet ze in haar onderhoud voorzien door allerlei onzekere, slecht betaalde kutbaantjes bij het Kruidvat, bij de groenteveiling of als assistente bij een tandarts.

De ’Samenspraak’ van deze dinsdag was extra leuk geweest, zeker ook door dit goed nieuws van Jolanthe. Jammer alleen dat wanneer ze juist zo opgewekt de bibliotheek uit wandelen moeten constateren dat allebei hun fietsen niet meer om ‘hun’ verkeerspaaltje staan.  Hun AXA-kettingsloten liggen doorgeknipt op de grond. Naast dat paaltje.  

vrijdag 24 juli 2015

GEKKENHUIS

Het was kort na middernacht. Ze hadden nog even doorgekletst over de foto’s die hij op Koningsdag gemaakt had. Foto’s van zijn fietstochtje van Rotterdam naar Dordrecht, van zijn verblijf in Dordrecht en van zijn korte verblijf in Rotterdam.
Op zijn zachtst gezegd waren het toch wel vreemde foto’s. Neem nou alleen die rare ‘selfies’ van de heenweg. Op de eerste selfie in Rotterdam nog, was hij nog gekleed tegen koel weer: lange broek, rode jas, blauwe pet …  en op de laatste selfie van de heenweg staat hij bij de brug in Dordt, gekleed in een oogverblindend kanariegeel wielrenshirt met daaronder een wielrenbroek  waar zijn ‘fiere bobbel’ duidelijk in uitgetekend was. Uit deze selfies konden duidelijk twee geheel verschillende conclusies getrokken worden:
-         of het was lekker weer geworden onderweg hij had wat kleren uitgetrokken    
-         of hij spoorde niet en wilde in deze doldwaze uitdossing Dordrecht (en de koning) schrik gaan aanjagen.

Hij had hun ook nog even vlug  bezocht, voor een sanitaire stop maar daar waren geen foto’s van. Daar had hij geen tijd voor.

Hij had het ridicule plan opgevat om de Koningsdagtoeristen in Dordrecht te fotograferen. Niet de jarige koning dus, maar alleen ’zeg maar’ zijn publiek. In grote getale was het publiek steeds daar, waar de koning langs voer … en er werd enthousiast geroepen: ‘koning, koning, koning!’ door grote mensen en kinderen … en de koning keek en hij lachte … en hij gaf Maxima een por en dan lachtte zij ook … en er werd vooral door grote mensen gefotografeerd … twee mensen vielen daarbij zelfs in het water … en daar heeft hij nou net geen foto’s van gemaakt. Hij fotografeerde een paar honderd mensen, die allemaal tegelijk een paar foto’s maakten van de lachende koning, die Maxima opeens weer port.
Al die mensen fotograferen dat vond hij blijkbaar leuk om te doen. Was wel een beetje abnormaal. Een beetje toch wel.
En dan zag hij al die mensen ineens weer wegspurten van die plek waar de koning en de koningin zojuist nog waren. Ze trokken hun vrouwen en kinderen mee, hun fototoestel in de hand … dàt fotografeerde hij … rennen naar de volgende plek …  misschien wel een plek waar straks ‘het oproer kraait’ zo leek dat publiek haast te denken. De prinsesjes zaten er ontspannen bij. Hun knietjes een beetje uit elkaar. ‘Meisjes!! Knietjes!!’ zag je Maxima zeggen. De prinsesjes brachten onverwijld hun knietjes kuis bij elkaar. En dàt legden honderden gretige mensen allemaal tegelijk op hun eigen digitale toestelletje vast en hij, hij fotografeerde die massa.
Hij had schijnbaar weer gauw genoeg van Dordt want het was pas half vier in de middag toen hij alweer in Rotterdam stond. Die tijdsaanduiding was tenminste op de foto te zien die hij van zichzelf gemaakt had. Hij had een oranje feesthoedje op met witte slierten wapperend uit de punt van dat hoedje en uit zijn mond stak een rolfluitje dat hij helemaal had uitgeblazen. In zijn linkerhand had hij een half leeg gedronken glas bier. Het zal vast zijn eerste niet geweest zijn … en niet zijn laatste ook! Achter hem speelde een bandje met mannen met oranje blazers (jasjes, bedoel ik).
Hij kon zich daar nog een uurtje of wat vermaken, want om uiterlijk zes uur moest hij zich weer melden in het gekkenhuis.

Het was tijd voor ze om te gaan slapen: ‘Nu ik zijn foto’s  gezien heb’, zei ze, ‘ben ik er he-le-maal van overtuigd, dat je er goed aan hebt gedaan, schat om zijn vrouw te waarschuwen. Het had best eens helemaal fout kunnen lopen. Nou, weltrusten schat.’

‘Weltrusten lieverd.’ 

donderdag 23 juli 2015

DOOD

Ik noem hem Martin, want zo heet ons broertje nu eenmaal. De naam Tinus is jaren geleden aan hem gegeven, toen hij ergens in Limburg woonde. Geen flauw idee waarom. Maar ik vind het prima, hoor … blijf hem vooral zo noemen en herinneren als je gewend was… òf als Tinus òf als Martin.
Martin is er niet meer. Hij was al een tijdje erg ziek. Gisteren, woensdag 22 juli, stierf hij, 64 jaar oud.

Martin is de eerste van de tien kinderen Mastwijk die naar de hemel gaat. Misschien wel de laatste ook … hoewel Marco en ik maken ook nog wel een redelijke kans …… (grapje).
Zijn broers en zussen wisten wel, dat er een Martin bestond, we kenden allemaal zijn naam.  Allemaal wisten we ook dat hij ‘niet goed’ was maar veel wisten we niet van hem. Dat komt omdat we hem nauwelijks of niet hebben meegemaakt als gezinslid.  
Martin was anderhalf toen hij  in Limburg, bij de nonnetjes, moest gaan wonen. Als dreumesje was hij thuis, ongewild, een ongeleid projectiel: een gevaar voor zichzelf en anderen in het gezin. Ik was  tweeëneenhalf en zus Lidy lag nog in de luiers toen die kleine wildebras het huis uit moest.

In Limburg, waar Martin bijna zestig jaar woonde, kreeg hij alleen op zijn verjaardag, op 11 juli, bezoek, meestal van mamma. Er was daar dan taart voor iedereen en er waren kado’s, altijd weer diezelfde kado’s: een kleurboek, kleurpotloden, een nephorloge, een tasje, een petje of fel gekleurde kralen om kettingen van te rijgen. Met Sinterklaas stuurde ma altijd iets nuttigs: een warme trui, die ze zelf breide  of een paar pantoffels.
Sporadisch ging pa of een van de broers of zussen mee naar Limburg. Dus bleef Martin een vreemde voor ons, behalve voor mamma natuurlijk. Tja, ook via dat kleine fotootje op de schoorsteenmantel leerden we hem natuurlijk niet echt kennen.
Marco de jongste van de Mastwijken heeft Martin misschien nog wel het meest bezocht.

Op haar sterfbed in 2004 vroeg ma me of ik contact wilde houden met Martin. Dat heb ik gedaan, de eerste paar jaar bezocht ik hem in Limburg, net als ma zelf deed, één keer per jaar, op zijn verjaardag. De laatste vijf jaar ging ik maandelijks naar zijn laatste woonplek: Middelharnis.
Voor mij waren die bezoeken een feest, vooral die in Middelharnis: ik genoot van Martins eetmanieren: schrokken en klokken … van onze wandelingen door het park: we schetterden luid allerlei bekende kinderliedjes. We smulden softijs bij een super chagrijnige patatboer. De helft van het ijs lag op de grond en Martin stond er in te dribbelen.

Voordat ik op de bus stapte naar Rotterdam zong Martin zijn Marco-mantra. Die luidde zo: Marco, Marco, Marco, ……Jajajajajaa, zei ik dan, de volgende keer neem ik Marco mee. En wannèèr ik die volgende keer Marco meenam, negeerde Martin hem compleet. Vreemd hoor.

Sinds Martin zijn voet op drie plekken brak, mocht hij niet meer wandelen. Martin vond het eigenlijk wel prima in die rolstoel: hij zag me graag duwen. Vond ik zelf óók leuk, hoor. Racen en abrupt remmen. Hij kraaide van plezier.

Ik fantaseerde de laatste maanden nog wel eens over ‘een leven met een normale even oude broer’. Hoe anders zou mijn leven gelopen zijn?! We schelen precies één jaar. Samen naar school, sporten, naar de bios, achter de meisies aan …. In gedachten idealiseer ik dat nu wel een beetje maar we zouden natuurlijk ook een stelletje etterbakken kunnen zijn naar mekaar … we zouden mekaar de tent uit kunnen vechten.
Laat maar die fantasie …. Ik neem onze Martin gewoon zoals hij was: niet normaal, maar hij is wèl mooi zijn hele leven vrolijk, vriendelijk, lief en sociaal gebleven voor iedereen in zijn omgeving. Ik zou willen dat zoiets als ‘wèl normaal’ beschouwd zou gaan worden.  

woensdag 22 juli 2015

BOOS

Ik wilde beslist niet naar de Eerste Hulp. Waarom? Tijdens een therapeutische bijeenkomst in het Klooster in het Oude Noorden had ik een sprong gemaakt, zo hoog als ik kon. Maar op een gegeven moment kwam de zwaartekracht  natuurlijk in actie. Die trok me naar beneden. Onwillekeurig boog ik mijn voeten naar mijn scheenbenen.  Zo gingen de randen van mijn hielen met een rotvaart naar de plavuizen vloer en daar verbrijzelde ik allebei mijn hielen. Er moest wel gekraak te horen zijn geweest want mij werden verschrikte blikken toegeworpen en ik zou ook gewankeld hebben, want van verschillende kanten werd ik ondersteund. 112 werd al gebeld.
Dat was toch helemaal niet nodig. Ik rukte me los om naar mijn stoel te lopen en al bij de eerste stap zakte ik door mijn hielen. Ze voelden aan als brinta-pap, die hielen. Ik blubberde naar de grond en gelukkig had ik nog volop kracht in mijn armen om mijn val te breken. Op de ambulance werd niet gewacht. Vier mannen pakten me op, sjouwden me naar een auto, kwakten me op de achterbak en reden me naar Franciscus.
Een van die mannen, Theo heet hij, dacht ik, had mijn woede gewekt, de woede waardoor ik zo belachelijk hoog opsprong. Maar waarom ik nou zo boos op die Theo geworden was … met het breken van de hielen ben ik het vergeten … het was wel iets met boosheid, ….. o, ja, nou weet ik het weer. Theo zei, heel serieus, heel lijzig ook, alsof hij stevig had zitten blowen:
‘Je boosheid,’ zei hij, ’je boosheid, moet je diep, heel diep in de grond begraven.’
Juist die uitspraak deed mij alle boosheid voelen. Boosheid over allerlei grote en kleine dingen, die ik mijn leven lang had weggestopt.

De boosheid op mijn vader, die mij een harde klap in mij gezicht gaf om dat ‘godverdomme’ zei.
De boosheid op mijn leraar, in de vierde klas van de lagere school, die, toen hij het gezegde:
‘Hij werd zo rood als een boei,’ behandelde,
 tegen de andere kinderen in de klas zei:
’Als je nou precies wilt weten wat dat gezegde betekent, dan moet je naar hem daar kijken.’ … en ‘hem daar’ was ik dus.
De boosheid op mijn leraar, in de zesde klas van de lagere school, een onooglijke, dikke kloosterling, die mij
 ‘te lelijk voor woorden noemde, om zich in de buurt van vrouwen te vertonen.’
De boosheid ook op mijn moeder, die mij avond aan avond vertelde, wat een vervelende man mijn vader toch was. Het enige waar die man goed voor was, was te werken en eens per jaar een kind te verwekken. Tot haar afschuw wilde hij wel elke avond met haar neuken. Zijn plasser was binnen de kortste keren dik, lang en hard … ze hoefde er maar een natte dweil bij te houden of zijn plasser was al stijf. Ik had dat allemaal liever niet willen horen.
De boosheid ook op Carole mijn toenmalige echtgenote, die geen greintje respect voor me toonde en me, voor vrij onbenullige zaken, uitmaakte voor ‘lul’, ‘klootzak’ of ‘egocentrische paardenlul’.
Het àllerergste vond ik nog wel dat Carole mij verweet, drie levens te hebben geruïneerd: dat van haar en de levens van onze twee zonen. Geruïneerd!

‘Boosheid moet je diep onder de grond stoppen’ aldus Theo.
Ik had al ervaren … dat het inslikken van boosheid heel makkelijk nieuwe boosheidsmomenten uitlokt. Vandaar mijn destijds ietwat te extreme woede over Theo’s uitspraak.

Ik weet nu dat het tijdig en beheerst ventileren van gevoelde boosheid, beslist helend werkt.