Dat Karel, onze buurman
geen vast werk had merkten we. omdat we hem veel thuis en in de kroeg aan de
overkant zagen zitten. Die enkele keer dat ie es ging werken moest de hele
buurt het zien ook. In een
schoongewassen, gladgestreken, origineel donkerblauwe overall, ging hij met zijn
lederen boekentas (voor zijn twaalfuurtje inclusief fles jenever) op weg naar zijn koppelbaas. Soms duurde dat werk
maar één dag. Soms een of twee weken. Maar het was erg duidelijk dat Karel
steeds zijn eigen glazen ingooide door hetzij te laat, hetzij bezopen of
allebei tegelijk op zijn werk te verschijnen. Hij had, als WAO’er, te lang niks gedaan om weer aan het gewone
dagelijkse ritme van werken, eten,
slapen te kunnen wennen.
Toen we, in 1970, nog maar net op het
Zwaanshals woonden was Karel onze vriendelijke onderbuurman. Geregeld nodigde
hij ons uit voor een drankje. Aan uitnodigingen van ons gaf hij ook altijd
gehoor. We vonden het wel vreemd en hoogst ongemakkelijk, dat hij vrijwel nooit
iets zei. Hij kwam, nam zijn pilsje in ontvangst en ging zitten nagelbijten.
‘Kijken jullie nooit tv?’
vroeg hij op een keer.
‘Nooit als we bezoek
hebben.’
Het was ons toen duidelijk
dat hij genoeg had aan z’n sjekkie, biertje, zijn nagels en tv ... verder was
het gewoon prettig voor hem, zo met z’n drietjes bij elkaar te zitten.
Een heel enkele keer liet
hij iets los over zijn verleden. Hij had als jonge militair in het begin van de
vijftiger jaren meegedaan aan de politionele acties in Nederlands Indië. Hij
had midden in het grof geweld gezeten dat destijds zowel door de Nederlandse
als Indonesische strijdkrachten werd gebruikt. Beide legers wilden macht. Koste
wat kost. Het Nederlandse leger wilde wat koloniale macht behouden. Indonesië
vocht om geheel baas in eigen huis te worden. Karel heeft daar mee gevochten.
En als we hem nu in zichzelf gekeerd zijn zware Van Nelle sjekkies zien rollen
(een pakje per dag), zijn bier zien opslurpen (een kratje per dag) en
voortdurend op zijn nagels zien bijten dan maakt hij op ons een behoorlijk gebroken
indruk.
Op een dag, het was in de herfst,
vroegen kennissen ons hun kater, Joep, over te nemen. Een reuzenbeest die Joep.
Tot op de dag van vandaag ben ik nooit meer zo’n grote kater tegengekomen. Onze
kennissen waren duidelijk blij het beest kwijt te zijn. Ik kan me zelfs niet
herinneren, dat we ze nadien ooit nog gezien hebben. Zeker bang dat ze Joep
weer mee terug moesten nemen. Maar goed … wij hadden zelf destijds drie speelse
jonge poesjes. Binnen een halve dag waren ze door Joep hun jeugdig élan verloren.
Als drie dooie vogeltjes zaten onbeweeglijk ze in een hoekje van de kamer.
We hadden het er al snel
over, dat wij Joep niet konden houden, bij die kleine poesjes. Toen Karel, zelf
ook een grote, zware man, dat ter ore kwam bood hij onmiddellijk aan Joeps
nieuwe baasje te worden. Er was gelijk al een klik de eerste keer dat Karel
Joep zag.
Op een nacht was Joep de
deur uit geglipt. Op het trappenhuis was hij niet te vinden dus moest hij wel op
dak zitten. Karel waagde zich met zijn superzware lijf op het gladde, natte dakje
van draadglas. Dat hield het niet. Karel zakte door het draadglas en maakte een
smak van een meter of vier, waarbij hij wonderwel niks brak maar waaraan hij
wel twee slagaderlijke bloedingen overhield. De ambulance was godzijdank snel
ter plekke … Karel heeft het overleefd … alleen Joep hebben we nooit meer terug
gezien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten