dinsdag 27 maart 2012

Geluk is

Mij vervulde het zeker van blijdschap als ik haar totale ontspanning zag,  haar hoorde lachen en zacht kreunen. Ik dacht een weinig bij te dragen aan haar geluk. Misschien werkt dat wel zo. Wie weet, een beetje. Wat zou er meer nodig zijn? Samen een beetje lachen, leuke dingen doen, spelletjes, vooral ook creatieve dingen, lekker een beetje vrijen of gewoon met z’n tweetjes chillen voor de tv. Samen, knus, thuis. De rotzooi van de wereld was buitengesloten. Ons geluk was binnen.

Een belangrijke afspraak tussen mij en mijn vrouw Carola was, dat wij beiden fifty-fifty het  huishouden zouden doen en gingen werken voor de poen. Voor ieder van ons betekende dat  minstens twee en een halve dag werken en drie en een halve huishouddag. Zo rond 1980 kwam daar het verzorgen en opvoeden van twee zonen bij; dat viel natuurlijk onder de huishouddag.
Als kind, heb ik mijn vader, die zeeman was,  nauwelijks gekend. Zeker in mijn allerjongste jaren heb ik hem gemist. Voor mij was het een waar feest dat ik mijn zonen wèl een vader kon bieden, dacht ik. Ik gaf ze de fles, verschoonde hun luiers, deed ze in bad en bracht ze naar bed, duwde ze met lekker weer, in de wandelwagen naar het Kralingse Bos, bracht ze naar en haalde ze weer van school, organiseerde verjaardagspartijtjes, las voor, ravotte, ging mee naar de voetbalclub en gitaarles, sportte, danste en kookte met ze en ga zo maar door.
En toch was ik niet altijd zo blij, als ik verwacht had. Het leek wel alsof ik elke dag opnieuw een betere vader wilde zijn, dan mijn eigen pa…..een soort wedstrijd maakte ik er van.  Een wedstrijd die ik om de een of andere, mij onduidelijke reden maar niet leek te kunnen winnen.
Met groot élan liet ik de jongens met van alles en nog wat kennis maken; duizend en een dingen deed ik met ze. Eerlijk gezegd werden zowel ik, als ‘the boys’ daar af en toe tureluurs en chagrijnig van.  Terwijl het mij er alleen maar omging om de jongens een beetje geluk en wijsheid mee te geven.
Ik ging  (en ga nog steeds) graag naar theater. Daar hebben zij ook vast wel lol in, dacht ik in mijn enthousiasme. Dus ik sleepte ze vrijwel elke zondag mee naar leuk jeugdtheater. Op den duur smeerden de jongens hem al op zondag, als ik nog in mijn bed lag. Ik had geen flauw idee waar ze uithingen.  Zat ik daar als volwassen man alleen, voor de prijs van drie,  bij de grandioze poppenspeler Jozef Vandenberg of bij Frank Groothoff, die weer een of andere opera voor de jeugd had verknipt. Tot op de dag van vandaag hebben mijn zonen de pest aan theater en daar ben ik niet echt blij mee.
Ik was een tè fanatieke vader, die in zijn enthousiasme soms te veel doordraafde en daardoor het tegendeel oogstte van wat hij beoogde.  Ik had het goddelijke idee dat ik mijn zonen werkelijk gelukkig kon maken. De tijdelijke blijdschap, die ik soms in hun ogen meende te zien, zag ik aan voor een soort duurzaam geluk en ik had het waanidee dat ik daar ook gelukkig van zou worden. Blijheid werkt zo, geluk niet; maar blijheid is altijd weer zo snel verdwenen.

Net als onze jongens wilde ik ook mijn meissie Carool ook graag plezieren, in alle opzichten, je kan het zo gek niet bedenken. Regelmatig waarde blijdschap rondom ons; geluk zochten we misschien wat te ver. Onlangs ontnam zij mij wreed een illusie: zij kon zich niet herinneren dat ik òòit geprobeerd had haar te behagen. 
‘Dat neem ik je niet kwalijk, knul, ik zorg wel voor mijn eigen geluk.’ voegde Carola er monter aan toe. ‘Geluk is!  Met iets duurzaams en alomvattends als geluk is de rol van de ander vrijwel nihil. Doe als ik: koester je eigen geluk, jongen. Je hoeft er niet eens naar te zoeken want: geluk is. Komt allemaal goed, zeker weten. ’ 

vrijdag 23 maart 2012

Kikker koken

Woensdag zie ik het toneelstuk Boiling Frog, van theatergroep Oostpool, in  de Kleine Zaal van de Rotterdamse  Schouwburg. Het zaaltje, dat plaats biedt aan 160 toeschouwers,is bijna uitverkocht voor dit tragikomische, absurde stuk van Peter de Graef.

Jammer toch, dat in bijna elk theater, de toeschouwers pas drie minuten voor aanvang van de voorstelling de zaal in mogen, nadat ze eerst een half uur voor de ingang van de zaal in elkaars nek hebben staan hijgen en tegen elkaar op hebben staan rijen. Waar dient dat toch toe? Bij voorstellingen met ongeplaceerde kaarten moeten bezoekers vervolgens hals-over-kop een geschikte plaats bemachtigen en mogen ze blij zijn als ze lekker zitten, voordat de voorstelling begint.

Als het aan mij ligt mag de zaaldeur een half uur voor aanvang open gegooid worden. Ik mag bijvoorbeeld graag even van het decor genieten, voorafgaand aan de voorstelling; even lekker rustig binnenkomen, rondkijken, leuk plaatsje uitzoeken, zodat ik later dubbel zo fijn kan genieten van een mooie voorstelling. Ik zit nu op de hoekstoel van de eerste rij. Twee vrije plaatsen naast mij.

Het décor van Boiling Frog is niet zo sensationeel. Een woonkamer met een bankstel, een fauteuil, een grote eettafel met bijpassende stoelen, een halfzichtbaar werkkamertje met een computer, een gangetje richting slaapkamer, een gangetje richting tuin en de deur van de keuken.  Achterin de zaal wordt vanaf de eerste scène buitengewoon hard gelachen door een vrouw, die, zo te horen, ergens bovenin zit.  Moet even zien wie dat is. Lijkt Loes Luca wel…..ze is het nog ook! Tsja, die is zelf actrice en zelfs als toeschouwer wil ze natuurlijk duidelijk aanwezig zijn.

Kort na het begin van de voorstelling komen nog twee dames binnen, die op de twee plaatsen naast mij komen zitten. De dikste van de twee neemt naast mij plaats. Ik moet een halve zitplaats opschuiven. Dat is even slikken want voor mij heeft dat tot gevolg dat ik de rest van het toneelstuk (drie uur min 5 minuten) op één bil moet zien uit te zitten.  

Mijn buurvrouw heeft overigens nog lang niet de omvang van de ultra-dikke hoofdrolspeelster van Boiling Frog,  die heeft waarschijnlijk aan twee stoelen nog niet genoeg. Die actrice, Bianca van der Schoot,  is van zichzelf helemaal niet dik. Ze is met allerlei hulpmiddelen zo dik gemaakt.
Over de titel Boiling Frog staat in het programmaboekje: als je een kikker in een pan met kokend heet water gooit dan springt hij er ogenblikkelijk weer uit. Als je daarentegen een kikker in een pannetje koud water laat glijden, verstijft hij en  zonder tegensputteren laat hij zich langzaam aan de kook brengen. Als je dus mensen geleidelijk aan laat wennen aan een bepaalde manier van doen, hoe verschrikkelijk ook, zullen ze er toch niet snel tegen in verzet komen; een kwestie van kokende kikker. Iets dergelijks speelt  in het huis van Adriënne Berkema.

Als toeschouwer ben ik niet te benijden. Okay, de kwaliteit van de voorstelling is van een zeer hoog gehalte maar in de zaal tref ik het niet. Zo is daar allereerst mijn linkerbil.  Een heel vervelende bijkomstigheid is dat iemand naast of achter mij,  een bijzonder slechte adem heeft. Het is geen knoflook-, ui-  of alcoholgeur. Ik zou het eerder een strontlucht noemen. Tijdens de voorstelling kom ik er niet achter wiens adem ik ruik. Trouwens, ook al kom ik er wel achter dan maakt dat verder toch niks uit. Ik kan kwalijk zeggen:
‘Mevrouw of meneer, u ademt een soort strontlucht uit, daar heb ik last van. Wilt u alstublieft ergens anders gaan zitten? Dat doe je toch niet?!’

In Adriënne’s huis woont de familie en wat huispersoneel. Adriënne is een huistiran. Letterlijk en figuurlijk is zij de meest zwaarwegende persoon in huis. Ze is grof; commandeert, schoffeert en terroriseert  iedereen in haar omgeving. Niemand durft haar tegenspel te bieden. Boiling Frog is een hilarisch schouwspel. Met name de dialogen tussen Adriënne en haar man, een huichelachtige draaikont en de dialogen tussen Adriënne en de geniepige, fascistoïde tuinman zijn  bijzonder komisch.
Halverwege ontstaat er wat onenigheid over familiebezit. Het stuk krijgt dan een bizarre wending, waarvan ‘bullebak’ Adriënne gewelddadig slachtoffer dreigt te worden. De voorstelling wordt steeds fysieker en soms echt eng. Gaan zien! Zeer de moeite waard.


http://www.toneelgroepoostpool.nl/Speellijst-70271-Boiling-Frog.aspx 

maandag 19 maart 2012

Taaie Toos

De weekboodschappen doe ik het liefst zo vroeg mogelijk op de zaterdag. Het liefst zou ik al om exact acht uur bij Bas van der Heyden binnen staan. Maar dat lukt meestal niet. Het wordt meestal kwart over acht.  Het is dan nog steeds heerlijk rustig. 

Op de vroege zaterdagochtend dreigt evenwel een groot gevaar:  Taaie Toos. Altijd heb ik de hoop dat ze er niet is. Maar als ik de super nader, zie ik haar elektrische fiets al staan glimmen. Ze heeft haar rijwiel met een kettingslot vastgezet aan de beugel voor honden.
Ze is een dame van in de zestig.  Sportief gekleed. Niet te dun. Niet te dik. Luide stem. Ze winkelt met zo’n grote leren tas op wieltjes, die ze onder haar winkelwagen heeft gepropt. Zo’n tas heeft ze trouwens helemaal niet nodig. Een netje mandarijnen en een pakje boter koopt ze,  meer niet. Voor de boodschappen komt ze ook niet. Ze komt gewoon om te lullen en om zodoende heel veel aandacht te krijgen, daarvoor komt ze. Tegen wie, van wie, met wie: het zal haar worst wezen. Ze loert constant op mogelijke slachtoffers en als ze eenmaal beet heeft laat ze niet meer los, Taaie Toos.

Zodra ik Bas binnenloop, doe ik snel even de oordopjes van mijn MP3 speler uit zodat ik de positie van Toos in de super kan traceren. Ik weet nu dat ze bij de toiletrollen staat. Ze zoekt de aanbiedingen altijd op: vandaag 14 rollen voor 2,80 euro; kwaliteit driedubbel pakken.
Nu ik weet waar ze staat gaan de oordopjes weer in en de mp3-speler hard aan (Guns and Roses; Knocking on Heavens door). Zoals ik al schreef,  rommelt Taaie Toos meestal wat in de buurt van koopjes. Ze doet dan net alsof ze verpakkingen van alle kanten nauwkeurig staat te bestuderen. Maar pas op, als ze een slachtoffer ziet naderen, meestal zo’n oud mannetje als ik,  dan slaat ze hard en meedogenloos toe. Ze heeft een voordeelpak chocoladespritsen uit een vak gepakt en houdt daarmee de wat wazige, ongeschoren en sjofel geklede Surinamer staande:
‘Dat is toch geen geld, hè, meneer, 79 cent voor zulke heerlijk spritsjes. Voor dat geld kan je ze toch niet laten liggen.  Waar kunnen ze het van doen, hè? Ik heb ze vorige week ook meegenomen, die spritsjes,  en ze gingen er bij ons  thuis in als koek. Jahaaa, die  man van mij die lustte er wel pap van. Zou u ook eens moeten proberen, meneer.’ De man maakt een afwerend gebaar naar het pak spritsen waarna Taaie Toos hem nog laat weten, dat hij er beslist geen spijt van zou krijgen. Vervolgens roept ze hem op luide toon na dat ze het wel begrijpt:
'Want jullie Indo's eten natuurlijk veel liever spekkoeken en olienotenkoeken,  dan spritsen, hè meneer of niet soms?' De man mompelt nog, dat hij geen Indo is maar Congolees en loopt dan verder naar het bierschap, alwaar hij één blikje BestBier uit een sixpack wrikt. Hij opent dat bierblikje, neemt enkele stevige teugen en loopt naar de kassa.
  
Schielijk passeer ik haar en de Surinamer, die dan nog druk bezig zijn met hun koekjes. Ik heb gewoon geen zin in haar gezeik op de vroege ochtend. Ben blij dat ik haar nu van me heb afgeschud. Althans, dat denk ik. Want nadat ik melk, yoghurt, boter, krentenbollen en croissantjes in mij winkelwagen heb gegooid staat Taaie Toos met haar breedbekkikkerlach mijn weg te versperren. Prominent naast de koopjesbak, bij de flessenautomaat:
‘Halló meneer,’ zegt ze fris en vrolijk als een uitgelaten kleuter, u bent er ook altijd zo vroeg bij op de zaterdag, hè? Vroege vogels zijn we allebei, haha. Het zijn altijd dezelfden, hè?  Ik zeg altijd maar zo: je kunt er maar beter vróég bij zijn, dan te laat. Toch?’ Ik zeg wijselijk niks terug, want als ik wat terug ga zeggen ben ik verkocht. Wijs naar mijn oordopjes; maak haar met een grimas duidelijk, dat ik haar niet versta en wat doet ze: ze gaat alles nog eens op zeer luide toon herhalen. Nog harder dan daarnet. Alle klanten staan me gelijk aan te gapen. Terwijl ik niks misdaan heb. Gelukkig is het niet zo druk in de super. Ik wil verder lopen. Dan haalt ze uit de bak een koopje: pleisters en wappert er mee voor mijn neus:
‘Vijf pakken betadinepleisters voor twee euro vijftig. Als dat geen koopje is weet ik het niet meer. Hoe kunnen ze het doen voor die prijs, hè?  Ik heb maar gelijk tien pakken gekocht. Pleisters, daar kan je maar beter niet om verlegen zitten. Een ongeluk zit tegenwoordig in een klein hoekje, toch? Bij mij thuis wel tenminste! Ik heb voorlopig genoeg voor de eerste tien jaar, toch? En  het zijn ook zulke grappige pleistertjes allemaal van die frisse felle kleurtjes en zo leuk verpakt ook in dat schattige gele doosje.’ Het is Taaie Toos blijkbaar ontgaan dat ik inmiddels weggeslopen was naar de vrieskist om daar een zak zalmmoten uit te vissen. Zij had niet eens gemerkt dat ik weg was.  Het deerde haar niet. Naadloos zette ze haar gezever over die pleisters voort tegen haar volgende slachtoffer: de negentig jarige Fin.

Wat staat er nog op mijn lijstje? Drie flessen Spa Rood. Sixpack BestBier, het huismerk van Bas van der Heijden, een zeer voordelig en desondanks lekker biertje, al zeg ik het zelf.  Als ik mijn zonen dit Bestbier voorzet, kijken ze me hoofdschuddend aan vragen me dan:
‘Waarom koop je toch nou altijd dat zwerversbier, ouwe gek?’

Als ik heb afgerekend, zie ik dat er nog tien lege Spa rood flessen in mijn Bastas zitten. Vergeten ze in de flessenautomaat te stoppen. Nu ga ik echt niet meer terug die winkel in. Weer langs dat wijf. Oh nee. Die lever ik volgende week wel in. Ik kom nu natuurlijk wel een tas tekort voor de boodschappen. Nieuwe Bastas kopen dan maar; zit niks anders op.

Kijk, dat is nou waarom ik zo vreselijk de pest heb aan dat mens. Door haar geouwehoer vergeet ik gewoon dingen. Volgende zaterdagochtend toch maar eens bij een ander Basfiliaal boodschappen doen.  Of zou in elke Basfiliaal zo'n Taaie Toos gedetacheerd zijn?

vrijdag 16 maart 2012

Afscheid van Anja

Gisteren heb ik afscheid genomen van Anja, mijn psychiater. Ik liep ruim acht jaar bij haar. Ze heeft me goed geholpen al die jaren. Acht jaar terug kreeg ik, zo maar opeens, bij tijd en wijle, last van wat al te heftige, onhanteerbare stemmingswisselingen: nu eens was ik  enige tijd een ongeleid ‘himmelhoch jauchzend’-projectiel, dan weer was ik een poosje een ‘zum Tode betrübter’-vogel. In een van mijn manische periodes brak  ik bij het maken van een psychotische woedesprong beide hielen. Mijn naaste omgeving raadde me al heel kort daarna vriendelijk doch dringend aan een psychiater te raadplegen.
Vandaar Anja.
De laatste vier jaar ben ik redelijk stabiel geweest.  Samen met Anja en de nodige medicatie ben ik weer redelijk ik evenwicht gekomen.

Nu stop ik dus bij Anja. Niet met die pillen, want dat zou funest zijn. Maar met die twee-maandelijkse consulten bij Anja. Ik vind het namelijk onderhand welletjes qua geld. Ik betaal me blauw aan de ziektekosten. Aan premie en eigen bijdragen ben ik nu al ruim 2.000 euro per jaar kwijt. Meer dan genoeg, dacht ik zo. Los van die genoemde 2000 euro moet ik dan met ingang van dit jaar voor die gesprekken met Anja, ook nog eens een eigen bijdrage van 200 euro per jaar gaan betalen. Psychiatrie wordt zo weer een privilége voor de rijken.

Vandaar geen Anja meer.
Er knaagt wel wat.
Diep in mijn hart twijfel ik.
Ze heeft me goed begeleid al die jaren.
Kan ik haar wel missen?
Heb je er dan geen 200 euro voor over?
Dat is het niet!
Ik kan het gewoon niet missen, klaar!
   
Ik kocht kort voor het allerlaatste consult een bosje lila tulpen voor Anja. Lila is mijn lievelingskleur. De trouwkleur van Carola en mij. Carola droeg, ruim veertig jaar geleden alweer,  een zelfgemaakte lila trouwjurk en ik een zelf gekocht lila corduroy pak. Anja is blij met het lila bosje en om de uitleg van lila moet ze glimlachen:
‘Leuk.’ zegt ze er ook nog bij.
We drukken elkaar de hand. Ook na acht jaar is zoenen er nog steeds niet bij. Dat ligt aan helemaal mij. Ze zwaait me uit en lacht haar aanstekelijke therapeutische schaterlach:
‘’Als er wat is moet je gewoon bellen, hoor! Daar verzinnen dan we wel wat op.’
Ik ben blij dat Anja dat nog even zegt. Ga ik toch wat geruster naar huis.
Ik ontdoe mijn fiets van beide sloten maar hij komt nog niet erg los van de fietsbeugel. Blijkt tie zowel aan de fietsbeugel als aan de (dames)fiets van de een of andere truttenbol vast te zitten. Godverdomme!  Dat trutje zit nu vast en zeker bij de een of andere zielenknijper.  Bij de receptie van de psych-praktijk vraag ik of ik even bij de verschillende nu lopende sessies mag ‘inbreken’ om de dader te traceren.
Maar dat vonden ze daar binnen niet zo’n goed idee.
Ze keken me aan of ik gek was.
Heeft geen zin.
Er zijn veel te veel mensen binnen.
Stoort veel te veel.
Zoeken naar een speld in een hooiberg.
Misschien zit de eigenaar van de fiets niet eens in dit gebouw.

Ik ben bijzonder gepikeerd dat ze mij daar geen millimeter medewerking willen verlenen. Ik besluit geen scène te maken en naar huis te gaan lopen. Hier blijven staan heeft geen zin. Naar huis lopen is een wandeling van drie kwartier. Het is nu half negen in de ochtend. Ja, ik was er vroeg bij deze dag.
Om twaalf uur ’s middags ga ik nog eens kijken op de Binnenweg. Drie kwartier lopen heen. Nog steeds staat mijn fiets vast aan die kutfiets. Drie kwartier lopen terug. ’s Avonds  rond zeven nog eens daar heen. Een uur loop ik er nu over. Daar staat mijn fiets nu moederziel alleen aan de fietsbeugel. Ik streel hem over zijn leren zadeltje, spreek hem wat troostende woorden toe:
‘Ach, gottegottegot, ben jij de hele dag vastgebonden geweest aan die krakkemikkige ouwe opoefiets?’ Ik maak het kettingslot los van de fietsbeugel, wikkel het om de zadelpen en ga fietsend en, vooruit dan maar:  ook fluitend op weg naar huis. Twintig minuten fietsen.
Dagschema volledig in de war èn mijn fiets de hele dag kwijt. Bedankt anonieme onoplettende tut-hola!

Vanaf nu zal ik dus naar ons gezellige huisartsenpaar moeten voor de maandelijkse portie pillen en bloed laten prikken. De huisarts doet het allemaal voor niks: recepten uitschrijven en bloedcontrôles. Gesprekken doen ze niet aan. Godzijdank. Toen ik heer huisarts vertelde, dat ik ging stoppen de psych, liet hij duidelijk blijken, daar niet blij mee te zijn. Ik had niet anders verwacht, want dit huisartsenechtpaar is liever lui dan moe. Toen ik dame huisarts vroeg mijn oren uit te spuiten en haar vervolgens vroeg even naar mijn hinderlijk opspelende aambeien te kijken, zei ze:
‘O nee, o nee, meneer van Wijk, niet meer één klacht tegelijk! Maakt u voor de tweede klacht maar een nieuwe afspraak bij de assistente.’ Sputteren helpt niet. Vooral zij reageert zo en heus niet alleen als ik over ‘kijken naar aambeien’ begin.
Heer dokter is meer bang dat hij het misschien te druk  zal gaan  krijgen:
Er hebben zich nu al 37 (!!) psychiatrische patiënten bij de praktijk gemeld. Allen gestopt bij hun psych i.v.m. die jaarlijkse eigen bijdrage.
 Heer dokter zegt:
‘Het is een behoorlijke taakverzwaring voor onze huisartsenpraktijk. Maar dat vind ik niet eens het ergste. Het gaat om u. Ik vind dat u de noodzakelijke deskundige hulp moet houden. U moet de nodige gesprekken kunnen blijven voeren met uw psychiater. Dat is goed voor u. Ik mag het niet, kan het niet, wil het ook niet. Ik heb die vaardigheid nu eenmaal niet in huis. Dom, nee eigenlijk crimineel is die eigen bijdrage van 200 euro per jaar voor ggz-zorg.’
Het viel me alleszins mee om dat uit heer dokters mond te horen.

zondag 11 maart 2012

Topjes van jonge brandnetelscheuten.

Deze middag was ik voor het eerst sinds een half jaar weer eens op de volkstuin. Trots ben ik  als ik op het mededelingenbord lees ik dat mijn tuin in het jaar 2011 de derde prijs heeft gewonnen. Toch mooi derde op een totaal van 350 tuinen.
Verder hangen er in de vitrine nog twee overlijdensadvertenties: een van Frits (60 jaar) en een van Bram (75 jaar). Verbaast me niks. Ze hebben het langer uitgehouden dan ik dacht. De een kon  nog nauwelijks op zijn poten staan. Als ik hem zag lopen, schoten de tranen me in mijn ogen. Mijn eigen heupgewricht raakte ervan ontzet.
‘Van mij mag het voor Bram snel afgelopen zijn,’ zei ik wel eens tegen mezelf.  Voor Bram zelf lag dat niet zo blijkbaar. Hoewel hij zich zeer moeizaam voortbewoog, behield hij een zekere blijmoedigheid. Er straalde, toen ik hem voor het laatst ontmoette, inderdaad plezier, vrolijkheid uit zijn ogen. Drie weken later lag ie wel mooi dood in de wachtkamer van de podotherapeut! Op zijn borst lag een Panorama open bij een interview met André van Duin.
Op Brams gezicht een lachende grimas.   
Frits, de andere overledene hoorde je al op honderd meter, zwaar hijgend, piepend, zuchtend en steunend aankomen  in zijn scootmobiel, die opgeleukt was met de zuurstoffles waarvandaan een slangetje naar zijn neus vertrok. Zijn kleinkinderen hadden nog hele families knuffelberen en – apen naast hem in zijn vervoermiddel gestopt. Longkanker of niet, Frits kon je uittekenen met een zware van de weduwe tussen zijn bruin uitgeslagen lippen geklemd.
‘Hoe is het ermee Frits?’ vroeg ik hem, de laatste keer dat ik hem zag. Hij wilde me antwoorden maar ik hoorde alleen een benauwd gehijg, er volgde een angstwekkende hoestbui en toen zwaaide met zijn hand zo van:
’Laat maar zitten, man.’ Twee weken later, Frits had net in de Primera-shop tien pakjes zware van Nelle, 20 pakjes Mascotte en twee aanstekers gekocht,  zakte hij langzaam onderuit in zijn scootmobiel. De geschrokken Primera winkelier belde 1-1-2 nog wel maar hulp mocht niet meer baten.

Het tuinseizoen is overigens nog niet eens begonnen. Dat  gebeurt pas officieel op 1 april a.s. Maar tsjonge, jonge, jonge wat was het deze zondag een lekker weer. En wat was ik weer een rund, want ik had mijn kale kop niet ingesmeerd met zonnebrandolie. Ik zit hier dus dit blog te schrijven met een roodverbrande pijnlijke kop. Godzijdank heb ik nog wel wat aftersun in huis.
De winter heeft dit jaar de tuin stevig geteisterd. Voor het eerst in twaalf jaar zijn de ligusterstruiken, dat zijn die struiken die vrijwel iedereen als heg gebruikt, volledig verdord. Hetzelfde is gebeurd met de hedera (klimop) en de maagdenpalm.  Het schijnt vijftig jaar geleden te zijn dat het 17 graden onder nul was in Rotterdam. Vandaar waarschijnlijk het plantenslagveld.  
De forsythia, de struik met de kleine gele bloemen, die normaal gesproken om deze tijd al een behoorlijk eind is uitgelopen, heeft nu pas wat kleine gele knobbeltjes op zijn takken. De hortensia’s lopen al lekker uit, eigenlijk zoals normaal en de rododendrons doen het zelfs verrassend goed; beter lijkt wel.  Ook de hop komt al  enthousiast op, prima; net als andere jaren overigens.

Omdat ik de laatste weken hardnekkig de stop heb ben ik vanmiddag in de tuin op zoek gegaan naar jonge brandnetelscheuten. Een aantal jaren geleden. Had ik ook zo’n last van constipatie. Een vriendin raadde me toen aan  thee te maken of een lekker soepje van met name de topjes van jonge brandnetelscheuten. Het klinkt bijna sexy: topjes van jonge brandnetelscheutjes. Prille brandnetelplantjes bij de vleet in mijn tuin. Voldoende voor een hele week thee en een rijk gevulde groentemaaltijdsoep.
Deze blog tik ik overigens niet alleen met een verbrand hoofd; ook mijn vingers hebben het nog zwaar te verduren ten gevolge van de stekeligheden van de brandnetelscheutjes. Ik had ook handschoenen aan moeten doen bij het plukken, want die plantjes zijn walgelijk agressief. Helaas is de drager van het antigif tegen de  jeuk van de brandnetel, het kleine plantje hondsdraf, of nog in winterslaap of nog in  chocque van de strenge winter.   Ik heb aftersun nog geprobeerd als remedie maar daar laat brandneteljeuk zich echt niet door verjagen.  Sterker: de jeuk wordt alleen maar erger. 

Nog even terug naar een paar jaar terug toen ik heel erg zwaar aan de harde was. Ik maakte en at  een echt lekker vers jong brandnetelsoepje. In de loop van de avond dronk ik nog twee kopjes brandnetelthee, met een pakje speculaas erbij. In de nacht die daarop volgde geschiedde het wonder. Om vier uur werd ik wakker, met  vreemde onderbuikgevoelens. Er diende zich een scheet aan. Een natte nog wel. Godzijdank verdween er niet zo erg veel ontlasting in mijn pyjamabroek. Na mijn spurt richting wc,  gooide ik alle remmen los. Het was een geknetter en gespetter van jewelste, waarmee mijn darminhoud van zeker drie dagen, zich een weg naar de vrije wereld baande. Wat een opluchting!!
Het is een teringplant, die brandnetel, dat wel, maar toen heeft hij mij heel goed geholpen. Nou, daar hoop ik dus deze week weer op.
Om te beginnen neem ik straks voor het slapen gaan zo'n kopje schijtthee.

O ja, Frits, Bram: rust zacht mannen.

donderdag 8 maart 2012

Nergens: daar gaat het over

Dit keer weer eens een blog dat nergens over gaat. Raar maar waar: het valt niet mee om nergens over te schrijven. Zodra ik de eerste zin van een blog heb geschreven, gaat het al niet nergens meer over. In dit blog, dat op zich nergens op slaat en dus nergens over gaat, moet u vele malen nergens lezen.  Waar? Hier!

‘Nergens te vinden, nergens te koop’, gaat hier over een boekje.  
Al jarenlang zoekt een oom van me, een inmiddels bejaarde Maoist, zich overal en nergens suf naar een exemplaar van de eerste druk van het Rode Boekje van Mao-tse- Tung. Hij gaat nergens anders heen op vakantie dan naar China; altijd speurend naar dat ene boekje. In de crocus- en herfstvakantie ging hij met zijn kinderen wel naar Nergensland en de hoofdstad van dat mini-staatje: Nergenshuizen. Tot nu toe heeft hij het boekje niet kunnen scoren. Oom is een die-hard, een bijtertje. Hij blijft zoeken. 
Als jonge gast,  ver voordat oom zijn heil bij Grote Roerganger Mao zocht, was hij al te karakteriseren als een doordouwer ‘pur sang’. Nergens anders vind je zo’n superindividualist als oom. Hij bemoeide zich als jonge vent al nergens mee èn hij trok zich nergens maar dan ook nergens iets van aan.

Een neef, kocht in Bern (!) exact voor 50 euro het Rode Boekje, dat oom zocht. Het lijkt veel geld, 50 euro voor zo’n klein rood boekje. Als het nergens anders te vinden is dan heb je het er graag voor over. Bovendien is dat bedrag voor oom Mao een habbekrats. Hij geniet een ruim pensioen en hoeft absoluut nergens om verlegen te zitten.

Oom liet, helemaal trots, zijn Rode Boekje zien op de Mao-club afdeling Bleiswijk. Daar zagen ze al gauw dat er met het boekje geknoeid was. Het bleek niet de eerste druk maar de elfde druk te zijn.  Elf was slordig veranderd in één; die vervalsing leek helemaal nergens naar. Oom Mao schaamde zich dood. Hij kon wel door de grond zakken. Voor  de rest van de avond was hij, die altijd het hoogste woord had daar in Bleiswijk,  helemaal nergens meer.

Aan de tweede tegenvaller die avond had oom part nog deel: de nergens anders zo pittige Chinese Loempia’s van de al even pittige Jenny Ho-La smaakten dit keer jammer genoeg nergens naar.  Leuke vrouw, die Jenny, zolang je maar nergens aan komt. Voor 20 euro nam Jenny dat elfde drukje van oom over. Oom blij; Jenny blij.

De oude Mao fan ging nog wel even verhaal halen bij neef. Oom moest en zou weten van wie, waar en waarom neef dat rode boekje gekocht heeft maar neef wilde nergens meer over praten. Hij vond dat hij zijn best had gedaan, hoefde zich nergens voor te schamen. Dat sloeg toch nergens op. Het adres van de verkoper had hij oom toch op zijn minst kunnen geven.

Aan het begin van deze blog waarschuwde ik al, dat dit stukje nergens over zou gaan. Een doodzonde is dat natuurlijk ook weer niet want er staat nergens geschreven dat stukkies niet nergens over mogen gaan. 
Awel dit blog is overduidelijk een shitblog geworden. Geef ik grif toe. Het ergste is, dat  ik er nog niet eens mee zit ook. Want eerlijk gezegd zit ik nóóit nergens mee, thuis niet, op mijn werk niet, nèrgens niet.   

zondag 4 maart 2012

Crisissongs

In de Volkskrant van 28 februari jl. staat een interview  met Bruce Springsteen. Er komt een nieuwe cd uit van hem: ‘Wrecking ball’.  Het is een zeer geëngageerde cd. Hij zegt echt woedend te zijn over deze crisis en neemt stelling tegen het wangedrag van de banken en bankiers:
‘Deze crisis raakt iedereen. Ook vrienden van mij verloren hun huizen en raakten hun banen kwijt.’Niet alles had voorkomen kunnen worden maar er lag wel degelijk een grote mate van hebzucht bij de bankiers. Niemand is er op aangesproken. Niemand is aangeklaagd. Niemand zit in de bak, terwijl toch in grote mate sprake was van georganiseerde diefstal.’ aldus Springsteen. Springsteen noemt het straffeloos toestaan van hebzuchtig gedrag  ten koste van de zwakkeren een aanslag op datgene waarvoor Amerika dient te staan.
Heel goed dat zo’n wereldberoemde persoonlijkheid dit luid en duidelijk de wereld in zingt.
Lees de lyric hieronder maar eens; is van een van de tracks van de cd ‘Wrecking balls’.

DEATH TO MY HOMETOWN http://www.springsteenlyrics.com/templates/property.gif
Oh, no cannonballs did fly, no rifles cut us down
No bombs fell from the sky, no blood soaked the ground
No powder flash blinded the eye, no deathly thunder sound
But just as sure as the hand of God, they brought death to my hometown
They brought death to my hometown, boys

No shells ripped the evening sky, no cities burning down
No armies stormed the shores for which we'd die
No dictators were crowned
I awoke from a quiet night, I never heard a sound
Marauders raided in the dark and brought death to my hometown, boys
Death to my hometown

They destroyed our families' factories and they took our homes
They left our bodies on the plains, the vultures picked our bones


So listen up, my sonny boy, be ready for when they come
For they'll be returning sure as the rising sun
Now get yourself a song to sing and sing it 'til you're done
Yeah, sing it hard and sing it well
Send the robber barons straight to hell
The greedy thieves who came around
And ate the flesh of everything they found
Whose crimes have gone unpunished now
Who walk the streets as free men now


Ah, they brought death to our hometown, boys
Death to our hometown, boys
Death to our hometown, boys
Death to our hometown, whoa!

De muziek kan, mag ik hier helaas niet bijleveren. Lekkere muziek. Echt Bruce Springsteen. Precies wat van je hem verwacht. En dan toch weer helemaal leuk! Nieuw op deze cd is een vleugje hiphop in een enkel nummer.

Wanneer zou overigens het Nederlandse Openbaar Ministerie eindelijk eens in actie gaan komen tegen graaiende, geldverslindende bankiers, die het leven er ook in ons land niet vrolijker op hebben gemaakt.
En wat te denken van de heer Erik Staal, die als directeur van woningcorporatie Vestia vele miljarden euro’s overheidsgeld heeft vergokt met uiterst riskante beleggingen. Vervolgens eist  die Erik Staal nog even 3,5 miljoen extra pensioen voor zichzelf op. Huurders van Vestia moeten vervolgens doodleuk 9% huurverhoging gaan betalen.
His crimes have gone unpunished now. He walks the streets as free man now.

Prangende vraag: Wie schrijft het Nationale Crisislied en wie zingt het naar een nummer één notering in de vaderlandse toptien. In dat Crisislied moet op ondubbelzinnige wijze duidelijk worden, wie de crisis veroorzaakt heeft en wie 'ze' er voor willen laten opdraaien. Freek de Jonge moet de tekst schrijven, zeker weten.
De zanger? Ik dacht eigenlijk eerst aan Ramses Shaffy, maar van mijn vrouw hoorde ik dat die vorig jaar al is overleden. Boudewijn de Groot, Nederlands enige protestzanger,  kan het ook niet doen, want die is begin van het jaar gestorven.  Armand is inmiddels niet meer toonbaar. Het hoeft natuurlijk niet persé een man te zijn. Anouk of Frederique Spigt? Ja, Fréderique Spigt, zij lijkt me wel een goeie voor zoiets.  Ze is toch SP?
Ik ga zelf ook eens proberen of er een behoorlijke crisistekst uit mijn handen wil komen. Ga ik die misschien zelf nog wel zingen ook.

Make myself a song to sing and sing it 'til I'm done