Elke donderdagmiddag ben ik bij Arnold. Van twee tot vier. We drinken een kopje thee, praten wat over koetjes en kalfjes … soms wat diepgaander ook. Af en toe gaan we een eindje fietsen of een stuk wandelen. Ik ben zogezegd, het ‘maatje’ van Arnold. Hij is drieënzestig, weduwnaar. Vader van een dochter en opa van één kleindochter. Hij kan zich overigens niet herinneren wanneer hij die twee voor het laatst gezien heeft. Hij huurt een tweekamerwoning. Werkt drie dagen per week in de zorg (keuken) en is in lichte mate autistisch.
Ik ben aan Arnold gekoppeld door ‘de Verbinding’ een organisatie die werkt voor
licht gehandicapte mensen, die dreigen te vereenzamen. Arnold is zo iemand. De
dame, die vòòr mij Arnolds maatje was, Lenie, moest ermee stoppen omdat ze domweg
niet in staat was zich te beperken tot haar hoofdtaak.
Bij Lenie zegde hij herhaaldelijk afspraken af. Heel
irritant. Zo vijf minuten van tevoren. Niet eens van zijn eigen huis uit, maar bij zijn kapper vandaan bijvoorbeeld. En
zij stond dan al zowat bij hem aan te bellen. Hij kon zich Lenie’s boosheid nooit
zo goed voorstellen.
Arnold had last van verzameldrift. Hij kon niks van zijn
verzamelingen los laten. Weliswaar een probleem maar géén probleem dat Lénie op
haar bordje moest nemen. Wat ze wel deed. Ja.
Ze ging op lopen ruimen … belde grof-vuil
… nam dingen mee naar haar eigen huis en daar kreeg ze dan weer woorden over
met haar huisgenoten. Terwijl ze alleen maar, bij wijze van spreken, een
praatje met Arnold hoefde te maken … een
stukje fietsen of wandelen. Dit moest wel uit de hand lopen. Daar kon je op wachten.
Toen werd ìk aan hem voorgesteld. De eerste keer dat ik bij
hem thuis kwam, was er één zitplaats, voor Arnold. Van de fauteuil die voor mij
bestemd was, moesten eerst twee kleerhangertjes, een wekkerradio, batterijen,
een zak potaarde en een leeg pindakaaspotje zonder deksel, ergens anders neergelegd
worden. Arnold ging zitten op zijn plekje
op de driezitter, die weer voor tweederde vol lag met boeken, tijdschriften,
strijkgoed en een nog niet uitgepakte grote Jumbo boodschappentas. Er stonden
drie breedbeeldtelevisies in de kamer.
Het grootste deel van de woonkamer was volgestouwd met
planten. Ook op led-lampen was hij dol:
in elke kast lagen led-lampverpakkingen al dan niet aangebroken.
Op dat kennismakingsgesprek hoorde ik dat Arnold geïndiceerd
was voor thuishulp. Zes weken lang zou
hij drie uur per week professionele opruimhulp en -adviezen krijgen. Heus!
Dat was voor mij trouwens wel een voorwaarde om aan die
‘maatjes’ klus te beginnen. Er moest wel enige orde in Arnolds chaos geschapen
worden. Op zijn minst moet er elke donderdagmiddag een zitplaats voor me zijn.
Tegen het eind van het kennismakingsgesprek zei Arnold, over
de rotzooi in zijn huis, nog verontschuldigend tegen mij: ‘Tsja, opruimen lukt
me gewoon niet, dat is iets wat mijn moeder me nooit geleerd heeft.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten