donderdag 29 februari 2024

ZOUT OP SLAKKEN.

Ik weet niet precies wat het is maar ik had vandaag eerder dan normaal trek in een neut. Om half vijf liep ik met mijn boodschappentas naar de Jumbo. Nog maar net was ik buiten of ik moest denken aan toen.  Toen had ik maar liefst twee borrels op en was op weg naar Rita, mijn toenmalige vriendin. We zijn dan allebei vijfenzestig. ‘Living apart together’  deden we aan. Elke avond gingen we bij elkaar langs om te eten en te slapen. Nu eens zij bij mij dan weer ik bij haar. 

Voordat ik die avond op stap ging, dronk ik een kop lentebloesemthee (zo heet mogelijk) met een digestief kaakje. Ik had totaal geen zin om naar Rita te gaan. Weet je wat, dacht ik, ik neem een borrel en meestal, als ik iets niet zie zitten, zet dat mij wel in beweging. Dit keer niet. Ik nam er nog een. Met mijn zwabberende lijf zette ik me in beweging naar het Samuël Esmeijerplein, waar Rita woonde en mijn eten stond. Ik kon me onderweg niet voorstellen dat ik daar een hap door mijn keel kon krijgen. Ze kookte sowieso nooit. Ze kocht altijd peperdure onsjes kant en klaar maaltijden bij die slager bij haar op het plein. Op zich goed ‘binnen te houden’ maar naar mate Rita mij steeds meer de keel uit ging hangen, kreeg ik die maaltijden nauwelijks  weg.

Aanvankelijk was Rita luchthartig, zanglustig, aanhalig en geil. Maar in anderhalf jaar tijd verschrompelde ze tot een chagrijnig, droog trutje. Ze ging in mijn huis op diverse slakken zout lopen leggen. Luid zuchtend en steunend. Ik noem er hier twee. Als voorbeeld.   

Ik poets mijn tanden met mijn elektrische tandenborstel. Na het poetsen koekt een piepklein beetje tandpasta aan. Net onder het borstelgedeelte.  Met een zuur gezicht, afgezakte mondkoeken ook, verwijdert Rita dat aankoeksel van hooguit drie dagen, met water en een papieren zakdoekje. Natuurlijk kan ik dat zelf ook wel. Eens in de veertien dagen.

Verdorde blaadjes en uitgebloeide bloemen liet ik altijd een dag of tien op de grond liggen. Deed ik ook zo in Rita’s eerste jaar.  Op een zomeravond, de zon was nog maar net onder, werd ik opgeschrikt door het opstartend geloei van de stofzuiger. Met korte driftige bewegingen stond Rita de amper twee dagen verdorde plantenresten op te zuigen. Vreugdeloos, bijna vijandig, leek de uitdrukking op haar gezicht.

Ik kreeg  zin in een borrel maar had niks in huis. Achteraf had ik het er toen gelijk al met haar over moeten hebben.

 

       

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten