Pesten is nutteloos. Puur negatief. Tja, positief pesten bestaat natuurlijk niet … hoewel, plagen, dat zou je positief pesten kunnen noemen. Plagen kan wel wat nut hebben. Het is iets waar je tégen moet leren kunnen. Het heeft iets onschuldigs. ‘t Is meestal wel grappig; niet kwetsend en niet altijd naar dezelfde persoon toe. Voorbeeld: ‘Je veter zit los. Één april.’ Of: ‘Kijk, een vlek. Neusie trek!. ’en ‘Er zit iets op je lip, vlakbij je oor.’ Je leert zo ergens tegen kunnen in hert leven.
Iemand kan op school, in de buurt, op zijn werk of op een
club, het mikpunt worden om zijn gedrag
of uiterlijk. Van pesten is het de bedoeling dat het iemand sloopt en dat de
pesters, er sadistisch genoegen aan beleven. Voor de pesters heeft pesten nut. Zij slagen er in hun negatieve doel te bereiken. Ze voelen machtig als ze hun slachtoffer
raken. Voor de gepesten is het een ramp.
Één op de tien scholieren wordt vaak gepest. Drie op de tien
zo af en toe. Waar kan je aan zien dat
kinderen gepest worden? Onder andere: vaak hoofdpijn en buikpijn, verandering
in de vriendenkring, onrustig slapen, sterke emotionele reacties, thuis stiller
als anders, kapotte kleren, blauwe plekken. Gepesten hebben er vaak hun hele
leven lang last van. Op latere leeftijd
zijn zij vaker dan gemiddeld depressief.
Niet alleen voor het slachtoffer heeft pesten gevolgen.
Daders van pesten komen vaker in de problemen door alcohol- en drugsverslaving,
gewelddadig gedrag en ze kunnen eerder in het criminele circuit terecht komen.
Ik weet niet hoe het is afgelopen met degenen, die er zo’n
lol in hebben gehad om mij in mijn prille jeugd te lopen zieken. Ik hoop heel
slecht! In de tweede klas van de
kleuterschool, poep ik, onder schooltijd, in mijn broek. Ik mag naar huis om me
te verschonen. Maar vanaf die dag loopt er op weg naar huis een clubje van vier
pestkoppen achter me aan dat in koor jent:
‘Jossie is poepbroek!’ Dat duurt zeker een half jaar. Met opgekropte woede loop
ik naar huis. Thuis zeg ik er niks over.
Op een dag ben ik het zat. Ik draai me om en sla de aanvoerder van het clubje
(Hans de Jong) zo hard ik kan op zijn bek. Hans heeft een bloedneus en zijn
bril is geknakt. Nooit meer last van dat clubje gehad.
Meer last heb ik gehad van de onderwijzer van de vierde klas
van de lagere school. Een katholieke school: de Sint Nicolaasschool. Ik was
tien jaar oud en een heel verlegen. Hoe goed ik een spreekbeurt ook
voorbereidde, als ik voor de klas stond blokkeerde ik. Als ik een vraag van de
meester moest beantwoorden bloosde ik altijd. Deze meester (meester Lambertus)
schepte er een satanisch genoegen in om mij voor de hele klas voor lul te
zetten. Als woorden als ‘vuurrood’ en ‘zo rood als een kreeft’ in de les
voorbij kwamen, zei hij altijd met
duivelse genoegen tegen de klas:’ Als jullie willen weten wat die woorden
betekenen, moeten jullie nu allemaal even naar het hoofd van Jos Mastwijk
kijken.
Ik krijg het er nu ik dit schrijf nog benauwd van. Ik was al
tegen de twintig toen ik dat blozen en blokkeren pas kwijt raakte. Vòòr die
tijd ben ik bij vlagen wel depressief geweest. Ik heb nooit uitgezocht of die
sadistische onderwijzer er wat mee te maken had. Ik vermoed eigenlijk van wel. Moge hij branden in de hel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten