Al het kantoorpersoneel van AlZorg moet een dagje per jaar,
daadwerkelijk in de in de zorg werken.
Dit jaar kies ik voor de thuiszorg. Ik loop een dagje mee met een
collega verpleegkundige, die haar cliënten thuis opzoekt en behandelt. Het
wordt nog ingewikkeld genoeg maar op een heel andere manier dan verwacht. Om
half acht begint de dag met een korte vergadering. Aan Romana wordt daar
gevraagd of ze mij vandaag wil begeleiden. Dat ziet ze wel zitten. Zij is een
jonge zwarte vrouw, halverwege de twintig, schat ik. Ze komt uit Haïti.
Geadopteerd door een Nederlands echtpaar.Ze is een stuk groter dan ik. Ik ben
1.84m. Het gebeurt niet zo vaak dat een vrouw groter is dan ik. Ze is zeker
1.90m. We gaan met haar auto de wijk in. Vijftien cliënten hebben we vandaag.
Voor drieën moet het gedaan zijn. De namen van de cliënten staan in haar
handheld. Een handheld is een draadloze registratiemethode in de vorm van een
mobieltje. De thuiszorgwerker registreert daarin wat hij bij een bepaalde
cliënt doet en hoeveel tijd dat duurt. De meeste thuiszorgwerkers kunnen er
snel prima mee over weg en zijn er blij mee. Een enkeling wordt er gek van en
laat het ding 'per ongeluk expres’ uit haar handen vallen. Die werker mag dan
bij wijze van uitzondering weer op de oude vertrouwde manier, op papier, gaan
registreren.
Romana vertelt me dat
we eerst naar mevrouw Laatmaar gaan, een Surinaamse van tegen de tachtig. We
gaan haar het bed uit helpen, douchen, aankleden en aan tafel bij het raam
zetten. Ik droog mevrouw van top tot teen af Romana doet de rest. Ik zeg tegen
mevrouw Laatmaar, dat ik een dagje met ‘hem’ meeloop. Per abuis zeg ik dus
‘hem’ in plaats van ‘haar’, als ik Romana bedoel. Misschien komt dat door
Romana’s lage stemgeluid. Op zich is dat iets waar ik wel van houd, vrouwen met
een lage stem. Ik moet er niet aan denken, dag in dag uit, te moeten werken met
een vrouw die een hoog piepstemmetje heeft. Daar heb ik met Romana dus geen
last van.
We gaan naar meneer Van Rooyen. Een tachtig plusser.
Mijnheer van Rooyen heeft de uitstraling van een havenarbeider. Overhemd met
korte mouwen, waarin robuuste, getatoeëerde armen. In zijn borstzak zit een
pakje zware Van Nelle. Zijn rechter wijs- en middelvinger zijn helemaal bruin
van het roken. De foto’s van zijn kinderen en kleinkinderen vallen zowat van de
wanden bij zijn adembenemende, rochelrijke hoestbuien. Hij praat plat
Rotterdams. Bij hem is er geen zin zonder godver. Dat de gelovige Romana zich
daaraan stoort, vindt hij alleen maar grappig. ‘Nou nou, moet dat nou zo,’ zegt
Romana, als meneer zich weer eens erg ruw uitdrukt, ’gaat u maar gauw uw mond
spoelen meneer van Rooyen.’ Hij is suikerpatiënt; wij zijn hier om hem een
spuitje te geven. Dat is snel gebeurd. Hoef ik weinig aan te doen. Als we
vertrekken bromt van Rooyen richting Romana: ’doe de groeten aan je man….,’ hij
geeft mij een vette knipoog en schudt tegelijk van ‘nee’. Bij Meneer van Rooyen
valt me op dat Romana een nichterige
manier van praten heeft.
‘Meneer van Rooyen, u weet toch onderhand wel dat ik niet
getrouwd ben,’ zegt Romana.
‘O ja, dat is waar ook. Hij ìs helemaal niet getrouwd,’ zegt
van Rooyen tegen mij.
Van Rooyen zegt dus ook al ‘hij’ als hij het over Romana
heeft.
Romana laat het zo.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten