Wij zijn het gezin Kortrok. In 1957 bestaat die uit mam, pap, twee jongens (Onno en Bob) en drie meisjes (Anna, Ada en Beb). In 1970 is de familie bijna uitgegroeid tot een klein kindertehuis. Dan bestaan wij uit pap, mam, vijf meisjes en acht jongens.
Het bijzondere van dit grote gezin is dat er nauwelijks
centjes worden ingebracht door pap, de kostwinner … niet omdat pap dat niet wil
… of omdat pap het geld verbrast maar … omdat pap domweg te weinig kennis, te
weinig diploma’s en te weinig flair in huis heeft om een goed betaalde baan te
krijgen. Desondanks is hij, op zijn
zachtst gezegd, zo onnadenkend om mijn moeder onophoudelijk ‘vol met jong te
stoppen’. Als verzachtende omstandigheid geldt voor hem, dat mam in dergelijke
zaken wel heel erg dominant is … als mam ‘n kind wil dan komt dat er gewoon … pap
kan dan op zijn kop gaan staan … maar dan gaat het gezegde op: ’moeders wil is
wet’ … mam heeft me wel eens verklapt, dat ze ontzettend blij is met haar zwangerschap, als excuus om pap negen maanden bij haar uit de buurt te houden …
(nou ja, zoiets zeg je toch niet tegen je zoon,
een jongen van dertien, nota bene?!). Mam is overigens altijd best
positief. Ze ziet er niet tegenop een mondje meer te moeten voeden: ‘komt tijd, komt raad’, zegt ze altijd … raad die overigens verdomd
weinig buikjes voedt.
Ik vind het belachelijk, hoor. Met zo'n hongerloontje als
dat van pap moet je niet meer dan twee kinderen nemen. Zelfs dan zal het nog
niet meevallen om rond te komen. Jaar in jaar uit liggen we aan de geeuwhonger
maar eerlijk is eerlijk: dood gaan we er ook weer niet van. Dat dan ook weer
niet.
Jezus Christus nog an toe!
Wat is dìt nu weer?! Zit ik net een beetje lekker te schrijven … Gaat
die klote buurman Kok, van hier beneden op een radiator staan te beuken,
terwijl ik hier rustig (maar toch diep) in mijn geheugen zit te graven over
mijn in en in zielige leven in de vorige eeuw. Die tering-alcoholist. Tachtig
keer is hij al opgenomen in de Hannah-kliniek, de plaatselijke afkickkliniek voor verslavingszorg. Meneer
loopt daar doodleuk weg en is vervolgens zijn buren wekenlang tot hemeltergende
overlast. Reken er maar niet op dat die lamzakken van de Hannah hem weer als de
donder komen oppakken. Het lijkt haast wel of ze daar blij zijn dat ie is
opgerot. Zondagochtend om half elf staat Kok, weer eens volkomen lam, met zijn gore onderbroek op
zijn knieën, voor mijn deur.
’Ik heb toch een dorst, Onno’, (dat ben ik) ‘heb je
misschien wat voor me liggen?’ De klootzak. Hij bedoelt natuurlijk te zeggen
dat ie smacht naar een neut. Wat hij van mij kan krijgen en dat moet hij nu
toch onder hand wel weten, is een emmer
koud water in zijn smoel en als hij met dit soort ‘grappen’ bij me blijft aan
komen, dan krijgt hij een emmer kokend heet water over zijn kop. Die lul! Dan
kan hij op het brandwondencentrum een paar weken afkicken. Weglopen is dan
onmogelijk zolang de brandblaren voor zijn ogen zitten. Zo!!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten