Eén hele auto staat te glimmen in onze straat. Voor de deur van de winkel. Daar staat de witte Peugeot (net een racecar) van de krenterige kristelijke kruimelkrimineel, tevens kruidenier Henk de Porte. Potlood achter zijn oor; vetknobbel op zijn kin, vlakbij zijn oor. De vrouw van onze kruidenier is een wandelende vetknobbel, net als haar dochter Tanja. Geen wonder, want moeder en Tanja stoppen met veel te grote regelmaat, etenswaren uit hun eigen winkel in het gapende gat onder hun neus. ’Mááááááá, mag ik wat pakken?’ zingt Tanja. Bij menig klant van de Porte staat die vraag in het geheugen gegrift, met name de lijzige, lamlendige en tegelijk dwingende wijze waarop Tanja de vraag stelt.
Wij (Kortrok) moeten poffen bij de Porte. Poffen? Ja,
poffen! Nú kopen en (veel) later betalen. Ik sta in die winkel. De Porte tilt
zijn hoofd met een kort knikje iets omhoog … kijkt me vuil aan … zegt niets … wat
hij, zonder woorden vraagt is:
‘Wat mot je, jong, je zal wel weer geen geld bij je hebben?
’
‘Mijn moeder vraagt of u mij een kilo suiker en een pak
koffie wilt meegeven … en … eh … wilt u het in het boekje opschrijven? 't Is
voor Kortrok, meneer.’
'Kortrok’. De Porte draait
zich om. Zegt verder niks. Weegt de suiker af en pakt de koffie. ‘Zeg maar
tegen je moeder, dat ik deze zaterdag een betaling van haar verwacht.’
Ik krimp ineen en zeg: ‘Ja, meneer, ik zal het tegen me
moeder zeggen’.
Bij het afrekenen, drie maanden later overigens pas, blijkt
de kilo suiker in het boekje van meneer de Porte anderhalve kilo te zijn
geworden. Dat ene, destijds meegenomen pak koffie zijn er zomaar ineens twee geworden. De fijn-katholieke meneer de
Porte, lid van het kerkbestuur, heeft in de kerk blijkbaar ook een beetje leren
toveren … tsja … ga drie maanden nadien nog maar eens twisten over een beetje
suiker en wat koffie … bovendien kunnen we verder poffen bij hem dan wel
schudden. Zo is die de Porte dan ook wel weer.
Tanja, is de vriendin van mijn magere sprietzus Anna. Mam wil niet hebben
dat ik Anna ‘magere spriet’ noem. Ze wil ook niet dat ik Anna ‘pissebed’ noem,
hoewel ze toch wel mooi elke nacht haar bed nat zeikt. Maar
het is niet alleen mijn magere spriet-pissebedzus Anna; ook mijn stoere
zussie Ada … zo ... die kan me ook flink
in d'r nest zeiken, hoor,
on-ge-lo-fe-lijk. Als ze daarmee wat had kunnen winnen, was ze nou mooi binnen
geweest. En … gotte gotte God, wat
stinkt het bij ons in huis. Met dank aan de zeikende zusters Kortrok, die zich
overigens, geloof het of niet, hebben ontwikkeld tot de mooiste meiden van de
straat! Tsja … het kan raar lopen.
O ja, ik moet eigenlijk nog even uitleggen wie wij (de Kortroks)
zijn; dat doe ik volgende keer dan wel.
Wordt vervolgd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten