Niet zonder een flinke dosis gêne, erken ik, dat ik me nauwelijks bemoeit heb met mijn broertje Tet, ons mongooltje. Mam, mijn zussen, broers en ook pap zijn veel meer bij Tet betrokken geweest, dan ik. Twintig jaar ben ik, als hij geboren word. Tet en Ik hebben in feite nooit als broers onder één dak gewoond.
Vlak voor Tet ter wereld komt leer ik haar kennen.
Tijdenlang kan ik aan niemand anders denken dan aan Carola, mijn grote liefde … alles
draait dan alleen nog maar om haar.
Drie weken na Tets geboorte ga ik ‘op kamers wonen’. Van het
knetterdrukke Kortrok-huis, naar de beklemmende,
eenzaamheid van de kleine, veel te dure zolderkamer in Utrecht. Voor journalist ga ik daar leren.
Nieuw in huize Kortrok is de aanwezigheid van pap. Pap vaart
niet meer! Hij doet nog precies hetzelfde werk (afwassen) maar zijn werkplek is nu geen stralend,
decadent cruiseschip meer op de oceanen maar de gaarkeuken van een de adem benemend-christelijk
bejaardentehuis in Barendrecht.
Het is natuurlijk niet voor niks, dat die man ruim twintig
jaar op zee gezeten heeft. Hij is liever weg of onderweg, dan thuis bij vrouw
en kinders. Ook als hij vrij dichtbij huis werkt, is hij niet veel thuis. Òf
hij werkt over, òf hij klaverjast, biljart of bingoot met de ouwetjes in zijn
ouden-van-dagen-huis. Met de jongelui thuis weet hij niet zo veel raad. Thuis
is hij de boebaas, op zijn werk de toffe peer.
Pap heeft er zelf nooit zo veel over verteld, maar hij moet
het zwaar hebben gehad in zijn jeugd. Hij woont in Nederlands-Indië als de
Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Op negenjarige leeftijd wordt hij gevangen gezet
in een concentratiekamp, een Jappenkamp. In het plaatsje Tjimahi zit hij met
zijn moeder en twee oudere zussen en nog
een stel Duitse vrouwen in een voormalige kazerne van de KNIL (het Koninklijk
Nederlandsch Indisch Leger). Twee oudere broers en paps vader verdwijnen dan in
zijn beleving, van de ene op de andere dag. Ze zijn zomaar ineens van de
aardbodem verdwenen. Zijn vader en broers moeten aan die beruchte Birma-spoorlijn
werken. De spoorlijn, die zo bekend wordt door de gruwelijke verhalen van de
cabaretier Wim Kan. Eten en drinken krijgen de Hollandse gevangenen niet. In de
tropische hitte moeten ze heel, heel hard werken aan die spoorlijn, werken en
hun eigen reserves opgebruiken … tot ze er uitgemergeld, dood bij neervallen.
Het is een hel en het kost vele levens …
maar niet die van mijn opa en de broers van pap … ook de cabaretier Wim
Kan, brengt het er levend van af. Gelukkig maar, want hoe waren we anders die
schokkende verhalen te weten gekomen?!
Als pap in het Jappenkamp vastgezet wordt, is hij negen jaar
en zit hij in de derde klas van de lagere school. Pap zal nooit meer in welk
schoolklasje, waar dan ook zitten.
Soekarno, de president van Indonesië, schopt rond 1949 alle
Hollanders zo’n beetje zijn land uit. In 1949 komt pap met het passagiersschip de
Willem Ruys aan in Nederland. Om precies te zijn in Rotterdam, dat vier jaar na
de Duitse bezetting, nog opgescheept zit met de puinhopen van de nazi terreur.
Pap laat zich daar niet door van zijn stuk brengen. Hij
ontmoet mam, ze worden verliefd. Spoedig maken zij hun eerste kind en gaan dan
trouwen (in die volgorde). Het gezin Kortrok is gesticht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten