donderdag 29 juli 2021

SAMENSPRAAK

 

Ik heb een goed gevoel over gehouden  aan de conversatie die ik had met Louis, een Portugese man (55), die een beetje beter Nederlands wil leren praten ….. en dat doet hij dan bij mij, in het buurthuis, dat tegenwoordig Huis van de Wijk heet. We praten elke donderdag een uurtje met elkaar en vandaag zijn er in  dat uurtje heel wat onderwerpen voorbij geschoten.  Van dementie, alzheimer, euthanasie tot de probleempjes, die hij heeft met de kat van zijn vriend, die hij te logeren heeft.  We praten over het algemeen rustig  door en ik laat ik hem gewoon al zijn fouten tegen de Nederlandse taal maken. Af en toe leg ik het gesprek  even stil  om hem wat bij te brengen van het Nederlands.

De moeilijkheid met Louis is dat hij redelijk goed is in Engels en denkt dat het Nederlands net zo georganiseerd is als die taal. Hij denkt bijvoorbeeld dat een boek in het Nederlands ‘een boek’ is (dat is ook zo) en dat dat twee boeken ‘twee boeks’ is. Hij plakt gewoon achter elk enkelvoudig zelfstandig naamwoord, in het meervoud  een ‘s’ zoals de Engelsen dat ook doen:  gardens, brooks and doors; Louis maakt daar dan in zijn Nederlands van: tuins, broeks and deurs……na vandaag weet hij dat wij dat dus niet doen, wij plakken er geen  ‘s’ achter maar ‘en’ zodat het wordt: tuinen, broeken, en deuren.

De volgorde van een zin is voor hem ook niet zo makkelijk met zijn Engelse bagage.  Altijd moet dat persoonlijke voornaamwoord voor die persoonsvorm gezet worden. Ik hoor hem dus vaak zoiets zeggen als: ‘Gisteren ik zijn heel goed.’  Terwijl wij allemaal weten wat het wel moet zijn: ‘Gisteren voelde ik me kiplekker’……  hoewel  hij zo’n woord als ‘kiplekker’ natuurlijk helemaal niet kent.  Wat Louis ook doet is uitsluitend hele werkwoorden gebruiken en dan nog uitsluitend in de tegenwoordige tijd: ‘ik hebben ’,’ jij dansen’, ‘hij spelen’,  heel moeilijk om daar  correct Nederlands van te maken. Soms neem ik dan even een time-out (in goed Nederlands …..) en zeg  dan één voor één de vervoeging van een werkwoord en laat Louis het dan nazeggen: ‘ ik …  heb, jij ….  hebt, hij …. heeft, wij …. hebben, jullie …. hebben, zij ….. hebben,’.   Dit soort dingen moet talloze malen herhaald worden. 

Een ander veel voorkomend foutje dat hij maakt is het gebruik van het werkwoord ‘doen’. Door dat werkwoord te gebruiken, in combinatie met andere Nederlandse werkwoorden, kan iemand die nog het een en ander moet leren in het Nederlands, zich redelijk goed verstaanbaar maken.  Zet ‘doe’ voor een heel werkwoord en de Nederlandse collega, vriend, dokter of apotheker begrijpt je moeiteloos: ‘Ik doe elke dag om 6 uur opstaan.’ ‘Ik doe naar werk fietsen.’ ‘Ik doe niet meer huiswerk maken.’ ‘Ik doe  eten maken bij hem.’

 Gelukkig heeft Louis naast de conversatie met mij ook  nog les op een echte school en hij doet een digitale cursus. Zodat hij uit verschillende invalshoeken de Nederlandse taal kan leren kennen. Hij is echt gemotiveerd en gaat zelfs ook nog naar een koffie-ochtend in het buurthuis waar, uitsluitend (oudere) Nederlandse vrouwen komen en Louis dan, als enige man.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten