Ik heb een goed gevoel over gehouden aan de conversatie die ik had met Louis, een
Portugese man (55), die een beetje beter Nederlands wil leren praten ….. en dat
doet hij dan bij mij, in het buurthuis, dat tegenwoordig Huis van de Wijk heet.
We praten elke donderdag een uurtje met elkaar en vandaag zijn er in dat uurtje heel wat onderwerpen voorbij
geschoten. Van dementie, alzheimer,
euthanasie tot de probleempjes, die hij heeft met de kat van zijn vriend, die
hij te logeren heeft. We praten over het
algemeen rustig door en ik laat ik hem gewoon
al zijn fouten tegen de Nederlandse taal maken. Af en toe leg ik het
gesprek even stil om hem wat bij te brengen van het Nederlands.
De moeilijkheid met Louis is dat hij redelijk goed is in
Engels en denkt dat het Nederlands net zo georganiseerd is als die taal. Hij
denkt bijvoorbeeld dat een boek in het Nederlands ‘een boek’ is (dat is ook zo)
en dat dat twee boeken ‘twee boeks’ is. Hij plakt gewoon achter elk enkelvoudig
zelfstandig naamwoord, in het meervoud een ‘s’ zoals de Engelsen dat ook doen: gardens, brooks and doors; Louis maakt daar
dan in zijn Nederlands van: tuins, broeks and deurs……na vandaag weet hij dat
wij dat dus niet doen, wij plakken er geen ‘s’ achter maar ‘en’ zodat het wordt: tuinen,
broeken, en deuren.
De volgorde van een zin is voor hem ook niet zo makkelijk
met zijn Engelse bagage. Altijd moet dat
persoonlijke voornaamwoord voor die persoonsvorm gezet worden. Ik hoor hem dus
vaak zoiets zeggen als: ‘Gisteren ik zijn heel goed.’ Terwijl wij allemaal weten wat het wel moet
zijn: ‘Gisteren voelde ik me kiplekker’…… hoewel
hij zo’n woord als ‘kiplekker’ natuurlijk helemaal niet kent. Wat Louis ook doet is uitsluitend hele
werkwoorden gebruiken en dan nog uitsluitend in de tegenwoordige tijd: ‘ik
hebben ’,’ jij dansen’, ‘hij spelen’, heel
moeilijk om daar correct Nederlands van
te maken. Soms neem ik dan even een time-out (in goed Nederlands …..) en
zeg dan één voor één de vervoeging van
een werkwoord en laat Louis het dan nazeggen: ‘ ik … heb, jij ….
hebt, hij …. heeft, wij …. hebben, jullie …. hebben, zij ….. hebben,’. Dit soort dingen moet talloze malen herhaald
worden.
Een ander veel voorkomend foutje dat hij maakt is het
gebruik van het werkwoord ‘doen’. Door dat werkwoord te gebruiken, in
combinatie met andere Nederlandse werkwoorden, kan iemand die nog het een en
ander moet leren in het Nederlands, zich redelijk goed verstaanbaar maken. Zet ‘doe’ voor een heel werkwoord en de
Nederlandse collega, vriend, dokter of apotheker begrijpt je moeiteloos: ‘Ik
doe elke dag om 6 uur opstaan.’ ‘Ik doe naar werk fietsen.’ ‘Ik doe niet meer
huiswerk maken.’ ‘Ik doe eten maken bij
hem.’
Gelukkig heeft Louis naast
de conversatie met mij ook nog les op een
echte school en hij doet een digitale cursus. Zodat hij uit verschillende
invalshoeken de Nederlandse taal kan leren kennen. Hij is echt gemotiveerd en gaat
zelfs ook nog naar een koffie-ochtend in het buurthuis waar, uitsluitend
(oudere) Nederlandse vrouwen komen en Louis dan, als enige man.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten