maandag 5 september 2022

THE SWINGING SOUL MACHINE

In september ben ik altijd uit mijn doen. Dat komt omdat de scholen, de disco en het voetballen dan weer beginnen. De verlammend eenzame, maar tegelijk ook ontspannen rust van de maanden juli en augustus wordt dan resoluut gecanceld. In die septembermaand leer ik veel nieuwe mensen kennen. Voornamelijk mannen. Ik zit op een jongensschool en het voetbal is  nog honderd procent een mannenaangelegenheid. Gemengde voetbalteams bestaan niet. Alleen bij korfbal spelen ze met  gemengde teams. Mannen mogen alleen mannen en vrouwen mogen allen vrouwen dekken. Daar vind ik nou geen klote aan. Nederland wordt wereldkampioen, tsjonge jonge!  En in welke landen wordt er helemaal gekorfbald? Alleen toch maar in België, Engeland en Nederland.  Wat een prestatie om dan wereldkampioen te worden.  

Ik kan me niet herinneren ooit een leuke meid ontmoet te hebben in september. Juffrouw Potjes, dat is wel een leuke meid maar …  een van onze leraressen. Een leuke vrouw moet ik eigenlijk zeggen. Onze klas noemt haar Karolien Potjes. K. Potjes, die uitvinding is voor ons echt lachen. Voor de rector en Karolien niet. Die rector laat een stel uit onze klas op zijn kamer komen; onder wie ik. K. Potjes zit er ook. Ze had gehuild, dat zagen we aan haar ogen en haar uitgelopen mascara. We moeten ons excuus aanbieden aan haar en beloven te zwijgen over kapotjes. Dat deden we braaf.

In september gaan de disco’s weer open. Met een paar nieuwe vrienden ga ik naar Spes. Met  Fred , Hennie en Jan. We zijn dan 17, 18 jaar. En we drinken veel te veel bier. Die meiden niet veel minder. Als wij maar betalen. Zij hebben nooit zo veel geld. Gaat natuurlijk allemaal in hun kleren zitten.

Dit is september, lekkere disco, lekkere meiden, lekker dansen, twisten, shaken, rock and rollen, slijpen. En achteraf,  buiten,  lekker vrijen. Het is dan, voor zo ver ik me kan herinneren vrij droog en als het eens regent duiken we de portieken in.  Daar worden we wel eens weggevloekt. Moeten we met de broek op onze knieën weghuppelen.

 In die eerste discomaand van het seizoen komt er altijd een goeie band. Onvergetelijk deze keer. Waanzinnig! The Swinging Soul Machine. Jezus wat een band is dat! Heel Rotterdam is dol op ze. Vooral op Zuid. Zo ongelooflijk goed. Later worden ze ook nog wereldberoemd in Nederland. Ons vriendenclubje  versiert die avond toevallig een vriendinnenclubje bij elkaar. Lucia, lang, heeft nog steeds geen tietjes,  Denise is een klein en sappig meissie,  Joke, een beetje een tutje maar wel de leukste van het stel, lijkt wel een Barby-poppetje en dan  Ria,  zij is net een knul, meestal gehuld  in spijkerpak. Denise was gelijk gek op mij. Ik ook op haar.

Spooky, de zanger van de Swinging Soul Machine, hield toen ook al zijn mond dicht als de band het nummer Spooky’s day off speelde. Dat nummer zingt nu gelijk weer door mijn hoofd. Is een geweldige nummer één hit in Nederland. Voor mij kan deze  september kan niet meer kapot.

zondag 4 september 2022

DONKERE WENKBRAUWEN

Er  fietst al een minuut of vijf een vrouw voor me. Van achteren ziet ze er leuk uit. Onder haar kleine, bruin geruite herenhoedje wapperen fraaie blonde lokken.  Ze draagt een kort wit getailleerd jasje en daaronder, een lange zwarte rok, die steeds, net niet, gegrepen wordt door de spaken van haar fiets. Ze heeft een stevig rijwiel. Het frame bestaat uit dikke buizen. Ze zit een beetje vreemd op haar fiets. Haar zadel staat eigenlijk veel te laag en haar stuur te hoog. Ze fietst alsof ze op een Harley Davidson aan het toeren is.

Maar goed, ze komt vooruit èn ze blijft me nog voor ook. Ze kiest de rustige weggetjes .

We gaan precies even hard, want de afstand tussen ons blijft gelijk. Bij de Bergweg komt van rechts een auto aan racen. Omdat ze hard moet remmen, sta ik ineens naast haar.  We kijken elkaar aan en lachen voorzichtig. Een grappig rond gezichtje, bolle wangen, vrolijke bruine ogen en een brilletje met kleine ronde glazen.

Ze mompelt wat onverstaanbaars … kijkt dan weer voor zich uit en fietst verder.

‘Dat heb je nog maar net overleefd, hè?’ zeg ik,  terwijl ik haar rechts inhaal.

‘Jij gezien hebben?’, vraagt ze.

 O, ze is buitenlands. Duidelijk. Spaans zo te horen. Ik houd wat in, zodat we naast elkaar komen te fietsen.

‘Ja, die gek reed veel te hard!’

‘Ja, stomme Marokkaan,’ zegt ze.

Nou weet ik het zeker ze is Spaans. Ze drukt haar tong steeds  iets te hard tegen de binnenkant van haar bovenste snijtanden.

‘Jij niet hebben haast?’

We fietsen nog steeds naast elkaar. Ik ben in mijn korte broek.

‘Nee, het is lekker weer; ik doe het lekker rustig aan. Even naar de super.’

‘O,’ lacht ze,’ ik ook en eh, waar ik geboren, altijd is lekker weer.’

‘Ben je dan Turks, soms,’ raad ik expres fout.

‘Turks?! Ik? Nee! Waarom jij denken?’

Ik dacht, ze heeft van die mooie donkere wenkbrauwen. Ze komt vast uit Turkije.

‘Neen, ik  Argentina, ik al 20 jaar wonen hier.’ 

Ze is denk ik een jaar of veertig … en daarvan twintig jaar in Nederland … nou, dan had haar Nederlands wel wat beter kunnen zijn,  dacht ik bij mezelf.

‘Ga je echt naar de super’, vraag ik ongelovig.

‘Hmhm,’ knikt ze.

Het is vrijdag. Vroeg in de middag.

‘Jij niet werken?’

Ik ben gepensioneerd. Ik ben 60 jaar, lieg ik.

Helaas reageert ze niet met: ‘Zo ben je al 60 jaar? Dat zou je ook niet zeggen’.

Ze wil  weten of ik getrouwd ben. 

‘’Ik ben twee maanden geleden gescheiden.’

Ze vindt het maar raar dat ik mijn trouwring nog draag.

‘Ik houd nog steeds van haar, van mijn ex.’

Het gesprekje stokt. We staan inmiddels voor de super, stallen onze fietsen en zetten ze op slot. We wisselen telefoonnummers uit.

‘Ik wil je wel Nederlandse les geven.’

Dat vindt ze niet zo’n goed idee. Een beetje gepikeerd lijkt ze. Ze denkt geloof ik echt dat ze goed Nederlands spreekt. Ik had beter mijn mond kunnen houden over dat les geven …  gelukkig  belt ze me die zelfde vrijdagavond toch nog even. 

zaterdag 3 september 2022

De koning te rijk.

Van zijn leeftijden herinnert Nico zich scherper de gevoelens, dan de gebeurtenissen.  Blij, opgewekt en zorgzaam kenmerken de eerste dertien jaren van zijn leven.  Van zijn veertiende tot zijn  zevenentwintigste is hij nu eens euforisch dan weer depressief. Levendig, frivool, vrolijk en dieptreurig is hij in de periode van zevenentwintig tot vijfenzestig. De tijd vòòr zijn 14e is eigenlijk de enige stabiele geweest in zijn leven. Daarna is zijn leven  gekenmerkt geweest door grote gevoelsschommelingen.

Zijn eerste dertien jaren woont Nico in Crooswijk, de Rotterdamse volksbuurt bij uitstek. Hij gaat er naar school. Heeft veel vriendjes. De meesten zitten bij hem op school. Meestal zijn ze te vinden op het Schuttersveld, hét voetbalterrein bij uitstek. Als ze tien jaar worden gaan ze op HOV, de voetbalclub van de buurt. Hij ook. Vriendinnetjes doet hij niet aan. Nooit eigenlijk. Hij is erg verlegen. Sommige jongens duiken wel eens met meisjes de bossies  in. Dan gaat hij maar naar huis. De Donald Duck lezen of een blad uit de Leesmap. Zijn moeder vraagt hem soms wel eens boodschappen te doen. Dat vindt hij geen probleem.  Het allermooiste in die periode zijn de momenten dat de rapporten worden uitgedeeld op school. Nico heeft de mooiste rapporten. Gemiddeld een acht. Hij is de beste van de klas. Daar is hij heel trots op. Mijn moeder ook, dat ziet hij wel. Zij heeft dan blije ogen. Hij krijgt dan zoenen van haar. Ze is helemaal gelukkig dat hij zo goed zijn best doet.  Ja, die eerste dertien jaren van zijn leven zijn gelukkig door zijn vriendjes, zijn goede schoolprestaties en zijn moeder. En ook de wijk waarin hij woont maakt hem blij.

Op zijn veertiende verhuist Nico naar een andere buurt. Lombardijen, een nieuwbouwbuurt. Het huis in Crooswijk is te klein geworden. Hij gaat kapot in die buurt. Hij kent er helemaal niemand. Hoe hij vrienden moet maken weet hij ook niet. Veel anders dan naar school gaan, thuis zitten, televisie kijken en huiswerk maken, doet hij niet. Sinds hij hier woont kan hij ook niet meer leren. Rapporten met veel onvoldoendes krijgt hij. Hij blijft zitten gelijk al in het eerste jaar dat hij in die nieuwe buurt woont. Dat hele eerste jaar heeft hij geen vrienden. In het tweede jaar wel. Eén vriend. Dat wordt tot zijn negentiende een goede vriend. Nico wordt smoorverliefd op een vriendinnetje van zijn enige vriend. Zij ook op hem.  Hals over kop trouwen ze. Hij gaat werken in het onderwijs. Dat is niks voor Nico. Te mensenschuw is hij daarvoor. Hij en zijn vrouw zijn  niet lang gelukkig met elkaar, want hij gaat al binnen zestien maanden vreemd met een (veel te) jonge  leerling van hem. Toch blijven zij nog tientallen jaren bij elkaar.

Op haar dertigste, hij is dan achtentwintig, beginnen ze aan kinderen. Twee mooie, intelligente meisjes krijgen ze. Dolblij is Nico met hen. Het is de beste tijd van zijn leven ze te zien opgroeien tot mooie volwassen vrouwen. Hij krijgt geweldige schoonzonen …  en wordt opa van twee prachtige kleinzonen.

Op zijn vijfenzestigste gaat hij met pensioen en maakt zijn vrouw het uit met hem. Kort daarna ontmoet Nico een vrouw met wie hij gedurende vijf jaren een diep-treurige latrelatie heeft. Sinds twee jaar, heeft Nico Rotterdam de rug toe gekeerd. Hij heeft een klein prijsje gewonnen in de Vriendenloterij. Dat is net voldoende om een klein buitenhuisje in Raalte (Overijsssel) te kopen. Hij is daar de koning te rijk.  

       

vrijdag 2 september 2022

HELEMAAL VERGETEN

 

Als ik de wachtkamer van mijn huisarts binnenstap, zitten er  al drie patiënten op hun beurt te wachten. Een oudere man (een advocaat?), een mevrouw met een boodschappenwagentje (een pedicure?) en een bezwete sportman met een uitbundige bierbuik (een hardloper?). ‘Goedemorgen,’ zeg ik beleefd.  ‘Goedemorgen’ zeggen de anderen in koor.

‘Wie is de laatste?’ vraag ik.

‘U,’ antwoordt de advocaat, die lollig probeert  te zijn.

‘Achter wie  ben ik aan de beurt, probeer ik chagrijnig opnieuw.

‘Achter mij’ zegt de advocaat grinnikend.

‘Lul', denk ik.

Er wordt verder niks gezegd. Ik weet natuurlijk niet of ze wel wat zeiden voordat ik binnenkwam. Ik zit recht tegenover de pedicure, ik schat haar een jaar of dertig.  Ze heeft een boodschappenwagentje bij zich. Daar zit een klein hondje in. Als ik me niet vergis is het een Australische Silky terriër. Ik weet het dus niet helemaal zeker, omdat alleen dat grappige koppie boven het boodschappenwagentje uitsteekt. (Wel weet ik zeker dat het geen Duitse herder is.)

‘Mevrouw’, vraag ik, ‘wat mankeert dat kleine leuke hondje van u?‘

‘Niks!’ zegt ze op een geïrriteerd toontje, ‘ik ben hier niet voor Charlotje maar voor mezelf. Ik ga u echt niet aan neus hangen waarvoor ìk hier ben.

‘Nee, dat hoeft u ook helemaal niet te doen. Het is maar een grapje, sorry hoor, mevrouw.’

In de lectuurmand zie ik een Voetbal International liggen. Voor de rest allemaal vrouwen- en roddelblaadjes. Daar houd ik niet van. Voordat ik dat artikel ga lezen over die voetballer van 100 miljoen, kijk ik nog even vriendelijk naar het baasje van dat hondje.  Ze draait met een ruk haar hoofd weg. Nog steeds gepikeerd. Ik hoor Charlotje een beetje grommen.

Schuin tegenover me zit een gehavende hardloper, een veertiger. Met een van pijn vertrokken gezicht zit hij daar van top tot teen bezweet. Een grote sporthanddoek om zijn nek. Hij is op zijn knieën gevallen. Die zijn tot bloedens toe geschaafd.

‘Mevrouw de  Goede,’ roept de dokter. De pedicure en haar hondje stappen naar de  spreekkamer.  Blijkbaar heeft mijn huisarts er geen probleem mee dat huisdieren meekomen naar zijn spreekuur.

‘Lelijke val ggemaakt, hè?’

‘Ja die trottoirs van tegenwoordig dat is zo’n zooitje, alle tegels liggen schots en scheef. Ik struikel er over . Ik val op mijn knieën maar dat is het ergste nog niet. Ik kom lelijk op mijn rechterschouder terecht. Die heb ik al eens een keertje gebroken. Ik vrees het ergste. Verrek van de pijn.’ Met zijn linkerhand probeert hij de pijn weg te masseren.

De dokter is klaar met de pedicure. ‘Volgende keer Charlotte wel thuis laten mevrouw de Goede.’ De corpulente hardloper is nu aan de beurt. Dat schiet op. De advocaat is de volgende en dan ben ik. Alleen ben ik helemaal vergeten waarvoor ik hier eigenlijk ben.

Om de stilte te doorbreken zeg zomaar even wat tegen die advocaat: ik ben vanmorgen in de groentewinkel. Vòòr mij is een man aan de beurt. Die bestelt 5 kilo Alzheimers.. De groenteman zet 5 kilo aardappels voor hem op de toonbank en vraagt aan de man: ‘Was u verder misschien nog iets vergeten?’

donderdag 1 september 2022

MIJN LEUKSTE TANTE IS EEN NON

 

Ik hoor net dat tante Ludy is overleden. Zij is mijn meest geliefde tante.  Tante Ludy is de jongste zus van mijn moeder. In de vijftiger jaren zit ze in een klooster in Brabant. Rosmalen.  Ze is een non. Rooms-Katholiek. Ze heet ook ineens anders, we moeten haar zuster Ephraïm noemen maar aan die flauwekul heb ik nooit meegedaan. Eéns tante Ludy blijft tante Ludy, klaar!

Ze is belangrijk voor me omdat ik voel dat ze zich voor me interesseert. Dat doet me goed. Kijk, van mijn vader heb ik tot mijn dertiende nooit zo veel meegekregen. Ik zie hem haast nooit. Hij werkt hard, als  pantrybediende op cruiseschepen van de Holland Amerika Lijn. In de schaarse tijd dat hij thuis is produceren hij en mijn moeder nog één broertje en drie zusjes, dat wel. Maar meestal ligt hij,  als hij zo af en toe eens een keertje thuis is, meer bij te komen van zijn zware werkzaamheden, dan dat hij zich met zijn kinderen bezighoudt. Hij is een wat norse man, die het niet in zich heeft om de aandacht te geven, die ik als kind nodig heb; noch in woord noch in gebaar.

Mijn moeder heeft het begrijpelijk ontzettend druk met haar vijf kinderen. Ze is een heel lieve vrouw en zorgt goed voor haar kinderen maar voor echte warmte en aandacht heeft ze het gewoon te druk. Alles in en rond het gezin moet veel te ‘vlug-vlug’ worden afgehandeld. Als ik nu terugkijk denk ik wel eens dat mijn moeder méér verlangt naar aandacht vàn mij dan dat zij die aandacht kan geven áán mij.  Ik schrijf dit niet op om mijn ouders af te zeiken of om medelijden op te wekken of zo. Geenszins. Het is nu eenmaal niet anders en het verklaart hoe blij ik ben met iemand als tante Ludy . Zij is een welkome aanvulling op mijn ouders.

Tante Ludy, zoals gezegd, de jongste zus van mijn moeder, is  dan voor mij  belangrijk.  Ze schrijft me hartelijke, zeg maar gerust  lieve brieven met foto’s van haarzelf en de tuinen van het klooster. Soms kleurt ze zelf de zwart-wit foto’s, met name foto’s met bloemen, mooi in. Ze leert me ook de namen van al die bloemen.

‘Hoe gaat het op school, jongen?’, vraagt ze me en ze daagt me uit, nu ik kon lezen en schrijven ook haar eens een briefje of verhaaltje te schrijven. Of ik al goed kon keepen op de voetbalclub, wil ze weten en ze vraagt of ik haar eens kom opzoeken in Brabant. Ze heeft tijd. Voor mij alleen. Ze stelt me vragen en vertelt me dingen waar bij mij thuis geen tijd voor is.

Op de schoorsteenmantel bij ons, staat een foto van haar. Een open, vrolijk lachend gezicht van een vitale krachtige jonge vrouw. Grote stralende ogen achter een ietwat strenge bril, met donker montuur. Haar haren en oren aan het gezicht onttrokken door haar nonnenkap.

Die warmte en opgewektheid straalt ze ook uit als we zo af en toe bij haar op bezoek zijn in het klooster. Ze geniet zichtbaar van ons; ze neemt ruimschoots de tijd  voor onze verhalen. We krijgen lekker eten en drinken, geserveerd door andere kloosterzusters. Tante Ludy hoeft niks te doen als wij er zijn. (Alleen moet ze altijd tussen een en twee uur ergens gaan zitten bidden; óók als wij op bezoek zijn). Als er nog tijd voor is haalt zij een sjoelbak van haar kamertje. Met sjoelen is ze me toch fanatiek! Ze wint altijd alles. Aan het eind van een van die schaarse bezoeken krijg ik eens een doosje met een rozenkrans, met van die dikke bruine kralen. In die tijd ben ik nog een zeer vroom manneke en bid ik veel ‘weesgegroetjes’ en ‘onze vaders’ op die rozenkrans. Ik denk dan nog, dat hoe meer ik bid, hoe beter  ik mijn proefwerken maak maar helaas, dat werkt niet zo. Van al dat bidden word ik ook al geen betere keeper, zelfs al bid ik op mijn blote knieën.

Als ik naar de hbs ga verwatert het contact met haar. Ik heb het in ieder geval druk met school en zij……? Geen van beiden nemen nog het initiatief tot het schrijven van een brief.

Ik was  alweer 15 jaar als ik van mijn moeder hoor dat Zuster Ephraïm weer gewoon tante Ludy geworden is. Ze is geen non meer. Eenzaam voelt ze zich de laatste jaren. Ze denkt gelukkiger te worden door uit het klooster te treden en een gezin te stichten.  Dat is ook wat ze doet. Ze trouwt met Martin, een man die nog maar net drie maanden weduwnaar is. Drie jonge kinderen heeft hij al uit zijn eerste huwelijk. Samen met tante Ludy maakt hij nog een kind, een meisje.

Ik wil graag van haar horen waarom ze nou als non gestopt is. Ze wil duidelijk niet al te lang bij mijn vraag stilstaan, want ze zet routineus vuile kopjes, bordjes en glazen van de salontafel op een dienblad terwijl ze tegen me zegt:

‘Ach, jongen,  in het klooster doe ik niets anders dan bidden in eenzaamheid, in chagrijn, tot de dood er op volgt. Heel onbevredigend. Ik voel dat ik een bevredigender, zinvoller leven kan  leiden. Dat gevoel klop helemaal. Ik ben nu intens gelukkig, met oom Martin en onze kinderen.’ 

Na die laatste woorden stap ze resoluut met haar dienblad richting keuken. Daar moet ik het mee doen. Dat is wel duidelijk.

Nu is ze dood. 90 jaar is ze geworden. Nooit zal ik haar lieve brieven vergeten en haar guitige stralende lach. Rust zacht lieve, stralende,  gelukkige tante Ludy.

woensdag 31 augustus 2022

CORRIGEREND ONDERGOED

 Mijn zwager Ron is zestig geworden. Hij viert het samen met Karel, een vriend van hem,  die ook net zestig geworden is. Ron en Karel kennen elkaar al vijfenvijftig jaar, van de kleuterschool. Het feest is in een garagebox voor  vrachtwagens. In werkelijkheid heeft er nooit een vrachtwagen in gestaan. Het is gewoon een illegale feesttent.

Vanaf acht uur die zaterdagavond zijn  alle vrienden en familieleden welkom. De opkomst lijkt wat gering maar dat kan komen door het grote oppervlak van de feesttent. Er zijn er toch zeker al  twintig. Op het hoogtepunt van de avond, zo rond half elf zijn er 150 à 200 feestgangers.

Koffie wordt vanavond niet geschonken. Dat staat ook in de uitnodiging. Voor mij betekent dit: een avondje bier drinken, babbelen, knabbelen en swingen op  lekkere muziek.

Carolien, mijn vrouw,  zegt zo in het voorbijgaan tegen me: ‘Weinig leuke mannen, zeg!’

‘Ja, kom nou zeg, had je misschien de stille hoop vanavond aanbeden te worden door jonge godenzonen. Het is een feestje van twee mannen die de zestig gepasseerd zijn. Hun vrienden en naaste familie zijn ook allemaal tussen de vijftig en zeventig. Daarbij denk ik, dat de meeste kinderen van die mensen, niet veel trek hebben in  zo’n ouwelullenfeestje als dit. Dansen op muziek van de Stones, Beatles, CCR, Aretha Franklin, Deep Purple, The Eagles.  Ze zullen toch zeker wel wat beters te doen hebben.’

‘Trouwens,’ zeg ik tegen Carolien: ‘op een heel enkele uitzondering na zijn de dames ook niet van een oogverblindende schoonheid. Maar ik moet zeggen: de meeste dames hebben kosten nog moeite gespaard hun oude, doorgaans iets te zware lichamen een frivoler aan zien te geven. Corrigerend ondergoed verhult al veel en een jeugdig aandoend,  fleurig  M&S-jurkje,  doet de rest. Met zo hoog mogelijke pumps tonen borsten en bibs  wat pikanter; allerlei make-upjes maken de gerimpelde koppies weer frisser en jeugdiger  … gewekte illusies  … waar vanavond maar weinig heren in zullen trappen … denk ik … zelfs niet die onooglijke mannetjes van vanavond hier op het feest.

De eerlijkheid gebiedt  te zeggen, dat de meeste aanwezige heren een veel te dikke pens hebben.

‘En jij dan, Jee?’

‘Nee, te zwaar ben ik niet. Ik ben 78 kilo bij 1.85 m. Dat is toch prima?! Niet dat ik daar over wil opscheppen. Allerminst.  Hooguit onderscheid ik me daarin enigszins van de andere aanwezigen.’

Carolien valt het op dat al die feestvierende mannen zo op elkaar lijken. Het zijn er een stuk of tachtig. Net broers van elkaar … net kabouters zijn het : kleine lelijke mannetjes. Allemaal zo rond de 1.73m. Ringbaardje. Sikje. Of een sikje met snor, een zogenaamde ‘pratende kut’. Stuk voor stuk zijn ze kaal of hebben nauwelijks haar. Een puntmutsje ontbreekt er alleen nog aan … maar wat een opgewonden standjes, zeg … luid pratende en luid lachende kabouters … en dàn was het nog een avond zònder Sneeuwwitje … want vertoont zij zich aan dat stel dan heb je de poppetjes helemáál aan het dansen.

Dansen doen deze kabouters nu níét … er wordt luidkeels gezongen, terwijl ze hun handen boven hun hoofd van links naar rechts zwaaien.

 

‘De dames kan het nu feest ten einde loopt niet meer zo veel schelen hoe ze er bij lopen.  De mascara is doorgelopen; het ondergoed kan door het vele eten en drinken zijn corrigerende werk niet meer aan en die pumps zijn leuk voor hooguit een uurtje. Dat fleurige jurkje is eigenlijk wat aan de krappe kant voor dit uur … dit uitbuikmoment … maar een kniesoor die daar op let. De dames en heren zingen en zwaaien nu samen; ook Carolien en Jee doen enthousiast mee:

‘Een beetje verliefd …’

Nog vele jaren Ron en Karel!

dinsdag 30 augustus 2022

DUTCH TAAL MAKES ME CRAZY, MIJ.

 Twee weken geleden ontmoet ik Ali in de sportschool. We zijn  aan het crossen. Naast elkaar. Onze blikken, vriendelijk, kruisen elkaar. Voor de grap zeg ik, dat hij me toch niet meer kan inhalen.

‘Sorry? don’t understand ... English  please’.

‘It's a joke.’: ‘You will never pass me.’

Het is blijkbaar niet zijn humor en ik moet ook toegeven: ik ben wel eens lolliger geweest. Maar goed.

We stappen zo’n beetje tegelijkertijd van het cross-toestel af. Allebei flink bezweet. We stellen ons aan elkaar voor. Ali is hier voor het eerst. Ik sport hier al jaren bij Life Line.  We nemen wat te drinken:  hij koffie, ik thee.  We praten wat.

Ali blijkt een zesentwintig jarige asielzoeker uit Irak. Hij, zijn vrouw en zoontje van vier zijn gevlucht. Voor grove gewelddadigheden. Ali kwam op zijn vlucht, in april 2021,  eerst in Kenia en daarna in Duitsland terecht. Zijn vrouw en zoontje  zijn blijven hangen in Kenia, waar heel veel Irakese vluchtelingen zitten.

Voorlopig zit Ali veilig in Nederland. Per 1 januari jl krijgt hij een voorlopige verblijfsvergunning voor de duur van een jaar. Zorgeloos kan hij onmogelijk zijn zolang zijn vrouw en zijn zoontje nog niet bij hem zijn.  

Hij zit werkloos in een tweekamerflatje, om de hoek bij de sportschool. 'Dutch taal’ leren en een beetje sporten is eigenlijk het enige wat hij te doen heeft. Werk heeft hij niet.

‘Work, difficult, very difficult.’

‘ Je zou ook vrijwilligerswerk kunnen doen.’

‘Yes, but also very, very difficult. I talk Dutch taal very bad ... only English a bit ... so not kan  doen volunteerwork!’

Ali en ik spreken af om elkaar geregeld te gaan zien. In principe een uurtje per week. Gaan we alleen Nederlands praten.

‘Dutch taal makes me crazy, mij.’

Het resultaat van zijn jaartje worstelen met de taal is nul komma nul. Terwijl hij toch echt niet dom is. Hij heeft een soort hbo-opleiding ICT gedaan; hij is superslim met de laptop. Maar: ‘Dutch taal torture is for Ali'

Hij werkt zich om de andere dag twee a drie uurtjes in het zweet op de sportschool. Ondanks het sporten en zijn wekelijkse  uurtje Nederlands, verveelt hij zich stierlijk. Vrienden of familie in de buurt heeft hij niet Hij staart wat uit het raam van zijn flatje,  met uitzicht op een saaie straat. Af en toe rijdt een fietser voorbij; af en toe ruisen de bladeren van die ene boom. Alleen als de basisschool uit gaat bruist het straatje; op die momenten is het daar vrolijk en levendig. Het moment waar Ali volop van geniet. Het stemt hem enerzijds vrolijk, anderzijds voelt hij dan extra het gemist van zijn zoontje en zijn vrouw. Op deze basisschool had die kleine Memmed kunnen zitten. In groep één. En wie weet, zou hij dan, na schooltijd, moe maar opgewekt naar zijn vader rennen en hem in zijn armen springen.