dinsdag 21 februari 2012

Tweelingbuggy

Het kost haar nogal wat inspanning om haar tweelingbuggy het bruggetje over te duwen door de half gesmolten sneeuw. Zwaar werken. Ze zal wel op weg zijn naar ‘Action’, al enige tijd dè nummer één in de top tien van de ‘huishoudelijke artikelenshops’. Dè favoriete winkel,  sowieso bij onze allochtone medemens. Al moet ik onmiddellijk toegeven dat er in ons huishouden zo langzamerhand ook heel wat Action-rotzooi rondslingert. Mijn vrouw is er dol op. Als ze weer eens thuis komt met allerlei Action toppers zoals: tandenstokers, schuursponsjes, afwasborstels, verfkwasten, kleurboekjes, – potloden (dit laatste voor mijn gehandicapte broer),  en allerlei handige potjes, hangertjes en hebbedingetjes, hoor ik haar zeggen:
‘Was nog geen vijf euro alles bijmekaar. Kejje het toch nie voor laten leggen?!’

Ben op de fiets, op weg naar de wildhandel op de hoek van de Jonker Fransstraat daar; voor een fazant. Ik fiets net even achter de dame met de buggy. Ziet er leuk uit…..’Ziet er lekker uit,’  dacht ik eerlijk gezegd. Niet zo groot, 1.70m, grijze  mallot, stevige, mooi gevormde benen; een  spannend kort zwart rokkie, strak gespannen om een stevige kont. Een warm ogend, grijs jack heeft ze aan en….. heel opwindend vind ik ook: haar groene punkhaar.  Ze zet met een ferme ruk de buggy dwars voor de lege etalage van de Action en kijkt me, waarschijnlijk geheel per ongeluk, pal in mijn gezicht. Ik ook in het hare. Alles, letterlijk alles  oogt jong en aantrekkelijk aan die dame, zeker ook haar king size borsten maar potverdikkeme nog an toe……..dat gezichtje….o.o.o. dat gezicht was niks meer of minder dan een verfomfaaid omabekkie.  Dat was wel het laatste wat ik verwachtte van iemand die met groen punk haar achter de buggy loopt te duwen. Tegen de zeventig zal ze zeker zijn.
Ongetwijfeld is zij ook van de aanblik van mij geschrokken. O, ik maak me geen enkele illusie, hoor, met dat ouwe gerimpelde, half kale koppie van me. Haar schrik zal wat minder heftig zijn geweest omdat mijn haren nog gewoon grijs zijn en niet punkgroen. Maar naar dat laatste raad ik natuurlijk maar. Ik laat haar verder maar In die Action.  Ga eerst even mijn fazantje scoren

Ze manoeuvreert met de tweelingbuggy de Action in om te shoppen, al laverend op de smalle paden tussen de schappen. Een winkelwagen kan oma er absoluut niet bij hebben. De buggy wordt als zodanig gebruikt. Zonder pardon wordt de tweeling bedolven onder pakken luiers en reuzenverpakkingen pleepapier.  

Onverantwoord is het toch, nietwaar, om een bejaarde dame met een  tweelingbuggy los te laten rondlopen in het drukke centrum van Rotterdam? Mijn oude moeder zou ik het tenminste niet toevertrouwen, geen denken aan;  zeker niet met die drukte hier op straat.

Ja, het kan natuurlijk best zo zijn dat oma zelf zo eigenwijs is. Dat ze het als het ware weet af te dwingen bij haar kinderen,  dat ze een dagje in de week met de kids op stap mag omdat ze zonodig moet.
Je weet niet precies hoe dat gaat. Voor het zelfde geld werken de kinderen. Móét omaatje lief  een of meer dagen in de week komen oppassen op de kleinkinderen en loopt ze met de pest in haar lijf, in haar geile rokje, met haar paarse geverfde haartjes en haar klapperende kunstgebitje, achter de buggy.   
Je weet niet precies hoe dat gaat. Mij zou het niet verbazen als het oma gewoon opwindt; ze weer eens kriebeltjes in haar buik voelt en dan niks leuker vindt dan zich te gaan kleden als een lekkere jong wijfie. Een lekkere jong wijfie achter de buggy maar helaas, alleen van àchteren lekker.

En dan hoor ik opa Henk, half kaal, grijs kransje, zeggen:
‘Als je maar niet denkt, Marie,  dat ik zó nààst jou en áchter die kinderwagen ga lopen! Mij niet gezien. Ik voel me dan glad voor lul lopen.’
‘Ach stel je toch niet zo aan Henk, sinds ik dat ene dagje per week voor onze kleinkinderen zorg,  voel ik me  juist weer kiplekker, een beetje jong opnieuw, zeg maar gerust: gelukkiger. Het zou jou ook goed doen, jongen. Zeker weten, ouwe mopperkont! Weet je wat jou ook goed zou doen, Henk? Je haar zwart laten verven, dat zou je een stuk jonger maken, weet je dat? …………… en een andere broek….je zit altijd maar in die morsige armoedige grijze slobberbroek……koop toch eens wat vlottere broeken, man. Een spijkerbroek of iets van corduroy of leer en een klein beetje strakker!’ 
Opa Henk luistert al niet meer. Driftig is hij weer aan de slag gegaan met zijn sudoku puzzeltjes.

Met de fazant in de fietstas glibber ik huiswaarts. Oma is inmiddels ook klaar bij Action en op weg naar huis. De tweeling heeft het gepresteerd de rollen pleepapier van de buggy af te wapperen. De sneeuwdrab in. Oma staat zowat in haar blote kont als ze de pakken pleepapier  op de buggy tracht te krijgen. Weer nader ik haar van achteren. Discreet wend ik mijn hoofd van haar af. 

vrijdag 17 februari 2012

Kleine Burgemeester

Langs de Rotte, aan de overkant van de Lombardkade stap ik even van mijn fiets om mijn fietstassen goed te hangen. Een kant loopt hinderlijk aan tegen de spaken hetgeen een ratelend lawaai veroorzaakt en bovendien remt het mijn vaart. Ik ben nog niet afgestapt  of de jonge man, 18 denk ik, die ik zojuist nog, met zijn fiets aan de hand, aan de waterkant zag staan, staat nu naast me en ik hoor hem vragen:
‘Bent u de kleine burgemeester?’ Ik? De kleine burgemeester? Hoe komt die gast er bij. Hij ziet toch zeker ook wel dat ik 1.85m ben?!
‘Wat zeg je nou?’
‘Bent u hier ook voor de kleine burgemeester?’
‘Nee,’ zeg ik, ‘ik zou niet eens weten wie dat hier is in Rotterdam; komt die hier zo langs of zo?’
‘Nee, de kleine burgemeester is een vogel, een vogel, die lijkt op een meeuw. Alleen een meeuw heeft zwarte uiteinden aan zijn vleugels en de kleine burgemeester witte, bijna doorzichtige uiteinden.’
‘O,’ zei ik ‘en die vogel zit nu hier ergens.’
‘Ja, het is een in Nederland héél zeldzame vogel. Ik heb in de krant gelezen dat er nu een zit in de Rotte. In het stuk tussen de Lombardkade en de Boezemlaan. Hij heeft zich aangesloten bij een groep meeuwen. Ik woon in Ommoord en speciaal voor die kleine burgemeester, rijd ik langs de Rotte naar school. Het is wel een beetje om want ik zit op het Libanon in Kralingen maar dat heb ik er graag voor over.’ Hij is duidelijk dolenthousiast als je hem zo ziet met zijn verrekijker en fototoestel over zijn schouder.
‘Nou meneer,’ gaat hij verder, ‘ik sprak u aan, omdat ik dacht dat ik u ook met een verrekijker langs de Rotte zag staan. Zo'n honderd meter terug.’ Hoe die jongen daar in ’s  hemelsnaam bij kwam snap ik niet. Ik stond net wel langs de Rotte maar ik stond huisvuil in de container langs de Rotte dumpen. Je moet wel heel veel fantasie hebben om in die zakken huisvuil een verrekijker te zien.

Hij vertelt me verder nog, dat hij zo gedurende zijn fietstochtje verschillende mannen de Rotte hadden af zien turen en volgens hem kon het niet anders zijn dan dat ze allemaal die kleine burgemeester wilden spotten. Hij moet nu een beetje opschieten, want: helaas hij  moet naar school. Nou, doe je best jongen, zei ik hem. Liever zou hij een keertje spijbelen, dacht ik.
‘Ik ga bij de Wibra een paar nieuwe onderbroeken kopen,’ zei ik hem.  Waarschijnlijk interesseerde hem dat geen reet. Toch reageerde hij nog tamelijk vriendelijk daarop.
‘O, die heb ik toevallig gisteren ook nieuw aangeschaft,’ zei hij, ‘de boxershorts zijn bij de Hema in de aanbieding: drie voor tien euro en mij zitten ze heel lekker. Strak. Ik houd wel van strak zittende onderbroeken. Maar nu moet ik echt racen naar school, hoor. Succes meneer!’
‘Okay, bedankt voor de tip, jongeman en succes met de vogel.’

Weet je ik ga die kleine burgemeester toch eens googlen.
Ja, stel je voor, dat ie straks vlak voor me raam of in of langs de Rotte zit, dan wil ik hem niet missen.

Dit google ik:   
De kleine burgemeester is  een soort meeuw ongeveer 56 centimeter.
Ze  broeden alleen in Groenland en Arctisch Canada. Overwinteren doen ze in kleine getale in Noord-Scandinavië, IJsland en Groot Brittannië. In de rest van Europa worden ze heel zeldzaam waargenomen. Ze eten voornamelijk vis, maar zijn verder ook aaseters.

Is het toevallig of niet? De hieronder door mij gefotografeerde vogel, zat vlak voor mijn deur (ik woon langs de Rotte) te smullen van de restanten van een patatje pindasaus.  Ze wilde niet al etend door mij  gefotografeerd worden.
‘Neem maar een foto van me op het ijs, als ik klaar ben met eten.’ kraste ze.
 Laat dàt nou een kleine burgemeester zijn! Eigenlijk een klein burgemeestersvrouwtje.


woensdag 15 februari 2012

Tante Ludy

Ik hoor net van mijn zus dat tante Ludy is overleden. Ik heb wel eens eerder wat over haar geschreven. Maar dat maakt verder niks uit. Ik moet nu toch over haar schrijven of ik wil of niet. Zij is jarenlang mijn meest geliefde tante geweest. Dat was in de periode dat ik en zij heel jong waren. Ik was tussen de vijf en twaalf jaar en zij tussen de drieëntwintig en de dertig. Ze was de jongste zus van mijn moeder en in die tijd zat ze in een klooster ergens in Brabant. Rosmalen dacht ik.  Tante Ludy  was dus non, Rooms-Katholiek. Ze heette toen ook ineens anders, we moesten haar zuster Ephraïm noemen maar aan die flauwekul heb ik nooit meegedaan. Eéns tante Ludy blijft tante Ludy, klaar!

Ze was belangrijk voor me omdat ik voelde dat ze zich echt met me bezig hield. Dat deed me goed. Kijk, van mijn vader heb ik tot mijn dertiende nooit zo veel meegekregen. Ik zag hem haast nooit. Hij werkte als  pantrybediende op cruiseschepen van de Holland Amerika Lijn. In de schaarse tijd dat hij thuis was produceerde hij en mijn moeder nog één broertje en drie zusjes, dat wel. Maar meestal lag hij,  als hij zo af en toe eens een keertje thuis was, meer bij te komen van zijn zware werkzaamheden, dan dat hij zich met zijn kinderen bezighield. Hij was een norse man, die het niet in zich had om de aandacht te geven die ik als kind nodig had; noch in woord noch in gebaar.
Mijn moeder had het begrijpelijk veel te druk met haar vijf kinderen. Ze was een heel lieve vrouw en zorgde goed voor mij en de anderen maar voor echte warmte en aandacht had ze het gewoon te druk. Alles in en rond het gezin moest veel te vlug-vlug worden afgehandeld. Als ik nu terugkijk denk ik wel eens dat mijn moeder meer verlangde naar rust en aandacht vàn mij dan dat zij die rust en aandacht kon geven áán mij.  Ik schrijf dit niet op om mijn ouders af te zeiken of om medelijden op te wekken of zo. Geenszins. Het was nu eenmaal niet anders en het verklaart hoe blij ik was met iemand als tante Ludy . Zij was een welkome aanvulling op mijn ouders.

Tante Ludy, zoals gezegd, de jongste zus van mijn moeder, was voor mij  toen belangrijk.  Ze schreef me hartelijke, zeg maar gerust  lieve brieven met foto’s van haarzelf en de tuinen van het klooster. Soms kleurde ze zelf de zwart-wit foto’s, met name foto’s met bloemen, mooi in. Ze leerde me ook de namen van al die bloemen.
‘Hoe gaat het op school, jongen?’, vroeg ze me en ze daagde me uit, nu ik kon lezen en schrijven ook haar eens een briefje of verhaaltje te schrijven. Of ik al goed kon keepen op de voetbalclub, wilde ze weten en ze vroeg of ik haar eens kwam opzoeken in Brabant. Ze had tijd. Voor mij alleen. Ze stelde me vragen en vertelde me dingen waar bij mij thuis geen tijd voor was.

Op de schoorsteenmantel bij ons thuis stond een foto van tante Ludy. Een open, vrolijk lachend gezicht van een vitale krachtige jonge vrouw. Grote stralende ogen achter een ietwat strenge bril, met donker montuur. Haar haren en oren aan het gezicht onttrokken door haar nonnenkap.
Die warmte en opgewektheid straalde ze ook uit als we zo af en toe bij haar op bezoek waren in het klooster. Ze genoot zichtbaar van ons; ze nam ruimschoots de tijd  voor onze verhalen. We kregen lekker eten en drinken, geserveerd door andere kloosterzusters. Tante Ludy hoefde niks te doen als wij er waren. (Alleen moest ze altijd wel een uurtje verplicht ergens gaan zitten  bidden tussen een en twee uur; óók als wij op bezoek waren). Als er nog tijd voor was haalde tante Ludy een sjoelbak ergens vandaan. Met sjoelen was ze toch fanatiek! Ze won altijd alles. Aan het eind van een van die schaarse bezoeken kreeg ik eens een doosje met een rozenkrans met van die dikke bruine kralen. In die tijd was ik nog een zeer vroom manneke en bad ik veel ‘wees gegroetjes’’ en ‘’onze vaders’ op die rozenkrans. Ik dacht toen nog, dat hoe meer ik zou bidden, des te beter ik mijn proefwerken zou maken maar dat werkte helaas niet zo. Van al dat bidden werd ik ook al geen betere keeper, zelfs al bad ik op mijn blote knietjes. 

Toen ik naar de hbs ging verwaterde het contact met Tante Ludy. Ik had het in ieder geval druk met school en zij……? Geen van beiden namen nog het initiatief tot het schrijven van een brief. 
Ik was  alweer 15 jaar toen ik van mijn moeder hoorde dat Zuster Ephraïm weer tante Ludy geworden was. Ze was niet meer gemotiveerd voor ’t klooster. Van mijn moeder hoorde ik, dat haar zus zich erg eenzaam had gevoeld de laatste jaren. Ze dacht gelukkiger te kunnen worden door uit het klooster te treden en een gezin te stichten.  Dat ging ze ook doen. Ze trouwde met Martin, een man die nog maar net drie maanden weduwnaar was. Drie jonge kinderen had hij al uit zijn eerste huwelijk. Samen met tante Ludy kreeg hij nog een kind, een meisje.

Zo 'close' als ik was met tante Ludy in mijn lagere school tijd, zo is het nooit meer geworden. Waarschijnlijk was onze plaats wel ingenomen door anderen. 
Ik wilde graag van tante Ludy zelf horen waarom ze nou als non gestopt was. Ze wilde duidelijk niet al te lang bij mijn vraag stilstaan, want ze begon routineus vuile kopjes, bordjes en glazen van de salontafel op een dienblad te zetten en  onderhand zei ze me:
‘Ach, jongen,  in het klooster zou ik niets ander doen dan bidden in eenzaamheid, in chagrijn tot de dood er op volgt. Heel onbevredigend. Ik voelde dat ik een bevredigender, zinvoller leven zou kunnen leiden. Dat gevoel klopte helemaal. Ik ben nu intens gelukkig, met Martin, onze kinderen en kleinkinderen.’  
Na die laatste woorden stapte ze resoluut met haar dienblad richting keuken. Daar moest ik het mee doen. Dat was wel duidelijk.

Nu is tante Ludy dood. 80 jaar is ze geworden. Nooit zal ik haar lieve brieven vergeten en haar guitige stralende lach. Rust zacht lieve, stralende, intens gelukkige tante Ludy. 

zondag 12 februari 2012

Tribune

Koud vandaag. Min tien laat ik me wijs maken. Ik moet toch echt naar buiten want  er moeten vandaag twintig Tribunes in de buurt bezorgd worden. (De Tribune dat is het maandelijks verschijnend clubblad van de Socialistische Partij.) Alle abonnees wonen dicht bij elkaar gelukkig maar het gaat me toch zeker een half uurtje kosten; althans op de fiets. Lopend is het pakweg een uur. Ik pak de fiets in de berging en mijn oog valt geheel toevallig op mijn oude bivakmuts. Drie jaar geleden eens aangeschaft toen ik ook in barre omstandigheden het woonwerkverkeer Rotterdam-Zwijndrecht (20 km) fietste. Ik ben heel blij met die bivakmuts, voelt nu al warm aan. Ook de rode SP-halvevingerhandschoentjes (met dik de letters SP erop) zijn geweldig.  Die handschoentjes zijn in een handomdraai om te toveren in SP-wanten. Er zitten namelijk rode kapjes aan vast waarmee de halve blote vingers toegedekt kunnen worden.

Met de Tribunes in de fietstas, de  bivakmuts op en de wanten aan, stap ik op de fiets. Buurman Henk die enigszins afwezig aan komt wandelen, veert op als hij mij op zich af ziet komen in deze uitmonstering.
‘Ik ga even een bank overvallen, Henk.’ Mijn stem heeft me verraden. Henk heeft me herkend. Weer geheel in evenwicht reageert hij ad rem met de opmerking dat hij straks graag even bij me langs komt om mee te delen in de buit.

Terwijl ik zo fiets naar mijn eerste bezorgadresje realiseer ik me dat ik het PVV-zooitje nooit heb horen mauwen over de dreigende gevaren van een bivakmuts, terwijl iedereen vrijwel onherkenbaar is met zo’n ding op zijn kop. In mijn buurt wonen nog al wat buitenlandse mensen.Hun reacties op mij met mijn muts: schrikken, lachen, helemaal nakijken, nawijzen (kijk nou eens!)  verbazing (met open mond nakijken),  bangig (vlug harder gaan lopen). Een stel jongelui, laten we het voor het gemak eens Marokkanen noemen,  begint zelfs provocerende weliswaar onverstaanbare doch brutaal klinkende kreten in mijn richting te slaken. Als ik hun kreten op luide, enigszins agressieve toon weerkaats, weet het duo niet hoe snel het zich uit de voeten moet maken.
 
Eenmaal thuis zit ik, helemaal verkleumd van de bezorgklus, vlak naast de radiator om weer wat op te warmen. Ik lees wat in de Tribune.  Er staan wat makkelijk leesbare artikelen in over acties van de eerste weken van 2012. 
Over de schoonmakers bijvoorbeeld, die meer loon, betere arbeidsvoorwaarden maar vooral meer respect verlangen.   
Ook lees ik wat over de veelgehoorde wens om mensen die omvangrijke en onverantwoorde risico´s nemen  op de financiële markten en miljarden gemeenschapsgeld verspelen, aan te kunnen klagen. Financieel wanbeleid moet in de toekomst strafbaar gesteld worden. 
Tenslotte lees ik wat over de, met name door inspanningen van SP’ers gewonnen actie tot behoud van het vrij reizen voor alle Rotterdamse 65 plussers in het Rotterdamse openbaar vervoer.

En dan is het zo maar ineens drie uur. In slaap gevallen! Boven de Tribune nog wel. Hoe kan dat nou?! Zeker een uur lang. Opeens realiseer ik me dat ik om kwart voor drie bij de podotherapeut had moeten zijn. Ik zeur er op deze plek nooit over, maar mijn voeten dóén me toch pijn! Bij elke stap die ik zet, lijkt het wel alsof ik  op een stuk glas sta. ´Ze´ zeggen dat steunzolen daarvoor zouden kunnen helpen. I hope so!  
Ik ben nu zomaar veertig euro kwijt, want die podo brengt me dat consult natuurlijk in rekening en van van mijn zorgverzekeraar krijg ik vanzelfsprekend niks terug voor zo’n niet afgezegde afspraak.
Ik probeer te redden wat er nog te redden is: bel de podopraktijk……geen gehoor…….bel nog eens……weer geen gehoor……Jezus! Dan stuur ik de podotherapeut maar een mailtje, met de mededeling, dat ik zijn praktijk herhaaldelijk heb proberen te bereiken om de afspraak af te zeggen, maar dat de praktijk telefonisch onbereikbaar is. Ik kan niet eens een boodschap achter laten.

Dan, anderhalf uur later, realiseer ik me plotseling, dat het vandaag nog steeds zondag is. Als pensionado weet je soms gewoon niet wat voor dag het is. Die afspraak met de podotherapeut is dus morgen, maandag om kwart voor drie! Ik heb toen maar snel weer een mailtje gestuurd naar die podo dat hij mijn vorige maar als niet verzonden moet beschouwen.
Nou dacht ik toch werkelijk, dat ik momenteel alleen maar last had van mijn voeten.

woensdag 8 februari 2012

IFFR 2012 (3)

De medewerkersfeesten van het IFFR zijn doorgaans bijzonder vet. Dit jaar vind ik het allemaal wat minder. Misschien komt dat wel omdat ik niet zo veel energie heb of wat down ben. Dat laatste komt dan waarschijnlijk weer doordat ik mijn lieve Argentijnse IFFR-vriendinnetje Julieta Seco, van verleden jaar een beetje veel mis. Volgend jaar komt ze weer schrijft ze in Facebook; maar daar heb ik nou toch geen klote aan. Niet alleen de feesten waren vorig jaar leuker, eigenlijk was alles vorig jaar leuker. Het eten, de films, de collegae-vrijwilligers  met wie ik werkte, ook het weer was veel lekkerder( minder koud en geen sneeuw).

In de foyer van de Concertzaal de Doelen sta ik mezelf een beetje wijs te maken dat het IFFR 2012 helemaal shit is, wanneer een jongetje van hooguit 25 jaar,  me breeduit lachend met gebalde vuist begroet. Hij geeft aan dat ik mijn vuist even tegen zijn vuist moet drukken. Dat doe ik dan wel even maar ik weet bij God niet wie dat ventje is. 
‘Hé man, ouwe swinger! Ken je me niet meer? Verleden jaar, man. In Exit-café. Hebben we staan te swingen, man. Weet je dat nou echt niet meer? Zo, hé, jij was echt retegoed, man. Ik ben Davey. Ik was toen met mijn vriend Lionel, die is erg ziek nou. Kanker. Tsja. Voor mij en mijn vriend was jij de onbetwiste dance-king. Wat een energie voor een man op jouw leeftijd.’
‘Ja, nou begint het me weer een beetje dagen. Davey, Lionel, ja…..ja, nu weet ik het weer,’ zeg ik, ‘we stonden daar op dat podium van Exit te swingen, springen en hard mee te zingen met de puike muziek die de deejay ‘Correction’ draaide.  Ik had tijdens dat IFFR het uithoudingsvermogen van een renpaard….ik kon wel blijven gaan.’

Van die avond herinner ik me naast deze enthousiaste boy ook nog wel de zuurzuinig kijkende koppies van een aantal tamelijk truttige meiden van begin twintig.  Ik zag ze denken:
‘Wat staat die kale oude man met zijn pluizige haardos aanstellerig jong te doen, zeg. Ik ben blij dat hij mijn vader niet is. Ik zou me compleet dood schamen…….. ik zou wegwezen uit deze tent….no doubt.’
Gelukkig compenseerde Julieta, ook een meid van begin twintig dat, door net zo wild met ons mee te swingen en me aan te kijken met een lach. En dat was zeker geen uitlachen.
  
‘Weet je trouwens nog dat ik in de kelder van die Exit-tent een krat bier heb gesnaaid?’ vraagt Davey me.
‘Ja, natuurlijk weet ik dat nog,’ zeg ik. ‘Dat was toch een kratje Westmalle tripple? Je had de krat onder het podium geschoven en elk halfuurtje namen we er weer een. Zowat de hele avond gratis gezopen. Alleen het eerste biertje betaalden we zelf.’

Het was eigenlijk achteraf wel wat te zwaar die trappistjes, om zo maar achter elkaar weg te klokken. Ik woon op nog geen kwartiertje fietsen van dat Exit-café. Op weg naar huis, ben ik zeker drie keer op mijn bek gegaan: gat in mijn broek gevallen, hoedje afgewaaid in de blubber (heb ik maar laten liggen), deuk gereden in mijn velg (zag een stoeprand te laat). Tot mijn grote vreugde zat de politie blijkbaar op het bureau te pitten of te internetten…………….. anders was ik misschien wel in de cel terecht gekomen. Misselijk ben ik trouwens helemaal niet geweest van die sloot monnikenbier.  Vreemd, nietwaar?

Davey en ik spreken af op het eerstvolgende vrijwilligersfeest weer flink uit te pakken. Dit keer is het festijn in WORM. Ik hoorde het gelijk toen ik daar binnenkwam: ondansbare kutmuziek van een voor mij onherkenbaar genre. Dansen op deze muziek kost geen druppel zweet en  kan straffeloos geschieden zonder een spraytje deodorant. Davey staat, leunend tegen een pilaar op de dansvloer. Hij kijkt beteuterd.   Niks voor hem, niks voor mij. Op deze sound kunnen we onze energie niet kwijt. Wij willen dansen en wild swingen. Zweten als otters als we op de dansvloer staan te springen. Dat zit er vanavond dus niet in. Vanavond houden we het dan maar op coma zuipen en zwaar ouwehoeren. Ook niet mis trouwens; alleen de andere dag moest even niet bestaan.  

maandag 6 februari 2012

IFFR 2012 (2)

 Vandaag officieel de laatste dag van IFFR 2012. Gewoontegetrouw de Volkskrantdag. Duizenden abonnees van de Volkskrant en hun vrienden hebben elk 43 euro’s neergeteld om in het ijskoude, besneeuwde Rotterdam 5 films te gaan zien. Van 10 uur in de ochtend tot 10 uur in de avond.  Ik hoef vanmiddag pas om half vijf te werken (vrijwilliger voor het IFFR). Nog voor twee films de toegangskaarten scannen en dan is het ‘schluss’ voor het  IFFR 2012.


Ik ga, zeker weten, nooit meer als IFFR vrijwilliger in Cinerama werken. Van de tien shifts die ik dit jaar moest draaien waren er negen in Cinerama en allemaal compleet SHIT! Eén shift deed ik in Luxor en die was in één woord grandioos! Geweldig leuke, behulpzame, coöperatieve collega vrijwilligers.  Dat was nog eens een lekkere ‘shift’. Het was tevens de enige lekkere shift in tien dagen IFFR: die ene avond in Luxor.  
In Cinerama was helaas het aantal enge collega’s groter dan het aantal leuke. Er heerst daar een naargeestige, benepen vrijwilligerskliek, die voordat je ze er überhaupt naar gevraagd hebt laat weten dat ze al 5, 6, 7, 8, 9, 10 of 80 jaar werken voor het IFFR en dan ook nog al die jaren in  Cinerama. Het zou me niks verbazen als de kliek ook nog eens ergens in de Cinerama kelder ging liggen pitten.
Ik probeerde eens mee te doen aan een gesprek dat de kliek gezellig onder elkaar voerde over de film ‘Shame’. Toevallig zag ik die film ook. De kliek vond het een gore pornofilm. Ik zei dat ik het daar totaal mee oneens was. Hoewel ik dat toch luid en duidelijk zei, was de enige reactie van de kliek: mij smalend aankijken, net doen of ze niks gehoord hebben en gewoon doorgaan met het Shame-gesprek.  Zo werd ik werd dus buitengesloten en niet alleen ik, ook de andere Cinerama-nieuwelingen. Die werden geacht zich maar met elkaar te vermaken. Nu waren er godzijdank wel enkele grappige nieuwelingen (waaronder ikzelf), dus dat compenseerde het drakerige gedrag van de ouwe hap enigzins. 
Een van de andere grappige nieuwelingen was Trees, een vrouw van mijn leeftijd, een zestiger dus, die net als ik, in Spangen opgegroeid was. Heerlijk nostalgisch heb ik met Trees herinneringen zitten ophalen aan het Spangen  van de 50-er jaren van de vorige eeuw: de pont over de Schie, de locomotief over het spoor langs de Spaanse Bocht, de drukte bij Sparta, de altijd ijskoude Sint Nicolaaskerk, Ferry, de lekkerste ijsboer van de wereld, gevestigd in de van Lennepstraat en zo kan ik nog wel even doorgaan.   


Wat die ouwe-hap-kliek nog meer meende te kunnen uitmaken is: de taakverdeling. Van overleg kon absoluut geen sprake zijn. In het eerste kwartier dat ik er werkte ontving ik al snel de volgende ouwe-hap-opdrachten:
‘Ga jij maar de kaartjes voor de publieksprijs uitdelen aan de bezoekers.’
‘Ga jij als de film begint maar bij de nooduitgang daar links beneden zitten.’ (ijskoud daar)
Bij alletwee de opdrachten was de impliciete boodschap van de oude happer Roel: ik doe hier  het leuke werk (scannen), onder prettige omstandigheden (lekker warm) en ik zit op de beste gereserveerde stoel. Hij wist niet wat overleg was. Die eerste dag liet ik me daardoor overdonderen maar de volgende dagen gaf ik de ouwe hap geen kans meer. Als ik wilde scannen zorgde ik dat ik de scanner had. Als ik warm wilde zitten zei ik vooraf doodleuk:
'Ik zit daar!' Beetje doordrukkerig werd ik toen misschien wel? Maar ach, anders kon het haast niet want overleg kende ze immers niet. Mijn gedrag kwam aan sfeer niet ten goede. Maar als ik alsmaar over me heen zou laten lopen, was dit IFFR voor mij een klote IFFR geworden. 


De actie van ouwehapzaalwacht Ricky (30) sloeg alles. De stoom kwam uit zijn oren toen hij uit de filmzaal op mij afstormde. Ik vreesde heel even voor mijn leven:
‘Waarom laat jij godverdomme steeds maar weer bezoekers toe, man. Je weet toch dat de zaal  helemaal vol zit.’ Ik zei hem dat ik daar niet van op de hoogte was. Dat ie effe moest dimmen. Dat ik niet op zo’n boze en verwijtende toon aangesproken wens te worden. Temeer niet omdat niet ìk de bezoekers binnen liet maar Job, onze baas. Op het moment van Ricks tirade tegen mij stond Job twee passen van ons af. Nu wendde Ricky zich tot Job. Nooit iemand zo snel zien omslaan van boos verwijtend naar lik-lik-slijm-slijm. Voor de baas boog Ricky als een knipmes. Sindsdien trouwens ook voor mij. Geen problemen meer gehad met die jongen. Hij kijkt me schuldbewust aan, net zoals mijn trouwe hond Sita dat deed als ik hem een corrigerend tikje had gegeven. Beetje bangig lachend, zei Ricky me nadien steeds gedag. Ach ja, die Ricky.


Al die jaren dat ik als vrijwilliger werkte voor IFFR, met name in LantarenVenster, was de sfeer top! Nooit zulke rare onderlinge fricties  meegemaakt als die in Cinerama. In zo'n verziekte sfeer ga ik niet meer werken. 


Zo probeerde ik eens mee te doen aan een gesprek dat de kliek gezellig onder elkaar voerde over de film ‘Shame’. Toevallig zag ik die film ook. De kliek vond het een gore pornofilm. Ik zei dat ik het daar totaal mee oneens was. Hoewel ik dat toch luid en duidelijk zei, was de enige reactie van de kliekgroepsleden: mij even aankijken, vervolgens elkaar enigszins geamuseerd aankijken, net doen of ze niks gehoord hebben en gewoon doorgaan met het Shame-gesprek.  Zo werd ik werd dus buitengesloten en niet alleen ik, ook de andere Cinerama-nieuwelingen. Die werden geacht zich maar met elkaar te vermaken. Nu waren er godzijdank wel enkele grappige nieuwelingen (waaronder ikzelf), dus dat compenseerde het drakerige gedrag van de ouwe hap enigzins.
Een van de andere grappige nieuwelingen was Trees, een vrouw van mijn leeftijd, een zestiger dus, die net als ik, in Spangen opgegroeid was. Heerlijk nostalgisch heb ik met Trees herinneringen zitten ophalen aan het Spangen  van de 50-er jaren van de vorige eeuw: de pont over de Schie, de locomotief over het spoor langs de Spaanse Bocht, de drukte bij Sparta, de altijd ijskoude Sint Nicolaaskerk, Ferry, de lekkerste ijsboer van de wereld: in de van Lennepstraat en zo kan ik nog wel even doorgaan.   

Wat die ouwe-hap-kliek nog meer meende te kunnen uitmaken is: de taakverdeling. Van overleg kon absoluut geen sprake zijn. In het eerste kwartier dat ik er werkte ontving ik al snel de volgende ouwe-hap-opdrachten:
‘Ga jij maar de kaartjes voor de publieksprijs uitdelen aan de bezoekers.’
‘Ga jij als de film begint maar bij de nooduitgang daar links beneden zitten.’ (ijskoud daar)
Bij alletwee de opdrachten was de impliciete boodschap van de oude hapheer: ik doe hier  het leuke werk (scannen), onder prettige omstandigheden (lekker warm) en ik zit op de beste gereserveerde stoel. Hij wist niet wat overleg was. Van het woord overleg  hadden hij klaarblijkelijk nog nooit gehoord. Die eerste dag liet ik me daardoor nog wat overdonderen maar de volgende dagen gaf ik de ouwe hap geen kans meer. Als ik wilde scannen ging ik zelf de scanner halen en als ik warm wilde zitten maakte ik dat al bij voorbaat bekend. Beetje doodrukkerig werd ik toen misschien? Maar ach, overleg kende ze immers toch niet. Sfeerverhogend werkte mijn gedrag weliswaar niet. Maar als ik over me heen had laten lopen ik  was dit IFFER een klote IFFER geworden voor mij.

De actie van ouwehapzaalwacht Ricky (30) sloeg alles. Als een briesende leeuw stormde hij plotseling uit de filmzaal waarbij we beiden zaalwacht waren. Ik vreesde even voor mijn leven:
‘Waarom laat jij godverdomme steeds maar weer bezoekers toe, man. Je weet toch dat de zaal  helemaal vol zit.’ Ik zei hem dat ik dat wist. Dat ie effe moest dimmen. Dat ik niet op zo’n boze en verwijtende toon aangesproken wens te worden. Temeer niet omdat niet ìk de bezoekers door liet gaan maar Job, onze baas. Op het moment van Ricks tirade tegen mij stond Job twee passen van ons af. Nu wendde Ricky zich tot Job. Nooit iemand zo snel zien omslaan van boos verwijtend naar lik-lik-slijm-slijm. Voor de baas boog Ricky als een knipmes. Sindsdien trouwens geen problemen meer gehad met die jongen. Hij kijkt me schuldbewust aan, net zoals mijn trouwe hond Sita dat deed als ik hem een corrigerend tikje had gegeven. Beetje bangig lachend, zegt Ricky me dan gedag. Ach ja, Ricky.

Al die jaren dat ik als vrijwilliger werkte voor IFFR, met name in LantarenVenster, was de sfeer top! Nooit zulke onderlinge fricties  meegemaakt als in Cinerama. Zo wil ik het nooit meer. 

donderdag 2 februari 2012

IFFR 2012

Net over de helft is het IFFR nu. Het internationale filmfestival van Rotterdam jaargang 2012. Ik zie veel films, gewoon als bezoeker en ook nog eens als vrijwillige kaartjesscheurder, zaalwacht genaamd.  Tot dit jaar betekendefit: bij  de ingang van een filmzaal de kaartjes controleren van bezoekers van het festival. Dat gebeurde op de vanouds bekende wijze: kijken of de juiste zaal met de juiste film op het kaartje vermeld staat, dan een deel van het kaartje afscheuren en tenslotte  de bezoeker (slijm, slijm) een ‘fijne voorstelling’’ wensen. Dit jaar moet de zaalwacht de geldigheid van toegangsbewijzen met een scanner controleren. Het lijkt een beetje op  wat de caissière doet met de boodschappen uit het winkelwagentje van de supermarkt. De sleutelwoorden zijn hier ’e-ticketing’ en ‘scannen’.
Een IFFR bezoeker kiest op zijn pc of laptop  een film uit het aanbod, betaalt het kaartje digitaal en wacht vervolgens op een mailtje van IFFR dat betaald is. Bij die betalingsbevestiging zit dan tegelijk het toegangsbewijs, waarop de streepjescode van de film staat. De IFFR bezoeker moet het toegangskaartje (een  a-4-tje) zelf thuis uitprinten. Deze filmfan is nu wat duurder uit want de kosten van papier en inkt zijn voor zijn rekening. Lekker goedkoop dus voor IFFR; dat zich zo de kosten van duizenden toegangskaarten kan besparen.

Medewerkers, speciale gasten van IFFR en bezoekers met een paspartout, kunnen eveneens op hun pc of laptop de gewenste films uitkiezen. De ene pashouder, heeft recht op wat meer films dan de ander. Ik, als zaalwacht met 60 werkuren, mag 15 films thuis op mijn pc’tje uitzoeken. Als ik meer films zou willen kopen, kan dat wel, maar niet op de pc. Dan zou ik naar de hoofdkassa in de Doelen moeten, om de kaartjes te kopen.

Tot nu toe werkt dat e-ticketing vrijwel perfect. De mensen printen thuis braaf hun toegangsbewijs uit en het scannen is bij mij slechts één keer fout gegaan. Die keer viel een miniem deel van de streepjescode buiten het geprinte a-4-tje.
Bij het scannen van de pasjes ging werkelijk àlles tot nu toe goed. Als zich een bezoeker meldde, die eigenlijk bij een andere zaal moest zijn, meldde de scanner dat keurig. Ook als er überhaupt geen geldig toegangsbewijs was, dan gaf de scanner dat ook goed aan. Zoals  vermeld heb ik ook zelf zo’n pas. Probleemloos kwam ik door alle controles zodat ik  zorgeloos kon genieten van alle screenings. ‘Screening’ is het hier zeer veelvuldig gebruikte woord voor filmvertoning;…tsja, je wordt hier echt doodgegooid met Engelse woorden. Zo is er voor de ‘screening’ soms een ‘introduction’ door the ‘director’ (regisseur) , met na afloop een ‘Q and A’, dat staat voor  ‘Question and Answer’: vragen stellen aan de ‘director’  over de film.   

Ik heb nu zo’n 20 films gezien, inclusief de 6 films van de VPRO-previewdag; soms kijk ik ook naar de film die draait in de zaal, waar ik dienst heb. Ik zie dan wel niet de hele film, want ook de laatkomer moet natuurlijk gescand worden….maar goed…………. ook al zie ik de eerste tien minuten niet, toch heb ik dan wel een goede indruk van de film gekregen en als die film later nog eens in de bios komt, ga ik kijken. Zorg ik wel dat ik op tijd ben. .  

De belevingswereld van jonge kinderen en pubers is dit jaar een thema van het  IFFR. De films ‘Nana’ en ‘Les Géants’ zijn, met het oog op dat thema duidelijk keuzes.

Nana. Deze Franse film is gemaakt vanuit het perspectief van het vier jarige meisje Nana.  Ze woont op het Franse platteland. Op een dag komt ze thuis en merkt ze dat haar moeder zomaar is verdwenen. Ze staat er dan helemaal alleen voor. Nana vertoont in deze film zeer oorspronkelijk gedrag, dat nauwelijks geregisseerd lijkt.
  
Les Géants, een Belgische, Franstalige  film, waarin twee puberjongens, samen de zomervakantie doorbrengen in het vakantiehuisje van hun ouders.  Ook zouden ze de auto kunnen gebruiken; doch geen van beiden heeft een rijbewijs. Geld hebben de jongens ook al niet, dus dat is zwaar behelpen. Ze raken bevriend met een buurjongen. Vervolgens geraken de boys in allerlei smakelijke avonturen in de mooie Ardennen omgeving. Met name de scènes met de onbehouwen ouders en de gewelddadige broer van het vriendje, zijn bijzonder hilarisch.

The Descendants, is een echte Amerikaanse film. George Clooney speelt een van de hoofdrollen. Hij heeft twee dochters. Heeft de meisjes de laatste jaren nauwelijks gezien; het echtpaar is uit elkaar gegaan en de moeder heeft de meisjes voornamelijk opgevoed. Pa (Clooney) was de ouder op de achtergrond. Veel meer met zichzelf bezig dan met zijn gezin.
Omdat  de moeder zwaar gewond is geraakt en in coma ligt moet pa voor de meiden zorgen.
Van zijn oudste dochters hoort hij dat zijn ex een verhouding heeft gehad met iemand uit de buurt. Onbekend is met wie. Dat ‘nieuwtje’ raakt pa Clooney heftig. Dochter stimuleert haar vader uit te zoeken wie dat precies geweest is.
Een film die door de dominante rol van de oudere dochter prima past in het eerder genoemde thema van dit festival.  

Het festival is nu  over de helft. Zaterdag is de laatste dag. Ik ga nog wat films zien en me misdragen op enkele feestjes. Als ik me daar, na afloop, nog wat van weet te herinneren, dan zou het zomaar kunnen, dat dáár nog een stukkie over komt.

dinsdag 24 januari 2012

Gevlucht

 Twee weken geleden ontmoette ik Ali in de sportschool. We zijn  aan het crossen. Naast elkaar. Onze blikken, vriendelijk, kruisen elkaar. Voor de grap zeg ik dat hij me toch niet meer kan inhalen.
‘Sorry?’ zegt hij, ‘don’t understand what you said…….English  please?’
‘It was a joke.’ zei ik:
‘You will never pass me.’
Het is blijkbaar niet zijn humor en ik moet toegeven: ik was wel eens  lolliger. Maar goed.

We stappen zo’n beetje tegelijkertijd van het cross-toestel af. Allebei flink bezweet.
We stellen ons aan elkaar voor. Ali is hier voor het eerst. Ik sport hier al jaren.  We drinken wat: hij koffie, ik thee.  We praten wat. 
Ali blijkt een zesentwintig jarige asielzoeker uit Somalië. Hij, zijn vrouw en zoontje van vier zijn gevlucht. Voor de grove gewelddadigheden van de Shebab militia, een groepering, die met harde hand anti islamisten bestrijdt. Shebab Is gelieerd is aan Al Qaeda. Meer dan 1,4 miljoen Somaliërs zijn daar nu voor op de vlucht. Ali kwam op zijn vlucht, in april 2011,  eerst in Kenia en daarna in Duitsland terecht. Zijn vrouw en zoontje  kwamen niet verder dan Kenia, waar maar liefst 680.000 Somalische vluchtelingen verblijven. De Shebab militia gingen als gekken tekeer, sloegen alles kort en klein: kerken, huizen en net zo makkelijk ook mensen.

Voorlopig zit Ali sinds mei 2011, al weer, veilig in Nederland. Per 1 januari jl kreeg hij een voorlopige verblijfsvergunning voor de duur van een jaar. Echter zorgeloos kan hij onmogelijk zijn zolang zijn vrouw en zijn zoon Memmed nog niet bij hem zijn.   
Na een maand Duitsland heeft hij eerst een jaar in een Asiel Zoekers Centrum in  Emmen, gezeten en even had zelfs een baantje. Hij werkte ’s nachts als  broodbakker. Nu zit hij werkloos in een flatje, twee kamers, woonkamer, slaapkamer  in de Rotterdamse Provenierswijk. Bij de sportschool om de hoek.
‘Dutch taal’ leren en een beetje sporten is eigenlijk het enige wat hij te doen heeft. Werk heeft hij dus niet.
‘Work, difficult, very difficult,’ zegt hij.
‘ Je kan toch ook vrijwilligerswerk doen,’ zeg ik.
‘Yes, but also very, very difficult’ zegt hij, ‘for I talk Dutch taal very bad….only English …..so not kan  do volunteerwork!’

Ali en ik spreken af om elkaar geregeld te gaan zien. In principe een keer per week; in principe  een uurtje. ‘Dutch taal’ is dan de voertaal, waardoor Ali’s spreekvaardigheid zonder twijfel met sprongen vooruit zal gaan.

Hij probeert het echt wel om die helse Nederlandse taal te leren. Via wat gegoogle heeft hij een redelijk bruikbare digitale taalcursus gedownload. Elke dag deed hij er al een uurtje zijn best op en dat zeker al een jaar lang.
‘Dutch taal makes me crazy, mij.’ Aldus Ali.
Het resultaat van zijn jaartje worstelen met de taal is nul komma nul. Terwijl Ali toch echt niet dom is; absoluut niet!! Hij heeft een hbo-opleiding ICT en is superslim met de laptop.  Als ik hem vraag wat  hij van  de Nederlandse taal vindt, schudt hij zijn hoofd en zegt:
‘Dutch taal torture is for me….’

Hij werkt zich om de andere dag twee a drie uurtjes in het zweet op de sportschool. Meer sporten zou wat te veel van het goede zijn. Ondanks het sporten en zijn dagelijkse uurtje Nederlands, verveelt hij zich stierlijk. Vrienden of familie in de buurt zegt hij niet te hebben. Hij staart wat uit het raam van zijn flat,  met uitzicht op een doods straatje. Af en toe rijdt een fietser voorbij; af en toe ruist die ene boom. Alleen als de basisschool uit gaat bruist het straatje; op die momenten is het daar vrolijk en levendig. Momenten waar Ali volop van geniet. Het stemt hem enerzijds vrolijk, anderzijds confronteren de uitgelaten schoolkinderen hem met het gemis van Memmed, zijn in Kenia achtergebleven zoontje.  Op deze basisschool had die kleine Memmed ook kunnen zitten. In groep één. En wie weet, rende hij dan, na schooltijd, moe maar blij op zijn pappa af en sprong hem in zijn armen.

Als de straat weer saai is als vanouds, neemt Ali even een momentje voor zichzelf. Hij trekt zich met de laptop even in zijn slaapkamer terug.  Ook met deze activiteit kan Ali geen  hele dag vullen. Twintig minuten hooguit en daarmee is hij alweer klaar voor één dag.

Vandaag hebben we een afspraak. Ali en ik. Bij  hem thuis. Om één uur. Ik sta voor zijn deur, in dat sombere straatje. Bel een paar keer aan. Geen reactie. Jammer. Waarschijnlijk is hij niet thuis. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat hij zó met zijn laptop in de weer is, dat hij de hele wereld om zich heen vergeet.

  

zondag 22 januari 2012

Haar (3)


Ben dus bezig me te ontdoen van al mijn haar. Een halfjaarlijkse operatie. Wenkbrauwen, hoofdhaar en het haar in de bilnaad mag blijven zitten. Op dat kleine beetje hoofdhaar dat ik nog heb ben ik maar al te zuinig en het epileren van wenkbrauwen en bilnaad is me te veel gedoe.
Ik zit op de rand van mijn bed. Op de vloer voor me wemelt het van de haren, in alle soorten en maten, van donker- tot platinablond. Als ik klaar ben ruim ik alles wel op. Mijn borstharen moeten er nu aan geloven. Heel soepel laten die zachte breekbare haartjes daar zich verwijderen. In een moment van onoplettendheid raak ik met de shaver mijn kleine linkertepel. Ik schreeuw het uit van de pijn. Gooi vrijwel direct de shaver uit mijn handen. Mijn tepel bloedt heftig; doet pijn. Gevoelig plekje, hoor! Er zit een klein sneetje in. Vloekend, stampend, verbijt ik de pijn. Altijd als ik veel pijn voel, vraag ik me af of ik nou niet overdrijf, want de mensen in mijn omgeving hoor ik altijd zeggen dat ik me wel weer behoorlijk aan het aanstellen ben. Maar goed, ik moet het wondje tòch ontsmetten: betadine smeren dus maar weer en omdat de tepel nog steeds bloedt, plak ik er ook nog maar een pleister op. Normaal een moeilijke plek voor pleisters maar op deze onthaarde huid is het geen probleem. Nadat ik mijn shaver nog geheel intact heb teruggevonden onder de boekenkast gaat het ontharen van de rest van de borst godzijdank heel vlotjes.

Van de borst zak ik met de shaver af naar mijn buik. De weinige haartjes die daar zitten zijn in een mum van tijd weggehaald. Dan zijn nu de schaamharen de lul. De (grijze) haren van de schaamstreek zijn te lang voor de shaver. Ik moet de schaamharen dus eerst flink kortwieken met een doodgewone schaar. Een secuur werkje; één moment van onachtzaamheid en er zit een knip in mijn zak.  Gelukkig gaat het allemaal naar wens. Althans het knipgedeelte. Met de shaver wil ik de huid tenslotte helemaal glad maken maar daar stuit ik toch op wat kleine probleempjes.  De shaver snijdt sommige haartjes niet net boven de huid af maar hij trekt ze er rücksichtslos uit, hetgeen een aantal minuscule, licht bloedende wondjes tot gevolg heeft. Dit doet, dat geef ik eerlijk toe, een beetje pijn; tsja, wie mooi wil zijn…...
Aan de haren op mijn zak doe ik nu verder niks meer. Laat maar lekker hangen. De langste haren heb ik al heel voorzichtig weggeknipt en daar laat ik het bij. Mijn zak is tè kwetsbaar om er met een shaver overheen te gaan rauzen. Dank je de koekkoek. Ik vind het zo wel mooi zat.

Zo, nu nog wat Nivea bodylotion smeren op de onthaarde plekken. Prikt wel een beetje, Zelfs Nivea kan dus prikken. Héél eventjes maar. De stofzuiger mag het laatste restje van deze klus doen: het opzuigen van de haarzooi voor mijn bedje.

Ik kan het niet laten om mezelf even in de spiegel te bewonderen. Ziet er toch weer heel anders uit zo zonder haar, toch? Spiegeltje, spiegeltje aan de wand…..Jezus Christus….wat stom! Ben ik die zwaar behaarde armen helemaal vergeten te doen; geen gezicht zeg. Kan ik wèèr gaan beginnen!

donderdag 19 januari 2012

Haar (2)

Twee keer per jaar krijg ik de kriebels: dan moet al het haar van  mijn lijf. Voor zover ik erbij kan althans. Ik verwijder die haren altijd helemaal alleen; wil er beslist geen hulp bij. Dat is waarschijnlijk omdat ik er niet zo goed tegen kan om uitgelachen te worden.
Mijn vrouw heeft helemaal niks tegen een helpend handje. Zij duwt haar tondeuse in mijn hand en vraagt me probleemloos om die eigenwijze, steeds weer terugkerende haartjes op de bikinilijn, eventjes weg te scheren.
Bij mij komt die kaalscheermanie voor het eerst in mei en de tweede keer zo om en nabij de aanvang van het Internationale Filmfestival van Rotterdam (IFFR). In januari dus meestal. Nu dus.

Mijn benen doe ik altijd het eerst. Het zwarte haar op mijn witte benen heeft een wonderlijk hoge groeidichtheid en als ik daar nooit zou ingrijpen dan zouden die haren alsmaar doorgroeien en misschien wel zo lang worden als bij een chimpansee. Voor het verwijderen van de haren gebruik ik de Panasonic bodyshaver. Zo een die ik ook onder de douche bruikbaar is. Dat heb ik één keer geprobeerd. Geen succes.  Het voelde al pijnlijk aan bij elke beweging met die shaver. Ik zag het absoluut niet zitten om nat verder te gaan met mijn schaamhaar en wat daar verder allemaal zit. Buiten de badkamer, met wat beter licht, zag ik pas goed wat voor schade was aangericht: mijn been ziet er uit alsof het door een stevige kater als krabpaal is gebruikt. Vele lange halen zijn te zien op mijn been, waarvan sommige tot bloedens toe. Voor dié dag had ik wel even genoeg van scheren. Met één behaard en één bekrast been ga ik naar mijn werk. Ik werkte toen nog. Gelukkig had ik werk waarbij ik niet in mijn blote kont hoefde te gaan staan.

Voor de rest van mijn lijf dus absoluut geen nat scheren meer!   Droog, met die Panasonic duurt wel wat langer maar geeft verder geen enkele pijntje. Het tweede been is nu mooi glad, kaal. Ik smeer er wat nivea crème, op waardoor dat been ook nog een vrolijke glans krijgt.  Op dat andere been heb ik bétadine gedaan; fraai ziet dat er niet bepaald uit met die lange bruine bétadine strepen. Het is gedesinfecteerd en dat is hoognodig.

Met de oksels heb ik eigenlijk nooit moeite. En dan is het waarschijnlijk ook nog zo dat de oksels er zelf ook geen enkel probleem mee zullen hebben om door mij geschoren te worden.Ik durf er om te wedden dat ze het lekker vinden.

Scheren doe ik altijd  op het randje van mijn bed. Flink wat haren liggen nu al voor mijn bed op de vloer: de kwetsbare peper- en zoutkleurige haren van de oksels en de harde zwarte haren van mijn benen. En dan moet nog het borst- en schaamhaar gedaan worden maar zail ik niet over uitwijden. 

zondag 15 januari 2012

Haar

Haar. Veel , vooral oudere mannen, zoals schrijver dezes, hebben er veel te veel van. Behalve dan op hun hoofd, hetgeen wel heel makkelijk wordt afgedaan met de plattitude:
‘Op hersens groeit geen haar. ‘

Mijn oorhaar groeit bijvoorbeeld zo snel als bamboe mijn oren uit. Dagelijks moet ik er met een oortrimmer doorheen rauzen alleen al om te voorkomen, dat de oorwurm toeslaat. De oorwurm die zo wonderlijk blijkt te gedijen in de ruimbehaarde warme gehoorgang.
Het is nog niet eens zo eenvoudig, dit ontharen van de gehoorgang: je ziet niet goed wat je aan het doen bent en het gevaar dreigt dat je te veel oorhaar weg trimt, hetgeen tot oorsuizingen, evenwichtsstoornissen en op den duur tot algehele doofheid schijnt te kunnen leiden. 
Het gevolg daarvan is dat ik nooit het gevoel heb dat mijn gehoorgangen netjes geknipt zijn. Ik  vind het nu eenmaal geen karweitje om aan mijn vrouw over te laten. Misschien zou ze het wel voor me willen doen, die lieve schat, als tegenprestatie voor het driemaandelijkse ritueel van het epileren van haar bilnaad. Maar ik wil haar gewoon niet met dat gedoe in mijn oren belasten. Zij heeft wel wat anders te doen, zeg!
Tot voor een jaar vroeg ik haar nog wel elke keer nadat ik mijn oren gedaan had:
‘Ziet het er netjes uit, schat?’  en steevast antwoordde ze, dat het er niet uit zag, dus……
Eén keer, één keer heb ik de oorharen laten verwijderen door een Turkse kapper: die brandt met de grote vlam van zijn aansteker alle haartjes rigoureus uit mijn oren. Toen reageerde mijn vrouw razend enthousiast:
‘Geweldig Jee! Eindelijk heb je de slag van het trimmen te pakken, jongen!’.

Mijn neus is bijna het zelfde verhaal. Alleen groeit dat haar daar niet zo vreselijk snel. Een keer per week moet ik mijn neus een trimbeurt geven met de neustrimmer. De neustrimmer is exact  het zelfde apparaat als de eerder genoemde oortrimmer maar omdat ik nu die oortrimmer voor de neus gebruik noem ik hem nu domweg: de neustrimmer. Simpel toch? Ik zelf houd die neushaargroei al jarenlang netjes bij. Maar er zijn mannen, die er een zooitje van maken en het zijn vooral de dames, die daarover vernietigend kunnen uithalen. Helaas vooral in de achterklap. Als de dames het over ‘s mans lange neusharen hebben, zie ik ze niet alleen een vies gezicht trekken  maar ook hoor ik nogal eens in gesprekken de woorden ‘onsmakelijk’ en ‘misselijkmakend’ vallen. En eerlijk is eerlijk: het is toch ook te smerig om aan te zien. Vandaar dat ik zelf het verschijnsel al zo lang en zo grondig aanpak. Het is toch net alsof er honderden angstige, hulpeloze, vliegenpootjes uit de neusgaten van die mannen bungelen.
Ook bij het trimmen van de neus mag niet te rigoureus te werk worden gegaan. Maar de neus zit godzijdank op een heel andere plek dan het oor dus kan je daar ook veel beter zien wat je aan het doen bent.

In de jaren zestig van de vorige eeuw was er al eens dichter:  Leo de Vos, die hierover  schreef:

Ik ben zo blij, zo blij,
dat mijn neus van voren zit
en niet opzij

Ongetwijfeld was deze Leo de Vos, een fervent neustrimmer. Kan haast niet anders!

Echt het aller leukste van het neus trimmen, is het kietelgevoel, dat de trimmer, tijdens het trimmen in zijn eigen neus teweeg brengt. Het betreft hier een extreem hoog en zeer scherp kietelgehalte, dat nog maar net niet de pijngrens overschrijdt. Als je het mij vraagt, is dit toch voor een beetje man absoluut het op één na lekkerste kietelgevoel.

(een volgende keer meer over haar)

woensdag 11 januari 2012

Broekje aan? Broekje uit?


Op de sportschool zijn de mogelijkheden legio. Maar ‘legio’ is een beetje veel van het goede; doe ik dus maar niet. Ik zou de kluts kwijtraken en wat heb ik daar aan? Ben ik vijf kilo kwijt èn de kluts en de de kluts….dat schiet niet erg op.

Ik zit op zomaar een sportschool. Spinning doe ik daar het meest. Dat gaat onder leiding van een leuke opzwepende juf: gedurende drie kwartier tot anderhalf uur fiets je je drie slagen in de rondte, op een hometrainer. 
Om een beetje indruk te maken op die leuke juf doe ik ook mee aan het kwartiertje  buikspieroefeningen, dat ze gelijk na afloop van de spinningles geeft.  Voorafgaand aan de spinningles pak ik altijd nog even wat toestellen mee voor de biceps-, triceps-, beenspier- en borstspieroefeningen. Jazeker! Of dat lekker is! Dat laatste is wel zwaar maar zweten ga ik er niet van. Dan spinning! Gottegottegot. Ik moet bijna zwemvliezen aantrekken om na afloop van de les zonder verdrinkingsgevaar van de spinningfiets te kunnen stappen…..zo’n grote plas water ligt daar. En dan is mijn lijf ook niet te weinig nat…..! Zeiknat! Je wilt niet weten hoe nat. Mijn huid, mijn haar, al mijn kleren en in mijn schoenen loop ik te soppen. Zo nat zijn en dan ook nog zware buikspieroefeningen doen, is geen kattenpis.

Het ergste van alles is nog wel het afkoelen. Dat gaat zo razendsnel. Binnen de kortste keren lig ik met dooie vingers en bevroren tenen buikspieroefeningen te doen. Het is een zware straf, deze buikspiersessie, met die alsmaar kouder wordende kleren aan het lijf. Wat me op de been houdt is het vooruitzicht aan een warme  douche. Die is toch zo lekker hier. Heerlijk warm. Lekkere harde straal.  Netjes ook.  Want er zijn niet veel sporters meer, die gaan staan pissen onder de douche. Veel minder sinds er camera's in de doucheruimte zijn geplaatst. Zelf pis ik daar nog een hoogst enkele keer. Hoe het ook zij: er hangt tegenwoordig een aangename geur in de doucheruimte. Ik kàn eerlijk gezegd meestal niet pissen, omdat ik alle vocht al  uit het lijf gezweet heb.
In de kleedkamer ontdoe ik me zo snel mogelijk van mijn koude, natte kleren; pak mijn washandje en mijn zeepjes en ga me lekker staan douchen. Na me gepoedeld te hebben met mijn lekker geurend douchegelletje en het  knalblauwe shampootje, ben ik weer helemaal het mannetje. Heerlijk, heerlijk, heerlijk. Alleen al daarvoor zou ik naar die sportschool gaan.  

Met mijn ogen dicht geniet ik van het lekker warme water. Blindelings gebruik ik de gel en de shampoo. Mijn ogen houd ik stijf dicht, want, als ik ze open, krijg ik zeep in mijn ogen, met als gevolg dat ik dan hele dag niks kan zien. Ja, dat is nog eens klote. Soms doe ik wel eens iets te vroeg mijn ogen open. Dan loop ik per ongeluk wel eens een andere doucher tegen het lijf en tsja, de een houdt daar wel van; de ander ab-so-luut niet. Ik blijf doorgaans wat langer douchen dan de anderen; met mijn ogen dicht dan. En als ik mijn ogen dan open doe dan zie ik tot mijn verbazing: de Hollandse jongens staan in hun nakie en de moslims jongens in hun broekie.
Onhandig! Ik moet er niet aan denken om met mijn handen in mijn onderbroek te moeten gaan staan hannesen, om mijn bilspleet, mijn eikel, mijn scrotum en mijn schaamhaar te kuisen. Voor mij is zo’n blote poetsbeurt juist een van de fijne momenten op de sportschool. Genieten. Echt waar.

Ik las ergens, dat naakt met anderen onder de douche, niet mag van het moslimgeloof. Wat hard voor die moslim boys!! De islam schijnt voor te schrijven dat, zowel mannen als vrouwen hun awrah, de edele delen, bedekken in het gezelschap van anderen. Voor mannen betreft het hele gebied tussen navel en knieën. Voor vrouwen ligt het wat gecompliceerder, al naar gelang de omstandigheden.
De praktijk is dus, dat op de sportschool de meeste moslimjongens heel trouw zijn aan de leer en het broekje aan hebben en aan houden. Ze zullen het toch ook wel fijn vinden zo vermoed ik. Nou ja, ik vind het allemaal best, zolang  de moslimboys mij maar niet gaan verplichten mijn edele delen te bedekken onder de douche.

In de kleedkamer ving ik een deel van een gesprekje op tussen twee jonge Marokkanen, waarvan er een niet wist wat ie nou moest doen: broekje aan of broekje uit. De een zei tot de ander:
‘Jij onder douche sportbroek aan, jij! Geen probleem is. Jij goed oplet: iedereen zo doen. Of jij homo zijn???’’

Ik had mijn portie sport en douche weer gehad. Fris, schoon en energiek keer ik huiswaarts om geheel gekleed mijn vrouw te helpen met het opruimen van het  kerstsstalletje.

zondag 8 januari 2012

Nat

Op het binnenterrein van het complex waar ik woon staat het blank. Er ligt, met andere woorden, een grote plas water. Daar, waar ‘s zomers grasveldjes, wandelpaden, een vrij hoog gelegen rozenveldje en een zandbak te  zien zijn, ligt nu die grote waterplas. Levensgrote houten speelobjecten als de giraffe, de reuzensprinkhaan en de gigantische gifkikker staan met hun poten in het water en kijken wezenloos voor zich uit. Geen kind in de buurt om hen te beklimmen of te ruïneren. De zitbankjes van waaruit normaal gesproken ouders hun spelende kroost tot de orde roepen, lijken nu op verankerde vlotten op een woest, vervaarlijk golvend meer. Tsja wat is een meer zonder zwemvogels, vissen, wuivend riet en zeilbootjes. Er staan her in der in de plas een tiental jonge kastanjes, dat wel. Die zijn altijd al eenzaam op dat binnenterrein en nu zijn ze ook nog eens òp van de zenuwen, ze kunnen geen moment meer stil staan. Ze tonen nu hun verlatenheid dan in minder barre tijden en ze zouden, als ik me niet vergis,  het liefst heel dicht bij elkaar willen kruipen.

In een hoekje van het binnenterrein is een jochie van een jaar of tien met een spade in de weer. Als ik het goed zie probeert hij wat water af te voeren.  Zijn kanaaltje op het droge deel is al klaar. Er stroomt er nu al wat water vanaf het binnenterrein via een poortje onder de huizen in de richting  van het riool in de  straat.  Zijn missie lijkt te slagen hetgeen hem stimuleert om enthousiast verder te scheppen. 

Bewoners van benedenhuizen zitten nu met de ongewenste ‘luxe’ van een zwembad voor hun achterdeur. Ook hun schuurtjes zijn onder gelopen en zij, die gewend zijn om met de scooter of de fiets via de achtertuin  op pad te gaan naar school of kantoor, kunnen dat wel doen maar moeten wel eerst een paar lieslaarzen aantrekken.

Gisteren aan het einde van de middag waadden enkele gemeentelijke plantsoenendienstmannen, in het bekende oranje-blauwe werkpak, door het water. De heren zijn gewapend met bezemstelen met daar aan bevestigd gevaarlijk ogende haken. Al pratend wijzen de heren alle richtingen op. Half drie is het nu; veel te laat om nog aan de klus hier te beginnen: het droogleggen van dit binnenterrein. Wel kunnen ze op kantoor het werkplan vast gaan uitschrijven; ze weten nu toch precies wat er gebeuren moet. Kunnen ze er morgen mee aan de slag. Want er was duidelijk wel haast bij hoor ik er een zeggen.

Het is begin van de middag maar het lijkt begin van de avond. De lucht is gitzwart. Er vallen wat druppels, grote druppels. Dan bliksem en een zware donderslag en nog een. Het giet, hagelstenen, grote hagelstenen en het ventje gaar onverdroten door met zijn kanaal. Hij heeft zijn capuchon er bij opgezet. Een harde windstoot. Weerlicht en een weer denderende knal. Het knulletje verliest zijn evenwicht en valt in zijn eigen kanaaltje. Maar dat deert hem schijnbaar niet; hij slaat nattigheid en modder van zich af en gaat gewoon verder met zijn werk.

Als het nog even doorregent en het gaat daarna stevig vriezen, dan hebben we hier straks  iets unieks: een binnenterrein met een ijspiste. Dat lijkt me echt te gek. Zwieren en zwaaien op het ijs temidden van de huizen.  Polkabrokken kopen. Warme chocolademelk, snert, glühwein, punch, gevulde koeken, koek en zopie. Ja, vroeger stonden er kraampjes langs de ijsbaan waar koek en zopie werd verkocht. Zopie ?? Ja! Dat is een mengsel van bockbier en rum; eieren, kaneel en kruidnagelen erbij, verwarmen en klaar is zopie. Google het recept maar eens op ! Veel te lekker trouwens, lijkt mij.

Het water stroomt nu niet meer zo weinig langzaam door het afwateringskanaaltje  het stroomt nu snel en steeds sneller, woester, wilder. Zo wild, dat het ventje door het woeste water omvergetrokken wordt. Op verschillende plekken van het binnen terrein wordt zelfs al weer wat grasperk zichtbaar en de sprinkhaan staat nog net niet van blijdschap te springen en wat is er loos met de kleine man? Die ligt daar te spartelen in zijn snelstromend riviertje terwijl hij zich krampachtig vasthoudt een van de iele eenzame kastanjes.

Die jongens van de plantsoenendienst heb ik nog niet terug mogen zien. Toch ben ik  de hele dag thuis geweest en ben zelfs zo af en toe ook nog even op mijn balkonnetje gaan staan maar wie ik ook zag, geen oranje-blauwe werkpakken. Het is nu vrijdagmiddag. Als het een beetje mee zit wordt het wat droger en is de plas maandag goeddeels weg. Als het wéér zo hard gaat plenzen, tsja, dan zullen ze maandag zonder twijfel  staan te popelen om hier aan de slag te gaan.

De kleine man redt het niet meer.  Hij moet de kastanje loslaten. De machtige stroom sleurt  hem met een snelheid van misschien wel 73,5 kilometer per uur, het poortje onder de huizen door naar het riool verderop in de straat.
Ongelooflijk, nauwelijks een uurtje later was het binnenterrein droog!  Hij heeft iets geweldigs verricht dat manneke.

Ik zag dat hij zijn spade had laten liggen op het binnenterrein in de buurt van de kastanje. Die ben ik maar even gaan redden. Een goed ding. Als ie daar blijft liggen wordt ie zomaar gejat. Dat is toch zonde. Heb hem maar even in mijn schuurtje gezet. Ik kan hem straks goed gebruiken op mijn volkstuintje.  

De mannen in de oranje-blauwe werkpakken hebben de hele daaropvolgende maandagochtend met open mond staan kijken naar het drooggelegde binnenterrein. Met  een bedrijfsauto vol pompen en slangen stonden ze klaar maar ze waren overbodig.

En naar dat kleine pientere ventje taalde merkwaardig genoeg niemand meer…….. 

woensdag 4 januari 2012

Schoon genoeg!

De falende topmanager, laten we hem voor het gemak Bert Blunder noemen is al een paar keer flink op zijn bek gegaan. Hij werkt bij dat grote bedrijf in het zuiden des lands. Werkte.....want hij is er uitgegooid met een oprotpremie van één miljoen euro. Misschien heeft Bert zich vergist in de afzetmogelijkheden van koffiezetapparaten met zo’n  padsysteem in Zuid-Portugal. Of hij heeft per abuis veel gloeilampen laten produceren, terwijl ze niet meer verkocht mogen worden. Awel, Bert Blunder is er uit gesodemieterd. Moeten we medelijden hebben met deze graaier? Lijkt me niet! Met dat miljoen zou ìk het de rest van mijn leven lekker uit kunnen zingen.  Zij het niet zonder me kilometers diep te schamen.

Bij Philips werken ook schoonmakers (m\v).  De schoonmaker staakt dezer dagen. De werkgevers in de schoonmaak blokkeren de totstandkoming van een nieuwe CAO. Wat de schoonmaker eist kunnen we niet opbrengen. Dat zeggen ze. Philips voorop. En wat wil de schoonmaker nou helemaal?

De schoonmaker wil doorbetaald worden bij ziekte. Nu krijgt hij pas doorbetaald na twee ziektedagen.

De schoonmaker wil reiskostenvergoeding. Nu moet hij, als hij op één dag twee schoonmaakklussen op verschillende locaties heeft, de eventuele reiskosten zelf betalen.

Twee jaar geleden beloofden de werkgevers, de schoonmaker die nieuw in dienst komt, een opleiding. De werkgever houdt zich alleen doodleuk niet aan die belofte.

De schoonmaker wordt helaas nog in veel bedrijven met de  neus aangekeken, bedreigd en geïntimideerd. Hij vraagt nu via de CAO respect. Respect van de       schoonmaakbedrijven en de opdrachtgevers (waaronder Philips).

In de schoonmaakbranche moet de laatste jaren steeds meer werk voor minder geld worden verricht. M.a.w. de opdrachtgever betaalt het schoonmaakbedrijf systematisch minder voor dezelfde klus. En wie is hier dus weer de lul: de schoonmaker: die moet harder gaan werken voor minder geld. De schoonmaker eist meer tijd en beter, meer en veiliger materiaal,  om het vele werk goed te kunnen doen.     

Tot slot eist de schoonmaker een loonsverhoging van maar liefst , schrik niet, 50 eurocent per uur!

De opdrachtgevers (waaronder Philips) vinden de eisen van schoonmaker niet van deze tijd. Nee! Alsof de manier waarop zij omgaan met de schoonmaker van deze tijd is! Die schoonmaakopdrachtgevers handelen alsof ze nog in begin van de vorige eeuw zitten:

de schoonmaker in de maling nemen: iets beloven en nakomen;
schoonmaker zelf de reiskosten laten betalen;
schoonmaker als Malle Pietje of Marietje behandelen: twee wachtdagen bij ziekte is daar een voorbeeld van.

Als we de schoonmaker zijn zin geven, zo  zeggen de werkgevers, dan hebben we maar liefst 12% meer loonkosten . Dat kunnen we niet missen. Dan kunnen we Bert Blunder geen miljoenen-oprotpremies meer meegeven, bedoelen ze zeker!? Ze gunnen blijkbaar liever Bert Blunder zijn miljoen dan de schoonmaker zijn vijftig eurocent loonsverhoging per uur.  De hoge heren willen heus wel onderhandelen maar drie procent loonkostenstijging is de limit. Misschien dat ze om te beginnen voor die drie procent eens een beetje meer respect kunnen tonen.

Nog maar weer eens terug naar Bert Blunder, die er heel respectvol met een gouden handdruk van één miljoen euro uit werd geflikkerd. Van die één miljoen bonus aan die sukkel, had toch maar mooi twee miljoen keer (!) vijftig eurocent loonsverhoging uitbetaald kunnen worden aan die bescheiden, hardwerkende schoonmaker. Wanneer  bedrijven stoppen met dat achterlijke bonus-gedoe kunnen de uitgespaarde miljoenen bijvoorbeeld besteed worden  aan iets zinnigs namelijk: de verbetering van de materiële en immateriële arbeidsomstandigheden van werkers aan de basis. Ik noem zo maar een groep: de schoonmaker. Met die uitgespaarde bonussen kunnen vele uurlonen met 50 eurocent verhoogd worden.

In heel Nederland werken honderdvijftigduizend schoonmakers gemiddeld zo’n twintig uur per week.  Die schoonmaker verdient gemiddeld zeven euro bruto per uur.  
Voor die 1.000.000 oprotpremie van Bert Blunder moet de schoonmaker dus 140.000 uren werken. Een schoonmaker die 20 uur per week werkt, komt op een jaartotaal van 1.040 uren.  Er kunnen dus van die Bert Blunder-bonus 135 schoonmaakkrachten minstens een jaar lang, twintig uur per week aan de slag. Honderd vijfendertig!!
Ik zit hier perplex achter mijn pc. Ik ga donderdag 5 januari naar Amsterdam om de schoonmaker te steunen bij de landelijke demonstratie. De schoonmakers hebben inmiddels schoon genoeg van het gezeik over die nieuwe CAO. Er moeten nu maar eens spijkers met koppen geslagen worden.
Ikzelf ben het alleen al na het schrijven van dit stukkie schijtzat! Kejje nagaan.





maandag 2 januari 2012

Vuurwerk

Een mietje noemen ze me. O, wat haat ik dat. Maar ze hebben wel gelijk. Op oudejaarsavond, met dat klotevuurwerk ben ik een pure vuurwerkmiet.  De laatste paar jaar heb ik het zwaardere werk maar helemaal links laten liggen. Sinds de jongens de deur uit zijn, verdom ik het om op oudejaarsavond stoer te gaan lopen doen. Ik sta alleen nog maar voor het raam in de woonkamer. Kijk naar het turbulente oorverdovende buitengebeuren en steek om de twee minuten een nieuw sterretje aan. Naar buiten? O nee! Binnen is het al erg genoeg. Ze smijten gillend en joelend hun sier- en knalvuurwerk tegen mijn dubbele glas, die kloterige kutjeugd. Mijn arme kater weet van angst niet waar hij het zoeken moet. Die zie ik een paar dagen niet.
Ik heb tien pakjes sterretjes ingeslagen. Ze liggen voor me op het kozijn. Dus ik kan voorlopig nog even voort met die dingen.  In ieder geval prik ik er sowieso twintig in onze kamerplanten, al is  dat onder luid protest van mijn eega, die denkt al dat groen zal sneuvelen onder dit bescheiden sputterende vuurwerkje. Ja, misschien dat een schijterige inferieure kerstster of een laf begoniaatje verschrompelt voor het eerste het beste sterretje maar ik ben er van overtuigd dat onze robuuste gatenplant, de imponerende vingerplant en de vlijmscherpe  christusdoorn zo’n sterretje met verve zal weerstaan.   

Mijn jongens zijn héél anders dan ik. Ze zijn dol op herrie. Hoe harder het geknal hoe beter. Om hen te plezieren heb ik daarom eens een heel groot pak siervuurwerk gekocht. Op mijn werk. Bij Harrie. Die handelde daar in. Al jaren. Elk jaar deelde hij, in september al, aan de tweehonderd werknemers van ons bedrijf vuurwerkbestellijsten uit. Ik gaf hem die lijst altijd hoofdschuddend terug:
‘Nee, aan die rotzooi geef ik geen geld uit Harrie.’  Mijn kinderen waren toen nog in de peuterfase en het zou nog een tijdje duren eer mijn jongens  zouden beseffen dat  er een oudejaarsavond bestond.  
Harrie deelde jaren later weer zijn bestellijsten uit  en sloeg me discreet over:
‘Geef mij dit keer maar eens wel zo’n formuliertje, Harrie. Ik ga dit jaar toch maar eens kijken of er wat voor mij bij zit,’ zei ik. Harrie lachte smalend.
‘Het is niet voor me zelf hoor, maar voor mijn kinderen. Iets veiligs wil ik. Siervuurwerk, kan ik dan toch het beste nemen, Harrie?’ Misschien heb ik het mis maar het leek net  alsof Harrie een vals lachje onderdrukte. Alleen al daarom bekroop me enige twijfel over zijn advies om het siervuurwerkpakket van vijfentwintig gulden te bestellen. Guldens. Over die tijd heb ik het dus. Dat was vijfentwintig keer meer dan ik mijn hele leven had uitgegeven aan vuurwerk. De rillingen liepen me alleen al over mijn rug als ik die stevige staven fel gekleurd vuurwerk, onder het cellofaan zag liggen.  ‘Rustig’ naast elkaar in de verpakking. Ter 'geruststelling' is op elk staafje ook nog eens een zwart doodshoofdje afgedrukt.
Tegen de jongens zei ik dat ik vuurwerk had gekocht en dat we het samen zouden gaan ontsteken voor de deur op oudejaarsavond. Alleen al door het aanhoren van deze simpele mededeling raakten ze door het dolle heen: dansend, springend en joelend gingen ze door het huis. Het was toen nog pas 27 november.
‘Mogen we het pakket zien pap.’
‘Neen jongens, dat kan ik pas op oudejaarsavond bij Harrie, de vuurwerkman afhalen. 
Dat laatste was gelogen, Ik had het pakketje al ontvangen en meteen weggestopt in mijn sokkenla. Op de bodem van de sokkenla en mijn sokken op het vuurwerk. Ik wilde namelijk koste wat kost voorkomen, dat dit vuurwerk voortijdig met vuur in aanraking zou komen dus leek het mij en goed idee het pakket onder die sokken te leggen, toch? Jazeker, het was ook een goed idee.  Uitstekend zelfs. Want het vuurwerk lag er op oudejaarsavond nog precies zo als ik het er had neergelegd.

Het was die oudejaarsavond  koud, het regende en het waaide hard. Ik rilde van de kou en trilde van de  spanning. Ik was ook niet op dit weer gekleed: op een paar pantoffels en over mijn streepjespyjama een winterjack. De jongens zijn alle twee helemaal uit hun doen na het zien van dat sensationele pakket vuurwerk. Ze sprongen hoog op om het vuurwerkpakket in mijn handen nog eens goed te kunnen zien.
‘Niet doen, jongens, even wachten, rustig, papa gaat even een shagje draaien. Met dat shagje gaan we al het vuurwerk………………………..’
Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!!
Een zevenklapper godverdomme vlak naast mijn voet. Ik schrik me de touwtering en als ik weer de moed heb om op te kijken zie ik mijn jongens aan de overkant van de straat in de weer met mijn peuk en het siervuurwerk. De jongst staat naar mij te zwaaien….dacht ik althans. Hij staat rotjes, voetzoekers en gillende keukenmeiden mijn kant op te gooien. De jongens hebben duidelijk  de avond van hun leven. Hun Bow and Arrows, Camuro’s en Firefighters schieten rakelings langs mij en argeloze voorbijgangers heen.
Waar zouden ze dat knalgedoe trouwens vandaan hebben. Als dat uit Harrie’s pakket komt dan  zal ik eens een hartig woordje met hem moeten spreken?!  

Ik ben niet in staat iets te ondernemen. Verstijfd van koude en angst sta ik op de rand van het trottoir met een kakofonie van geluiden om me heen.  Later vertelden de jongens dat ze zelf ook nog een pakket knalvuurwerk hadden gekocht, waarmee  ze mij onder vuur namen: daar stond hun bange  vader dan: ‘dancing in the rain’ om dat onnozele vuurwerk:  rotjes, gillende keukenmeiden en zevenklappers  te ontwijken.
Later die avond vertelden de jongens me dat ze al een paar jaar geëxperimenteerd hadden met vuurwerk. Ik stond perplex. Nooit ook maar iets van gemerkt. Blijkbaar is het allemaal steeds goed gegaan. Daar ben ik wel blij om. Ze kennen blijkbaar hun verantwoordelijkheden.
‘Ja, pa, dat mag toch ook wel, hè ouwe, ik weet niet of je het weet maar over drie weken ben ik echt achttien, hoor,’ zei de oudste. Fijne knul.
O ja, onze kater.....ik hoorde op nieuwjaarsdag, net onder dat mooie nieuwjaarsconcert op tv,  met al die walsen van Strauss, een uitermate  benauwd maar zeer bekend gemiauw.  Toen het concert afgelopen was ben ik meteen gaan zoeken en ja hoor, meneer had zich ingegraven in de vuile wasmand. Daar lag hij helemaal onderin te jammeren. Wat een vreselijke schijterd toch, dat beest!