donderdag 15 december 2022

ONDERSTEBOVEN GELOPEN

 Het is een mooie winterse dag in december. Strak blauwe lucht. Ik ben op het strand van Hoek van Holland. Drie graden onder nul. Dat voel ik aan mijn water. Ben met de metro gekomen.  De laatste twee haltes zit ik in m’n uppie in het treinstel. Wat een luxe! Met de metro kom ik nog steeds niet verder dan Hoek van Holland Haven.

Naar het Rotterdamse strand  gaat  de metro ‘ergens volgend jaar’ pas rijden. De gemeente durft  inmiddels niet eens meer een streefdatum vast te stellen, nadat  de startdatum van het traject keer op keer niet werd gehaald. Vandaag betekent dat voor mij, dat ik een half uurtje moet lopen naar het strand. Toch goed dat vriendin Els niet is meegegaan. Zij is niet zo van het wandelen.  Ik zou ook de pendelbus kunnen nemen. Dat is nu helemaal niks voor mij: die bus zit stampvol met een klas tieners en een  ruime verzameling grijs en kaal. Te veel zinloos gekwetter om me heen, vrees ik. Nee, ik ga wel lopen. Fijn met dit weer. Doet me goed. Een weldaad  voor mijn lijf. Maakt mijn hoofd fris.

Mijn zware bergschoenen, met zo’n diep profiel, wil ik droog houden. Dat betekent wel goed opletten, want de golven rollen steeds iets verder  mijn kant op. Het is duidelijk vloed. Grote schuimkoppen drijven op  de golven mee naar het strand. Bij de eerstvolgende terugslag moeten ze weer snel mee naar dieper water.  In een mum van tijd zijn de schuimkoppen opgegaan in lucht en water. Nieuwe schuimkoppen zijn dan alweer in de maak.

Druk discussierend, wild gebarend, luid lachend en hun honden commanderend, passeren mij vier personen, gehuld in ogenpijnigende  winterkledij. Twee mannen, twee vrouwen. Een van de vrouwen roept plotseling : ’Hector!’. Dat blijkt toch niet de naam te zijn van haar man of vriend. Hector is de afgetrainde hazewindhond, die als een speer op haar afkomt. In één moeite door rent de hond achter het tennisballetje aan, dat de vrouw, waarschijnlijk geheel per ongeluk,  tegen mij aan gooit. Dat beest heeft in de gauwigheid niet in de gaten, dat ik vòòr dat balletje sta, want hij knalt me met een rotvaart onderste boven. Met een natte broekspijp tot gevolg.  Ik steek mijn hand vlug op naar de vrouw, ten teken dat ‘alles okee  is’. (‘Loop alsjeblieft gauw door lawaaipapegaaien. Verdwijn zo gauw mogelijk uit mijn comfort-zone, please!’). Die arme hond zal er denk ik meer pijn van over houden dan ik. Ik heb alleen maar last van dat natte, koude been.

Naast me in de branding zijn tientallen strandlopertjes voedsel uit het natte zand aan het pikken. Snel rennen ze nu in zuidelijke richting weg als er een golf aan komt rollen.  

Ik loop nu ook in zuidelijk richting. Naar de zon toe. Die geeft me wat warmte.

Op mijn dooie gemakkie loop ik naar de pendelbus richting metrostation Hoek van Holland Haven. Ik bof, ben de enige passagier.  Als ik thuis kom is mijn broek alweer bijna droog.  Heerlijk rustig thuis. Bijna zoals aan het strand.

Neen, eigenlijk is het hier toch nog net een Ietsje rustiger. Els zie ik voorlopig even niet. Ze heeft een paar dagen voor zichzelf nodig. Prima toch!?  Ik kan zelf goed (en soms graag) alleen zijn. Els ook trouwens.   

woensdag 14 december 2022

GEWOON EVEN KIJKEN.

 Midden in de nacht ‘in the middle of nowhere’ wordt hij aangehouden door een stel, zich vervelende politieagenten. Zij zijn nog net wakker genoeg om hem in het donker voorbij te zien tuffen op zijn brommer.  Hij rijdt langs een brede rivier, de IJssel, misschien? Het is te donker om het op het wegenkaartje op te zoeken. Hij vraagt het aan die agenten maar die kijken hem aan alsof ze het in Keulen horen donderen.

De agenten zijn zichtbaar blij, dat ze deze nacht eindelijk eens iets te doen hebben: ze doen een beetje druk en lacherig met elkaar. Een van de agenten is nog jong. Allebei hebben ze een snor, de oude heeft een zogenaamde zeiksnor, de jongere een iel, vlassig, snorretje.

‘Meneer,’ zegt de jonge agent met een piepstemmetje, ‘meneer, u bent in overtreding … u rijdt namelijk in het donker, zonder verlichting. Noch aan de voorzijde noch aan de achterzijde van uw voertuig, functioneert de verlichting. Daarom moet ik u vragen of u in staat bent dit euvel hier ter plekke te verhelpen?’

‘Jahaa, heer,’ bromt die oude, ‘ heeft u reservelampjes bij u?’

‘Nee’ zegt hij, ‘bedankt voor uw belangstelling. Ik heb geen lampjes bij me en kan niks repareren. Dus … ga ik er maar weer eens vandoor. Dag heren.’ Hij geeft een flinke dot gas en verdwijnt in het donker.

‘Hé, hé, dat gaat zo maar niet, jongeman! Staan blijven … staan blijven,’ wordt er achter hem gebromd en gepiept. Ze hàdden natuurlijk op hem kunnen schieten  … het zou wat anders zijn, als hij een kleurtje had gehad. Op donkere mensen schieten onze ‘dappere’ politieagenten bijna impulsief. Maar goed, ‘Piep en Brom’ vinden het blijkbaar leuk om hem te achtervolgen, zoals op veel spannende  actiefilms. Met sirene en zwaailicht.  Inmiddels heeft hij een ruime voorsprong opgebouwd. Voor hem is het lekker manoeuvreren langs de rivier. Eindelijk doet die slome brommer, wat hij wil: met hoge snelheid, de scherpe bochten langs de rivier nemen èn de politie voorblijven. Net als hij het gevoel krijgt, dat hij ingehaald wordt, hoort hij gierende remmen, kapot springend glas, het over de kop slaan en over de dijk rollen van het politiebusje. Dan de plons in het water. Het ontsnappen van lucht uit het busje en tenslotte het gesmoorde hulpgeroep (zacht gepiep & gebrom).

Hij kan niet nalaten nog even terug te rijden. Gewoon, om even te kijken. Niet om iets te doen ofzo. Af en toe bubbelt er nog wat. Hij weet wat dat betekent. Het duurt nog even dat bubbelen. Dan houdt het op. Het is gedaan met plichtsgetrouwe duo.

 

Voor de politie is er aan deze twee heren niet veel verloren gegaan. Zij offerden hun  leven op voor het achtervolgen van een bromfietser zonder licht. Moge de agenten rusten in vrede. Laat het optreden van hun opvolgers doortastender zijn.

Hij rijdt weer verder langs de rivier. Zonder licht. Het laatste stukje nacht in.

dinsdag 13 december 2022

ALVAST FIJNE DAGEN.

ALVAST FIJNE DAGEN

Het is de koudste ochtend van het jaar tot nu toe. In het Grand Café van het buurthuis is het behaaglijk. Vandaag is het kerstmarkt. Allerhande, al dan niet kerst gerelateerde waar, wordt ter verkoop aangeboden: waxinelichtjes, kerstkaarsen, kandelaars, coltruien, sjaals, kerstkransjes en sieraden.

Het koor, met een hoog  wit ‘pruimen op sap’- gehalte, zingt met verve  belegen kerstliederen. De toehoorders zijn razend enthousiast. Zo ook ik. In het gezellige Grand Café is het lekker warm en behoorlijk druk.  Vrijwilligers zijn er genoeg om de boel in goede banen te leiden. Zelf koop ik kettinkjes en armbandjes. Deels  voor eigen gebruik, dat vind ik leuk, kleurrijke armbandjes en kettinkjes. Deels om met de kerst cadeau te doen. Voor onder andere mijn jongste broer Marco, een mongool, heb ik wat gekocht. Niemand mag doorvertellen wat ik hem geef.

Hier beland ik gelijk op het cruciale punt van dit stukje. Mag dat? Een mongool? Uit ervaring weet ik dat vele lezers er aanstoot aan zullen nemen, dat ik mijn broer Marco, een mongool noem. Dat woord ‘mongool’ mag ik eigenlijk niet gebruiken. Volgens de ‘Down-politie’ moet ik zeggen: mijn broer Marco heeft het Syndroom van Down.  Als ik het zo zeg ben ik, volgens de ‘Down-politie’, goed bezig. Daarop zeg ik vervolgens: ‘Fuck you!’ Mijn broertje is nu 52 jaar en al die 52 jaren hebben we thuis over onze broer gesproken als  het mongooltje en toen hij ouder werd noemden we hem  een mongool. Heeft Marco het Syndroom van Down?? Mijn vader, mijn moeder, sommigen van mijn broers en zussen kunnen en willen die benaming  niet eens uitspreken.  

Marco komt Nieuwjaarsdag bij mij op bezoek. Hij wordt met een taxi opgehaald uit Zwammerdam. Dat is wel zo makkelijk, want daar woont hij toevallig ook. Hij woont ‘begeleid’. Zelfstandig wonen kan hij niet, die lieve man. Het is eigenlijk nog net een jong knulletje. Een lieve jongen. Gevoelig. Hij is doof, matig-ziend en altijd maar verkouden aan al die openingen in zijn hoofd.

Behalve Marco, komen ook mijn vriendin Andrea,  mijn zus en haar vrouw … ja dat leest u goed, háár vrouw, bij mij op bezoek. Dat maakt het een stuk makkelijker voor mij om die dag door te komen. Met oliebollen, appelflappen en bier vermaken Marco en ik ons wel. Maar het is gezelliger, leuker om met z’n vieren spelletjes doen, bij lekker weer te wandelen en te babbelen. Nou ja, babbelen? Ik versta eerlijk gezegd geen woord van wat Marco zegt. Maar mijn zus en schoonzus kunnen hem wel een beetje volgen en dat is al weer een heel end meer dan ik.  

Awel: op nieuwjaarsdag  maken we het gezellig voor Marco en voor onszelf ook natuurlijk.

maandag 12 december 2022

MIJN HOMETRAINER

M’n hometrainer.

 

Ik zit thuis de Volkskrant te lezen, als er op mijn bel wordt gedrukt. Het is Hasna, mijn Iraanse buurvrouw, 62 jaar, hoofddoekje, brilletje, tamelijk klein , dik,  breed maar heel erg aardig. Ze is me al heel vaak eten komen brengen. Meestal nog lekker ook. Hasna staat vrolijk lachend te zwaaien op de galerij achter mijn keukenraam. Ook nu heeft ze weer een bordje eten voor me in haar hand.  Ik zwaai glimlachend  terug en open de voordeur.

‘O wat heerlijk, kom je me nu alweer verwennen?!’ zeg ik. Ik zie op de berg rijst een kippenpootje, een paar stronkjes bloemkool en eetlepel spinazie liggen. Hasna duwt me het bord in mijn handen en ze probeert me  met een lachend en tegelijk vragend gezicht, in haar onbegrijpelijke mengeling van Farsi en Nederlands, iets duidelijk te maken. Het enige woordje dat ik in haar hele verhaal  versta is ‘fiets’.

En weer volgt er een hele riedel van Hasna, wederom met het woord ’fiets’ centraal en nu wijst ze met haar wijsvinger naar zichzelf. ‘Oh, zal dat het zijn?’ denk ik.  Zij rijdt zelf op een driewieler, zo’n grote driewieler voor volwassenen, die niet (meer) goed kunnen fietsen. Ik denk dat ik haar nu begrijp: ik mag haar driewieler lenen.

‘Nee, nee, dat hoeft echt niet, hoor, ik heb zelf een heel goeie fiets.’ zeg ik. Het bordje eten zet ik even op de keukentafel.

 

Hasna volhardt in haar verhaal. Meer elementen worden me nu duidelijk. Ik hoor haar zeggen ‘zoon’ en ‘één maand’ en dan wéér ‘fiets’. Ik kan daar toch ook niet direct chocola van maken. Dan heeft ze plotseling genoeg van mijn onbegrip, duwt me zachtaardig doch resoluut opzij, loopt brutaalweg mijn woonkamer in en stapt meteen op mijn hometrainer af. Hasna doet een poging het ding op te tillen maar die is veel te zwaar voor haar alleen. 

 ‘Ik dik … ik fietsen thuis …   zoon kopen fiets … één maand,’ zegt ze en kijkt me bijna wanhopig aan. Nu pas begrijp ik haar verhaal. Ze wil mijn hometrainer voor een maandje lenen, tot haar zoon er een voor haar gekocht heeft.  

 

Helaas moet ik haar teleurstellen. Ik gebruik die hometrainer zelf iedere dag,  omdat ik anders dichtslib. ‘Maar,’ zeg ik, ’je mag hier wel  elke dag komen fietsen, hoor,  als je wil.’ Hasna verstaat kennelijk het Nederlands beter dan dat ze het spreekt, want ze moet hard om mijn voorstel lachen. ‘Nee, nee,’ zegt ze en ze gaat in het haar typerende schommelende loopje weer naar buiten. Ik excuseer me nogmaals dat ik de hometrainer echt zelf nodig heb. Dat begrijpt ze wel. Ze wijst nog naar het bordje eten op de keukentafel en zegt: ’Eten ….eten …lekker warm.’

‘Ja, lekker, nog bedankt, hè, Hasna.‘

 

Alléén het kippenpootje eet ik op, lekker, lekker. De rest van dat eten heb ik in de wc geflikkerd. Ik houd namelijk helemaal niet van de combinatie bloemkool en spinazie.

 

Dan duik ik weer snel in mijn krantje. 

zondag 11 december 2022

IN EEN VLOEK EN EEN ZUCHT.

Een ouwe man in een invalidenwagentje, Scheepsma,  zit onderaan een pittige heuvel en kijkt naar boven. Hij moet naar Ambachtsveen, hier drie kilometer vandaan.  De man moet naar een pedicure. In dat dorp aan de andere kant zit er een. Hij heeft last van zijn tenen. Hamertenen, vreest hij. Verdomd lastig, hamertenen. Het zijn maar drie tenen, de drie middelste tenen, die een beetje omhoog staan. Oppassen met schoenen kopen! Ze moeten bij de neus wat meer ruimte hebben. Klemmen moet voorkomen worden. Met blaren is hij nog verder van huis. Hij moet er niet aan denken. Hamertenen met blaren. Godzijdank heeft hij ze maar aan één voet. Moet ie een paar schoenen kopen voor één voet mèt en één voet zonder hamertenen. Dat zal nog niet meevallen, ja bij de orthopeed. Maar daar betaalt hij zich blauw.

Schimmelnagels heeft hij al jaren. Aan beide voeten. Doet nauwelijks pijn. Heeft wel een schurftige aanblik, die geel-groen-grijze nagels. Vooral die aan de grote tenen zijn zo dominant. Helemaal als je blootsvoets loopt of op sandalen zonder sokken aan. Nou ja. Het is een mooie dag vandaag. Desalniettemin heeft de invalide toch gewoon sokken aan in zijn sandalen. Hij schaamt zich voor die schimmelnagels. Jarenlang  dag in dag uit doet ie er al azijn op zonder resultaat. Pillen zijn beter, heeft hij gehoord.  Vandaar die pedicuur. Dat zit hij  te denken als hij daar, toch een tikkeltje wanhopig, onderaan die heuvel, naar boven zit te kijken. Als Scheepsma geweten had, dat hij deze heuvel op zou moeten, had hij wel een pedicure-aan-huis gegoogled.

Van boven de  behoorlijk steile heuvel komt iets zijn kant op. Helemaal duidelijk is het nog niet. Zijn ogen zijn ook niet meer wat het geweest is.  Ho, dit stukje gaat niet over ogen maar over tenen. Het lijkt wel een fiets. Jazeker, het is een fiets. Een gestalte op een fiets. Ja, heuveltje af, op een fiets, dat gaat razendsnel. Hier ook. In een vloek en een zucht zijn ze beneden. Ja! ‘Ze’. Want er zitten er twee op die fiets. Nee, het is geen tandem, het is een doodnormale fiets met een bagagedrager, twee wielen en een bel.  De een trapt niet, de ander zit achterop. De fietsers zijn luchtig gekleed. ’t Is lekker weer. Sportief. Korte broeken en hemdjes met blote armen.  Ze zien Scheepsma in zijn invalidenwagen staan. Minderen vaart.  De gehandicapte is machteloos, dat is meteen zonneklaar voor hen. De invalide krijgt hem zelf niet omhoog, die invalidenwagen. De fietsers bieden aan om hem de heuvel op te helpen. Daar heeft Scheepsma wel oren naar. Nu wil het toeval dat deze fietsers tevens de pedicuren zijn van Ambachtsveen. Toch heel bijzonder: zo’n pedicuur-stelletje. Bij hen is de gehandicapte aan het goeie adres: ’voor al uw hamertenen: pedicuur Van Rehnen’. De pedicuur heeft stevige kuiten en spierballen; nou niet echt noodzakelijk voor een pedicuur, maar goed. Hij stelt voor zelf de invalidenwagen naar boven te rijden. De invalide kan bij de vrouw achterop. Het duurt nog wel even voordat ze een gangetje hebben. In een mum van tijd hebben ze de invalidenwagen ingehaald. Scheepsma  kan tevreden zijn. Er wordt aan zijn problemen gewerkt. Nog even en ze zijn daar boven op die heuvel. Hij  houdt zich goed aan de pedicure  vast. Op zijn handen en zijn wang voelt hij haar warme huid.

zaterdag 10 december 2022

LEUKE MAATJES.

Ik heb kort geleden al eens geschreven over de meiden die mijn leven opfleuren. Zo zijn er ook mannen, die een bijzondere plaats in mijn leven hebben. Ook hier geldt weer: ik ben niet verliefd op ze, zo is mijn geaardheid nu eenmaal niet. Neen, Nigel, Lars, Fred en Bert, we zijn gewoon heel goeie maatjes. Ruim over de zestig inmiddels allemaal.

Keith is een Engelsman uit Liverpool. Supporter van de gelijknamige voetbalclub en van …. Sparta Rotterdam, dat laatste bindt ons haast vanzelf. Hij woont al bijna dertig jaar in Rotterdam. Eerst in Crooswijk, de laatste twintig jaar in het Oude Noorden. Daar heb ik hem ook ontmoet, op de sportschool. We drinken daar koffie. Later bij elkaar thuis. Keith is een ouwe zeerot. Heeft meer tijd op zee doorgebracht dan aan land. Al dertig jaar is hij vrijgezel. We gaan samen regelmatig naar de bios en natuurlijk naar Sparta. De laatste jaren is hij slecht ter been. Heup, knie. Daarom bellen we elkaar. Elke woensdagavond om zeven uur laten we, een uur lang, het ‘wereldleed’ de revue passeren.

Lars is nog kennis uit Spangen, de wijk waar ik geboren en getogen ben. Van al mijn goede vrienden woont hij het verst weg. Hij is net zo’n liefhebber van theater en cinema als ik. Toch gaat de voorkeur van Lars uit naar wandelen. Twee à drie keer per maand wandelen we ergens in het land, met elkaar, soms gaat zijn visueel gehandicapte vriendin, Tara, ook mee en soms haken we aan bij een groepje. Vijftien tot twintig kilometer lopen we dan op zijn minst. Lars is een goede schaker. Ik vind het erg jammer dat ik daar niet slim genoeg voor ben. Tja, daar ben ik eerlijk in. Lars en ik dammen ook regelmatig. Daar ben ik wel weer goed in, al zeg ik het zelf. Meestal speel ik Lars van het bord. Makkie.

Fred  en ik kennen elkaar nog niet zo lang; een jaar of drie. We hebben elkaar leren kennen op de ‘Leesclub.’ Lezen en praten over lezen. Recensies over boeken lezen, boekenprogramma’s op tv kijken. Podcasts luisteren. Dat bindt ons allemaal. Beetje eenzijdig, dat wel. We blijven niet persé binnen zitten. Ook met Fred ga ik er bij lekker weer op uit. Soms vinden we onszelf terug onder een grote parasol op het strand. We lezen dan boeken die voor enige afkoeling zorgen zoals ‘De overwintering op Nova Zembla’ of de boeken van Leon de Winter. Deze maand leest de club het boek  ‘de mitsukoshi troostbaby’ van de schrijver Auke Hulst. Het gaat over het leven van een man alleen, met zijn robot-dochter. Intrigerend. Heel bijzonder ook.

Met Bert is het gezellig eten en drinken. Bert is zijn roeping als kok misgelopen. Zijn goulash is verrukkelijk, zijn Indische maaltijden zij uit de kunst. Zijn soepen: caribische pompoensoep of preiproll: fingerlicking good. Elke week schuif ik een keer bij hem aan. Hij mag vanzelf ook bij mij komen eten maar daar is hij niet zo happig op. Dat begrijp ik wel. Ik ben niet zo’n keukenprins. Ter compensatie neem ik hem zo af en toe eens mee naar Resto Van Harte. Prima eten daar en betaalbaar. Maar Bert eet toch het liefst zijn eigen maaltijden. Dat zal hij me niet midden in mijn gezicht zeggen; beetje achterbaks is hij wel.  Inmiddels heeft Bert zich tot zo’n kleine 103 kilo volgegeten. Ook de nodige lekkere biertjes, jonge jenevers en wodka’s hebben daaraan bijgedragen. Ik hoop dat ik het mis heb maar eerlijk gezegd vrees ik dat Bert zich aan het doodzuipen is.

Op zich heel fijn zo’n vriendenkoppel. Ik voel me prima met hen om me heen!

 

vrijdag 9 december 2022

PREVENTIEF BEHEERSEN.

Dinsdagmiddag was ik bij de tandarts. Ik dacht, laat ik eens voorzichtig  aan de tandarts, mevrouw Mercado, vragen of er iemand hier met mijn smartphone wat foto’s van me kan maken, als zij mijn gaatje vult. Ik lig daar dan hulpeloos  op die vermaledijde tandartsstoel.

Ik ben onthutst van de reactie van haar en haar assistente: dolenthousiast. Eindelijk gebeurt er vandaag iets leuks .. alsof ze een gaatje in de lucht springen, zo ziet het er tenminste uit voor mij. De tandarts zegt, nog een beetje struikelend over haar woorden, dat ze dit nog niet eerder heeft meegemaakt. Ik heb dus de primeur van haar aan het werk op een kiekje. Niet alleen ik, de tandarts en de assistente worden gefotografeerd. Ook Jürgen, de ‘hoofdtandarts’ wil gezien worden. Opeens hoor ik luid gelach. Geen idee waarom. Want ik lig het plafond te bestuderen. Als ik later de foto’s bekijk, zie ik dat Jürgen de clown uithangt. Het wordt zo een klein feestje voor de tandartspraktijk. Ze nemen nog eens uitgebreid de tijd om van de foto’s te genieten. Als ik de praktijk verlaat, word ik hartelijk bedankt (uitgezwaaid bijna). Alsof ìk hùn gaatjes heb gevuld. ‘Fijne dagen,’ zeggen ze bijna in koor. Ik besluit meteen om hen voor het fotogedoe hier, niks in rekening te brengen. Het plezier dat we samen hadden is voor mij al beloning genoeg.

In de metro terug … altijd weer dat gezeik over die metro, waar heeft dat nou steeds weer voor nodig?!  Als die metro aankomt op Beurs zit ie al tien  procent te vol. Tien procent gaat er hier uit maar er moet wel weer twintig procent gefrustreerde passagiers mee.  In Japan hebben ze ‘pushers’: mannen, die ervoor betaald krijgen om, bij grote drukte, alle passagiers, die mee moeten naar binnen te persen. De RET heeft voor dit pushen een ploeg robuuste vrijwilligers klaar staan.

Voor andere functies kan het vervoersbedrijf überhaupt geen personeel krijgen en omdat het ziekteverzuim daar de pan uit rijst, rijden de metro’s met kortere treinen en minder frequent.

Ik word met mijn kruis tegen het harde zadel van een mountainbike gedrukt. Zeker één van mijn ballen heeft daardoor zijn vaste stekje moeten verlaten. De eigenaar van die fiets, een vriendelijk ogende,  donkere jongen, kijkt me verlegen lachend aan. Ik wil hem en zijn fiets naar achteren duwen maar doordat gepush, kan ik met mijn armen geen kant op. Die knul heeft natuurlijk geen flauw idee wat er tegen zijn zadel aan gedrukt staat. Met het pijnlijke gevolg. Dus beheers ik me maar preventief.

Ik kan me niet voorstellen, dat de gemiddelde spitsuurpassagier ongehavend de metro uitkomt. Zo draagt de RET enerzijds bij aan een stijgend ziekteverzuim en anderzijds lost de vervoerder zo het probleem van overbelasting  op. Want wie wil er zo nog mee met de RET? Misschien kan de frequentie nog wat lager; het treinstel nog wat korter. 

Met moeite wurmt die mountainbiker zich op Capelse brug uit de metro. Met één hand aan het stuur en zijn andere hand op het zadel, loopt hij naar de uitgang. Ik voel dat zadel dat hij in zijn hand heeft, nog steeds in mijn kruis zitten.