Ik heb de balkondeur en
het raam in de woonkamer wagenwijd opengezet. Er stroomt frisse lucht het huis
in. Ik zit achter de pc in de slaapkamer in een sweater, met mijn capuchon op.
Het was een goeie nacht, zoals eigenlijk wel alle nachten van de laatste tijd. Ik
slaap nu zeven à acht uur per nacht en sinds ik nog maar een half slaappilletje
(lorazepam) slik, heb ik ook geen last meer van een laf, duf soort koppijn.
Half oktober gaat er nog een kwart pilletje vanaf en in november het laatste
stukje en dan is het maar te hopen dat ik ‘helemaal zonder’ de slaap kan
vatten. De laatste keer dat ik van een kwart op ‘helemaal niks’ overging kreeg
ik weer slapeloze nachten. Twee slapeloze nachten. Toen kon ik weer van voor af
aan beginnen met twee pilletjes temesta (dat is een andere naam voor als
lorazepam).
Mijn slapeloze nachten
zijn niet spannend of eng. Ik lig eigenlijk alleen maar te wachten tot de slaap
mij oppikt. Denk nergens aan. Pieker niet. Een enkele keer krijg ik een idee om
in slaap te vallen. Dan doe ik het licht aan, pak bijvoorbeeld een boek en ga
lezen. Meestal vallen dan binnen vijf minuten mijn ogen dicht en zakt mijn kin
op mijn borst. Boven mijn boek val ik dus zowat in slaap. Ik leg het boek weg,
doe het licht uit en ga weer liggen. Wakker liggen. Precies zoals eerder in de
nacht. Zonder gedachten. Niks. Alleen maar eindeloos wakker. Ook wordt ik niet
ongeduldig ofzo. Wel komt af en toe de gedachte bij me op dat het niet goed is
om zo lang niet te slapen maar ik ben dan niet zo fantasierijk om me voor te
stellen wat er zoal kan gebeuren of wat ik zoal zou kunnen gaan doen.
Vijftien jaar geleden had
ik ook een paar slapeloze nachten en toen kreeg ik op een van die nachten ‘bezoek’
van een stem, die me probeerde te verleiden naar het balkon te lopen en er
vanaf te springen (Ik woonde toen op de vijftiende etage). ‘Het is niet
gevaarlijk,’ zei de stem, ‘als je springt, zal je merken dat je kan vliegen …
het geeft je een heerlijk vederlicht gevoel… toe maar … probeer het nou maar …’
Ik ging aarzelend uit bed en liep wankelend uit mijn slaapkamer, door het
halletje naar de keuken, die aan het balkon lag. Ik wilde dit eigenlijk
helemaal niet maar de stem klonk zo verleidelijk … en ook vals, hoorde ik
steeds meer. Ik deed de balkondeur open en zomaar ineens, helemaal niet bedacht,
begon ik wild met mijn armen rondom mijn hoofd te boksen en achter mekaar
hard ‘nee’ te roepen. Ik trok de
balkondeur met een klap dicht en liep vlug terug naar mijn slaapkamer. Kroop
mijn bed weer in en trok mijn dekbed helemaal over me heen. De stem was weg.
Die had ik weg gebokst. Zoiets als dit is één keer gebeurd. De andere nachten
lag ik maar gewoon wakker te liggen.
Het is een rare ervaring
zo’n slapeloze nacht. Ik vraag me wel eens af waar ik het geduld vandaan haal
om acht uur achter elkaar te liggen wachten op de slaap, die alsmaar niet komt.
Ik denk dat ik het geduld toch haal uit ‘de rust’ en ik denk dat het ook klopt
wat mijn moeder vaak tegen me zei als ik het nog te vroeg vond om naar bed te
gaan: ‘Ga nou maar lekker jongen: slaap je niet dan rust je toch.’