maandag 23 juli 2012

Vriendschap? een Illusie? 4: Brian, JanJaap en de vriendelijke negers.






Brian, JanJaap en de vriendelijke negers.
Ja, JanJaap van der Wal, die cabaretier bedoel ik, praat wel het meest verstaanbare neder-hazenlips maar die heeft bij mijn weten nooit gehonkbald. JanJaap praat veel duidelijker dan Brian, die hazenlipt met een Anglo-Amerikaanse tongval. Neem de proef maar eens op de som en probeer, bijvoorbeeld met een goede vriend of vriendin,  beide talen eens uit op zijn H-lips. Eén tip: bij het H-lips gaan alle woordjes door de neus, hè. Grappig, leerzaam en toch nog  leuk ook!
JanJaap spreekt niet alleen veel duidelijker hij is ook een veel grappiger mens. Zo jong en dan al zo wereldberoemd in Nederland. Hij is hooguit 34 jaar en dan al zeker net zo leuk als Theo Maassen, Hans Teeuwen, Freek de Jonge en Toon Hermans. Tsja  en dan is hij is ook nog eens geëngageerd met de Derde Wereld….nou…..hé…….ga daar maar eens aan staan. Een topper die jongen.

Brian daarentegen was een bijzonder vervelend mannetje. Alleen omdat hij  toevallig alle denkbare honkbalspullen in zijn bezit had, vond hij het de normaalste zaak van de wereld dat iedereen op honkbalgebied naar zijn pijpen danste. Kreeg hij zijn zin niet dan pakte hij al zijn spulletjes bij elkaar en ging huilend (jawel!) en stampvoetend naar huis. Tientallen malen heb ik dat ventje  zo naar huis zien stampen. Maar meestal deden we gewoon wat hij wou, omdat we dan met die goeie honkbalmaterialen van hem (van zijn vader eigenlijk) verder konden spelen. Brian's onvergetelijke woorden probeer het ook eens op zijn H-lips met Amerikaanse tongval:
'Als ik niet mag pitchen, doe ik niet meer mee........ga ik gewoon naar huis......... neem al mijn spullen mee!'
Sportief gezien is het toch nog redelijk goed met Brian gekomen. Hij speelde enige jaren in het eerste team van de honkbalclub Sparta en zelfs is hij een enkele maal uitgekomen voor het Nederlands honkbal negental.
Maatschappelijk gezien is het hem tot voor kort ook voor de wind gegaan.  Hij was jarenlang dè postbode in de Rotterdamse wijk  Spangen. Die popi-postbode kende iedereen en alle wijkbewoners kende hem maar (vreemd genoeg) niet als bekende Nederlandse honkballer.
Tot voor kort ging het hem voor de wind …..schreef ik, want het valt eenvoudig te raden waar onze Brian nú voornamelijk zit: thuis bij al zijn verzamelde honkbalsspulletjes en dat dankt hij dan weer aam de privatiseringswoede van de Nederlandse overheid, die geen enkele mededogen kende voor de al wat oudere postbode in vaste dienst. Allemaal kregen ze de zak. Maar daarover een ander keertje wellicht meer.

Antilliaanse negers.
Wij, kwajongens van de Van Lennepstraat in Spangen hadden er van de ene op de andere dag  zomaar een stel  reusachtige, vriendelijke speelkameraden bij.  Negers waren het. Uit de Nederlandse Antillen. Vrienden zou te veel gezegd zijn. Honkbalmaatjes past beter. Ze hadden met Brian de Haas gemeen dat ze zowel onverstaanbaar waren als dol op honkballen. Dat ze onverstaanbaar waren voor ons  kwam omdat ze papiamento spraken. Ze kwamen van de Nederlandse Antilliaanse. Van welke Antil weet ik niet meer. In het begin van de zestiger jaren (vorige eeuw, hè!) kwam een aantal heel goede Antilliaanse honkballers naar Nederland, waaronder zij. Ze zullen best wel (zwart) betaald hebben gekregen van hun club maar veel zal het ook weer niet geweest zijn want ze kwamen altijd met tram lijn 10 naar de training.  God, wat hebben wij een plezier beleefd met de tophonkballers: Hamilton Richardson, Simon Arindell en Hudson John. Op weg naar het trainingsveld van Sparta in Spangen, vlak bij mij om de hoek, gingen ze met ons op straat zomaar een partijtje putjeshonkbal spelen. (De rioolputten waren dan de honken). Echt te gek! Ze gaven ons echt het idee dat wij, die pestapies van de van Lennepstraat,  wereldhonkballers waren. Vergelijk het maar gerust met  Wesley Sneyder en Robin van Persie, die op weg naar hun training, elke dag even een uurtje gaan lopen tvoetballen met  wat straatschoffies van een jaar of tien, zoals wij. Onvergetelijk hoor!
Dat die  Antillianen enkele jaren later BN'ers zouden zijn, konden we toen nog niet bevroeden.

(wordt vervolgd)

zaterdag 21 juli 2012

Vriendschap? Een illusie? 3: Oom Joost, Cees en Brian





Karel
Karel zat bij mij in C2 van Aeolus. Hij was een grote, sterke vent. Een gore schopper en tevens een vervelende  opschepper, die nog niet eens deuk in een pakje boter kon schieten. Ik vertelde in zijn bijzijn dat ik pijn aan mijn grote teen kreeg van schieten met mijn nieuwe kicks (jargon voor voetbalschoenen). Het leer van die schoenen was zohoo  zahhacht. Nou, Karel had schoenen met harde neuzen daar kreeg je nooit pijn aan je tenen van, zei die tegen mij. Ik mocht zijn schoenen wel een keertje proberen. en het klopte wel wat hij zei maar ze waren een ietsje te groot voor mij  en ……………. heel erg oud en afgetrapt.
‘Ruilen?’ vroeg hij met een dwingende, dreigende, gretige blik in zijn ogen. Ik deed het ….. ja, echt ik deed het nog ook…… ik ruilde mijn moderne splinternieuwe Puma voetbalschoenen voor Karels  afgetrapte, iets te grote, ouwe sloffen van voor de oorlog.  Ik wist dat ik iets doms deed en toch deed ik het …... Karel lachte gemeen en pakte mijn mooie moderne zachtleren voetbalschoenen vlug in zijn antieke voetbaltas.

Oom Joost
Van mijn ome Joost, mijn leukste oom, kreeg ik ze voor mijn verjaardag, die zachte voetbalschoentjes. Ik dacht hij gek werd, zo razend reageerde op mijn voetbalschoenenruil. Welke dwaas ruilt er nou zulke fraaie  Puma’s voor van die ouderwetse merkloze kisten? vroeg om Joost zich, wild gebarend, af. Hij was echt boos, want hij sloeg in zijn woede zijn glas bier van tafel; het dunne bierglas lag  in scherven in de plas bier op het zeil …… jammer voor Oom Joost was  dat mijn moeder geen biertjes meer had. Er was altijd maar één bietje in huis: voor ome Joost.   
Voor het eerst en voor het laatst zag ik hem toen boos. Hij zei ook gelijk dat hij mij nooit meer een kado zou geven….en daar heeft hij zich aangehouden. Ik heb ome Joost trouwens ook niet veel meer gezien……nou ja, een keer nog, …..toen hij dood in zijn kist lag ……..toen zag ik hem voor het laatst…….

Aeolus
Het heeft  helemaal niks met vriendschap te maken  maar ik wil het hier toch even kwijt.  Ik moest er gewoon aan denken, toen ik zoëven over Arthur schreef, een harde wind liet en die wind weer associeerde met de naam van die voetbalclub ‘Aeolus’: Aeolus: de God van de Wind in de Griekse mythologie........ en in het Rotterdamse weet niemand dat er een Griekse God naar dat kleine voetbalclubje is genoemd. Typisch hè, waar een klein clubje groot in kan wezen. Maar ala, dit even terzijde.

Cees, Johnny en de vader van Johnny
Arthur is klasse voetballer. Cees is anders, want die  is, net als ik trouwens nergens echt héél goed in. Cees zijn buurjongen Brian de Haas, weer wel.  De Haas was niet zijn echte naam; hij werd de Haas genoemd om zijn hazelip. Brian was, evenals zijn vader, moeder , broer en zus, Amerikaans en heel goed in baseball (in goed Nederlands: honkbal). Zijn vader werkte bij de Shell en was honkbalcoach. 
De Haas was destijds, denk ik,  de enige jongen in heel Nederland, die op zevenjarige leeftijd al met een compleet honkbaltenu aan naar school ging. Ook had hij al die andere begerenswaardige honkbalattributen: een honkbalknuppel, hele dure honkbalhandschoenen (hij had werpers- , catchers- en fielders handschoenen(!)), een masker, spikes en echte keiharde honkballen…….. o wee als je zo’n bal op je kop kreeg, had je gelijk een hersenschudding of je lag even uitgeteld.…….

Die  buurjongen van Cees,  moest later wel gewoon een heel goede honkballer worden en daarom, dacht Cees hardop tegen mij, dat hij nu al ook al een goede honkballer was alleen maar om die zijn buurjongen was en omdat de vader van Brian ook nog eens de trainer was van de honkballers van Sparta. Kan je het nog volgen?….Sparta,  was indertijd (de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw), de honkbalkampioen van ons land. Johnny’s vader was rijk, groot en dik; zeker wel honderdvijftig kilo bij twee meter.
Van alle mensen met een hazenlip in Nederland was Brian denk ik de aller, allerbeste en bekendste honkballer. Hij had ook een gladde babbel, die jongen,. Ik heb het altijd jammer gevonden dat met zijn woorden ook altijd die irritant nasale 'hazelip-klank' meekomt.  Maar wat kan Johnny daar nou aan doen? Niks natuurlijk, he-le-maal niks. Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, toch?


vrijdag 20 juli 2012

Vriendschap? Een illusie? 2: Koos & Greetje; Arthur & Cees


‘Vrienden? Die heb ik helemaal niet.’
Ik flap het er uit voordat ik er erg in heb. Wel voeg ik er nog vliegensvlug aan toe, dat ik ooit wel eens vrienden heb gehad natuurlijk maar dat ze allemaal uit beeld zijn. Uit het oog verloren, verhuisd, innig getrouwd, verontwaardigd  of dood. Geen vrienden meer ... en dat op mijn vierenzestigste al!
'En Koos en Greetje dan? of Ahmed, Hans, Peter en Els niet te vergeten? 
Koos stelt mij altijd aan al zijn kennissen voor als ‘mijn  vriend Zef’ …..en het gekke is dat ik me helemaal geen vriend van hem voel….   Okee, ik ga wel eens met hem naar een voetbalwedstrijd kijken ……. maar dan is hij nog niet direct een vriend van me, toch? of wel soms?
Vanaf 1980 is Koos met Greetje, een schoolvriendin van Carola, mijn vrouw. Die twee zaten bij elkaar in de klas op de kunstacademie.  De dames kennen elkaar al meer dan veertig jaar. Het is me wat! Gedurende 15 jaren was hun vriendschap flink bekoeld omdat Carola en ik, na het stuk lopen van Greetjes eerste huwelijk nog contact onderhielden met haar ex. Zij beschouwden dat als een vorm van verraad. Bekijk het. We maken zelf wel uit met wie we omgaan. Na de dood van die ex, waren we weer welkom bij hun. Tsja.
Neem nou Greetje, zij noemt me ook zo vaak ‘mijn vriendje’ waar anderen bij zijn……okee we gaan wel eens een enkele keertje naar de bios samen……..meer niet,  maar om haar nou gelijk een vriendin van me te noemen, dat gaat me toch veelste ver.

Misschien verwacht ik wel te veel van een vriend of vriendin en wel zó veel dat niemand ooit goed genoeg is om mijn vriend te worden? En ikzelf dan? Ben ikzelf dan ooit wel goed genoeg om iemands vriend te kunnen wezen? Dacht het niet…..
  
Op de lagere school had ik twee heel goeie vrienden. Arthur en Ceessie  met een ‘C’ dus. Ik heb veel plezier met ze gehad. Arthur was een getalenteerde voetballer; op het grasveld voor zijn deur deden we altijd 'metsies'; als Arthur bij jouw team zat won je gegarandeerd. Bij  Cees thuis deden we gezelschapsspelletjes (domino, eenendertigen, pesten), speelden met Lego of de mecanodoos en bij mij voor de deur honkelbalden we met die walgelijke John de Haas. Die ‘Haas’ krijgt later in dit verhaal nog een grote beurt.

Arthur was in alle sporten goed. Zelfs in turnen, wat Cees en ik een wijvensport vonden. Arthur trok zich daar niks van aan en deed altijd onder gym zijn stinkende best voor het allerhoogste cijfer.  Cees en ik niet, wij hielden ook niet van ringen en springen over bok en paard of oefeningen op de ladder. Nee Cees en ik waren meer van het ’apenkooien’ of blokkiesvoetbal.

Arthur heeft me opgegeven voor zijn voetbalclub. Aeolus.  Ik wilde altijd keepen. Daar ben ik op den duur redelijk goed in geworden. Een natuurtalent was ik beslist niet. Balletjes tegenhouden was mijn taak en daar kweet ik me alleszins redelijk van. Ik speelde niet in Arthurs team want hij balde met de allerbesten van zijn leeftijd. Jahaa,  Arthur heeft nog twee seizoenen betaald voetbal gepeeld ook! Bij Sparta. Ze hadden hem gevraagd. Als je door een profclub gevraagd wordt, dan ben je echt goed! Iedereen  bij Aeolus was trots op hem. Mij hebben ze nooit gevraagd. Helaas niet. Ik was ook niet zo’n superkeeper, hoor. Gewoon ‘goed’ was ik, meer niet. Toevallig speelden toen Jan van Beveren en Pim Doesburg ook alle twee bij Sparta, dat waren mijn leefijdsgenoten….kanjers. Ze keepten allebei nog in Oranje ook!

Eén keer mocht ik in het elftal van Arthur meedoen. De keeper van dat team, Piet Pelger, een lange slungel,  die, eerlijk is eerlijk,  ook behoorlijk een balletje kon stoppen, had zijn contributie eens niet betaald en werd daarom geschorst. Ik hoorde op vrijdagmiddag half vijf, dat ik zaterdagochtend om elf uur moest spelen in het hoogste C-team, C1 dus. Nou, ik was gelijk bloednerveus natuurlijk. Rond een uur of acht die vrijdagavond, ik lag net in mijn bed, wordt er hard aan onze bel getrokken. Staat Arthur voor de deur en nog een paar van die gasten van C1. Die slungelkeeper, heeft snel zijn contributie betaald, handje-contantje aan de penningmeester en nu mag hij ineens wel meedoen in die wedstrijd van zaterdag met C1, op voorwaarde dat ik het goed vind, omdat ik officieel uitgenodigd ben.
Moest ik  bij die voorzitter langsgaan en zeggen dat die slungel Piet wat mij  betreft in C1 mag gaan keepen zaterdag………………….èn dat ìk dus niet zo nodig hoef.
Wat een lul was ik toen toch eigenlijk al. Ik deed dat gewoon nog ook!! Aan de ene kant was ik dolblij dat ik op het hoogste niveau mocht spelen, anderzijds was ik ook weer te schijterig om  deze jongens ‘neen’ te verkopen........ik wilde ze zo als het ware te vriend houden (sic). Mijn angst won het destijds altijd van mijn trots. Nu ook nog vaak….eerlijk gezegd..

                                                   (wordt vervolgd)

woensdag 18 juli 2012

Vriendschap? Een illusie? 1. Pascal, Carola.


Naar Frankrijk. Naar Avignon ging ik een paar jaar terug. Voor het festival. Het jaarlijkse drie weken durende  theaterfestival. Pascal en ik vertrokken daarheen als vrienden. Het woord ‘vriend’ durf ik nu haast niet meer op te schrijven. Voor mij is het zo’n zwaar beladen woord. Hij was sinds dertig jaar de eerste die ik voorzichtig weer eens vriend durfde te noemen. Al die jaren had ik er geen.
Ja, okay, ik had al die jaren natuurlijk wel mijn echtgenote, Carola, die ik tevens gedurende lange tijd een soort vriendin mocht noemen maar vandaag de dag is het aspect vriendschap voor even of voor goed uit onze verstandhouding geschrapt. Ik  schrijf het maar op zoals het voelt. De afstand tussen ons wordt steeds iets groter.                                   
                                  
Samen leven als geliefden
was van korte duur….

jaloezie,
ontrouw
en
berouw

gevolgd door

langdurige stilte, kilte.

Desondanks
komen kinderen.
Voor hen en met hen
gaan we
nog vele jaren

vrolijk

samen door
wonen samen…..slapen samen
en als dat te veel

benauwt,

samen wonen, apart slapen

gezellig

als broer en zus bewaren we
voor ons zelf, onze zonen
en de hele wereld

de lieve vrede.

En dan nu,
na tweeënveertig
nu eens lichte dan weer zware jaren,
een triest einde

zondag 8 juli 2012

In hun uppie


                                                                              
Het scheelde niks of de theatervoorstelling ‘Joop’, had zonder hoofdrolspeler gezeten.  Zomaar ineens is Zef ziek! Geen onschuldig griepje……maar een psychische stoornis. Manisch depressief (MDS) ofwel bipolair (BPS).
’Maaniesj deepresjiehief?? Wasdannou wir??’  zou ‘Joop’  het hoofdpersonage van dat toneelstuk vragen.’

Gaandeweg de repetities voor ‘Joop’, wordt Zef steeds ongeremder. Zijn psychiater noemt dat ‘hypomaan’.  Zef wordt alsmaar lolliger; althans, dat vindt hijzelf. Maar ook wordt hij dan pijnlijk eerlijk naar zichzelf en anderen.  Grenzen worden overschreden: buiten zinnen weigert Zef  een scène te oefenen met een andere speler: ‘die kan er geen ene reet van!' Zichzelf sparen doet hij evenmin. Als ‘Joop’ zijn tekst kwijt is reageert hij woedend. Grof vloekend, springt hij hoog op en landt met grote kracht op zijn hielen. Déze keer heeft hij wèl schoenen aan.

In 2001 maakt Zef eveneens zo’n periode door; ook eindigend met zo’n sprong. Midden in een periode van grote drukte, veel lol, drank, rock and roll en heel weinig slapen,  wordt zijn boosheid getriggerd door een lollig bedoelde opmerking van een cursist ‘modeltekenen voor beginners’. Zef staat daar model…in zijn nakie:’….wat een grappig klein pikkie heeft die goser, zeg ……!’ hoort hij giechelend fluisteren.  Woedend springt hij hoger dan ooit. Landt snoeihard op zijn hielen. Met als gevolg twee gebroken hielen en drie maanden rolstoel!
Zo komt aan een al weken durende hypomane periode een natuurlijk eind. Met goede slaappillen en lithium, moet hij na een halfjaar rust weer de oude zijn…….Wàs het maar zo!

Zefs de opgewekte, levendige en creatieve kant wordt sindsdien afgetopt, alsmede zijn agressieve en neerslachtige zijde. Lithium topt af  tot op 80% van het normale belevingsniveau. Zef kan daar niet mee leven. Dorre lithium-saaiheid is geen aantrekkelijk perspectief. Zijn huidige psychiater is helder. Lithium is levenslang! Een andere psych acht begeleid afbouwen van lithium mogelijk na de zestig.
Begin april 2012 zal Zef zelf dat lithium wel even afbouwen. Geniepig, liegend, bedriegend en … in z’n uppie. In de tiende week, precies één week voor de prémiere van ‘Joop’,  vertrouwt hij Katinka, één van de andere spelers in ‘Joop’, als eerste zijn geheimpje toe. Haar reactie is even furieus als krachtig:  
‘Jouw ‘afkick-ego-trip ’is onafwendbaar een ‘bad-trip’, jongen. Niet alleen voor jóú. Maar ook voor vele anderen. Stop ermee! Vertel het je psych, je vrouw, kinderen, broers, zussen en alle andere belanghebbenden.’ ….en onwillekeurig…..  kàn Zef niet anders dan haar raad gewoon opvolgen.

De reacties op Zefs ontboezeming varieerden van ‘dat vind ik toch niet zo erg leuk om te horen’ tot ‘vuile egoïstische teringhuichelaar’.  Zijn psych reageert met zyprexa, 5 milligram, een lichte dosis van het  dempingsmedicijn. Voelt aangenamer dan lithium. Het slaat aan.  
Zef speelt ‘Joop’ gewoon ... een ietsiepietsie hyperend misschien, dat wel…..maar véél kwaad kan dat niet……..misschien geeft dat juist net iets extra’s…..
…..en kort voordat Zef op de première om precies drie minuten over acht, het podium betreedt zegt hij vermanend tegen Joop:
 ‘Verkloot het niet, hè jongen, maak niet kapot wat ik in al die weken heb opgebouwd!’.

vrijdag 18 mei 2012

Niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt.


In november 2011 kreeg buurman Joop de zak. Ik maak zo af en toe een praatje met hem bij de bushalte. Augustus sprak ik hem voor het laatst. Toen vertelde hij me, dat het niet zo goed ging op zijn werk. Vanaf april 2011 kreeg het drukkerijtje waar Joop zijn geld verdient nog maar weinig orders. Toch was dat geen reden voor Joop om zich zorgen over te maken. Dat deed hij nooit en waarom nou wel? Altijd optimistisch, altijd lachen, altijd vriendelijk. Volgens Joop komt alles altijd wel weer goed.

Joop is licht gehandicapt. Tegenwoordig noemen we dat: ´hij heeft een vlekje.´
Loopt beetje moeilijk: als hij loopt, schuren zijn bovenbenen en klutsen zijn knieën tegen elkaar. Sjokkend beweegt hij zich voort, hij lijkt wel een telganger en wanneer hij wat zegt zou je denken: ‘die heeft te veel gezopen’.
Hij is om de donder niet dom. Wel secundair en ook behoorlijk naïef . Tekort aan zuurstof zou hij hebben gehad toen zijn moeder van hem beviel. Althans  dat zeggen 'ze' over hem.…..en dat zou best nog wel eens waar kunnen zijn ook.
Joop zit in de WAO en er zal dus een geschikte werkplek voor hem gevonden moeten worden: dat is dus die drukkerij geworden Hij werkt er al meer dan tien jaar. Manusje van alles is hij daar. Alle niet geautomatiseerde processen en alle niet zo ingewikkelde storingen krijgt hij daar op zijn bordje. Met z’n tienen werken ze daar. Allemaal WAO´ers, uitgezonderd de  meewerkend voorman, directeur-eigenaar is van die zaak.

27 oktober 2011 kreeg het voltallige personeel van de directeur te horen, dat de drukkerij failliet was. 28 oktober kon iedereen al thuisblijven. De jongere collega´s van Joop, vonden al snel weer ander werk. Niet zo onlogisch want de in lichte mate verstandelijk of geestelijk gehandicapte wao-er is doorgaans een goede en goedkope arbeidkracht is. Bovendien keert de uitkeringsinstantie, het  UWV,  ook nog eens een lucratieve premie uit, aan de werkgever, die een werkloze WAO´er, beneden de 40, voor een jaar in dienst neemt. Deze premie komt neer op de helft van het bruto loon gedurende het eerste jaar van het dienstverband! Joop echter was en bleef ´de lul´: hij is 58, dus hij zal van ze lang zal ze leven nooit meer aan de slag komen. Dat weet hij zelf ook wel, want ook al heeft hij dat vlekje, achterlijk is hij beslist niet. Flegmatiek eerder. Druk kan hij zich er niet om maken, dat hij wordt uitgesloten van zo´n premie, alleen maar omdat hij ouder is dan 40 jaar.

Tegen beter weten in houdt het UWV  Joop  scherp, middels de sollicitatieplicht. Elke week vier sollicitatiebrieven schrijven; verplicht! Voor veel baantjes is Joop niet of niet meer geschikt. Hij solliciteert naar functies als  autowasser, reinigingsmedewerker, schoonmaker, hoveniersassistent, behanger, lijstenmaker en  tramrailreiniger. De meeste bedrijven vinden Joop echter te oud en zonder die UWV-premie kan hij het helemaal wel vergeten.

In de  maand november is het gedwongen niets doen wel overkomelijk voor Joop. Zijn vrouw, Halina, laat hem allerlei klusjes opknappen, die al jarenlang liggen te wachten. Ze doen samen de boodschappen en om beurten koken ze wat lekkers voor elkaar. Toen Joop nog werkte, zorgde Halina er altijd voor dat het avondeten voor hem klaar stond als hij thuis kwam.  Niet meer dan normaal wanneer je zelf niet buitenshuis werkt, vindt ze. Ze doet het huishouden en voor iemand als zij is dat een giga-klus. Ze heeft uitgerekte longen. Wat inhoudt, dat ze van een wandelingetje van hun balkon vòòr naar hun  balkon àchter, enige tijd buiten adem is. Hulp wil ze niet. Hoewel….. wil ze niet….als de eigen bijdrage voor de thuishulp wat lager zou zijn……misschien zouden Jopie en zij  het dan in overweging nemen. Bruintje kan dat echt niet meer trekken nu hun zorgkosten hoger zijn opgelopen dan  alle woonlasten bij elkaar.  Maar wat voor Halina ook meespeelt om geen thuishulp te nemen is het besef dat het beter is om zelf actief te blijven, ondanks benauwdheid, traagheid en pijn. De gedachte geheel afhankelijk te worden van anderen is haar een gruwel.

In de feestmaand december verveelt Joop zich geen moment. Net als in bijna elk ander gezinnetje is het in die decembermaand een drukte van belang. Halina kon zich niet voorstellen dat ze het de voorgaande jaren in december zonder Joop had afgekund. Voorheen werkte Joop immers en was hij slechts een luttel aantal uurtjes beschikbaar voor haar als huishoudelijke hulp.

Na het hollen in december kwam was er de stilstand in januari en de lol om thuis te zitten ging er voor Joop al snel af. Daarom ging hij eens praten bij ‘De Zonsverduistering’, een verpleeg- en verzorgingshuis bij hem in de buurt en daar bleken ze al enige tijd op zoek te zijn naar een vriendelijk, geduldig, behulpzaam persoon, die ook nog eens een beetje handig was. Ze haalden hem daar maar wat graag binnen en Joop ging enthousiast als vrijwilliger aan de slag in een job, die met het voortschrijden van de tijd steeds gevarieerder werd. Zo moest hij nu eens een dementerende dame naar de kapper brengen, alwaar ze werd voorzien van het inmiddels  gepatendeerde blauwgrijze oude-dametjes-permanent. Dan weer wordt hij ingezet om schilderijen of gordijnen op te hangen. Zelfs is hij  gevraagd om op de woensdagavonden mee te doen aan het diner-dansant: aan heren is momenteel immers in elk verpleeg- en verzorgingshuis een nijpend gebrek.

Vanaf half januari 2011 is Joop is een populaire vrijwilliger in ‘De Zonsverduistering’.   Zowel werkers als bewoners lopen met hem weg. Hijzelf is ook bijzonder in zijn nopjes. Net als bij de drukkerij is hij dagelijks van acht tot vijf in touw. Vijf dagen in de week. Tot half april gaat dat allemaal goed.  

Dan ontvangt Joop, ofwel de heer J. Dekerse , want zo heet Joop nu eenmaal officieel,  een brief van het UWV:

1.Het UWV ontvangt sedert 15 januari 2011 uw verplichte sollicitatiebrieven niet meer.

2.Uw vaste telefoon wordt steevast opgenomen door mevróúw Dekerse,  die slechts weet te melden, dan u de hond uitlaat. Altijd net als het UWV u wil spreken.

3.Van een anonieme informant verneemt het UWV,  dat u sedert half januari 2011 vrijwilligerswerk verricht in ‘De Zonsverduistering’.

4.Het UWV verwijt u ten eerste, dat u geen permissie heeft  om dit werk te doen en ten tweede dat u, tot op heden, nog nooit op een urenverantwoordingsformulieren melding heeft gemaakt van dit vrijwilligerswerk.

5.Ook al is dat werk zinvol, is er veel behoefte aan en staat er voor u geen beloning tegenover, feitelijk, zo betoogt het UWV, bent u daardoor niet beschikbaar geweest voor de arbeidsmarkt in de periode half januari tot half april 2011.

6.Daarom daagt het UWV u voor het gerecht en eist van u de restitutie van drie duizend euro, zijnde drie maanden aan hem betaalde WW-uitkering.

Uiteindelijk bleek het UWV toch nog enige clementie te hebben betracht met Joop, zo bleek bij de rechtszitting: door niet het werkelijke totaal van drie maanden maar slechts twee maanden uitkering terug te eisen. Dit gezien Joops persoonlijke omstandigheden.

Afgelopen woensdagmiddag 16 mei kwam de zaak voor.  Die middag kwam ik Joop tegen bij het hondenpoepveldje. De zitting was nog maar net achter de rug. Toen hoorde ik eigenlijk voor het eerst dit hele verhaal.
De adrenaline gierde al snel door mijn lijf: wat een bureaucratische klootzakken,  mierenneukers. Wat een tenenkrommende onrechtvaardigheid en dat alles omdat Joop,  een eenvoudige, bijzonder sociale man, onvrijwillig werkloos, zich geheel op eigen initiatief nuttig maakt voor de samenleving en hoeft er helemaal niks voor te hebben. Die kut-informant en die UWV-klootzak zou ik, met het grootst mogelijke plezier, tergend  langzaam willen wurgen.

En Joop? Hoe reageert Joop hierop?   Ogenschijnlijk relaxed vertelt hij zijn verhaal. Lachend, schaapachtig lijkt het haast wel. Apathisch.
´Misschien heb ik wel wat fout gedaan. Precies snap ik het allemaal ook niet, hoor.  Ja, het is wel heel jammer, dat wel, want ik vond het werk erg leuk in ‘De Zonsverduistering.’ zei hij schouderophalend. 
´Maar stel je nou eens voor dat je de zaak verliest, man,´ zei ik, ´ je kan toch niet zomaar in één klap tweeduizend euro missen.´
´Neen, dat kan ik zeker niet, was het maar waar, dan was ik een rijk man. Ach, ik maak me niet druk, hoor, want in dit land kan je bij zo veel instanties aankloppen, als je niks meer te besteden hebt. Je wordt altijd wel weer gered,´ aldus Joop, ´want de overheid wil het liefst voorkómen dat je uit stelen gaat.’

Op 9 juni a.s. doet de rechtbank uitspraak.  Ik beloof hem dat ik dan met hem mee zal gaan. ‘Ga eens langs bij de  ‘De Zonsverduistering’ en doe daar je verhaal. Er zullen best wel ex-collegae zijn die er de 9e juni ook bij willen zijn en stampij willen komen maken als de uitspraak slecht voor je uitvalt.
Jij moet in dat geval zeker hoger beroep aantekenen,’ zei ik hem.

‘Bruuuuuutus!. Hier!’ zijn hond rende braaf naar hem toe. Joop deed Brutus aan de lijn; knikte hij me glimlachend toe, knipoogde zelfs naar me en zei:   
‘Ach, ja. Wie dàn leeft, wie dàn zorgt.’

Brutus heeft schoon genoeg van zijn uitje. De bouvier heeft haast, het beest ruikt zijn gevulde voederbak al thuis. Joop moet nu echt naar een hogere versnelling overschakelen om zijn hongerige viervoeter te kunnen bijbenen.

woensdag 9 mei 2012

Proppie


Een vrouw met een niet alledaags, propperig lijf en een Elisabeth Taylor-achtig gezichtje zit opeens op de spinningfiets naast me. Ze komt dus ook mee fietsen. Voor het eerst, dat moet haast wel, want ík heb haar hier nooit eerder gezien; bovendien gaat ze zitten raggen op een fiets, waarvan het stuur veel te laag staat en het zadel voor haar korte beentjes veel te hoog. Bovendien kan ze nog maar net bij het stuur met die korte armpjes van haar doordat het zadel te ver naar achteren is geschoven. Jean, de charmante spintrainer ziet gelijk dat het zo niet goed kan gaan en helpt haar met het instellen van de fiets op haar bijzondere afmetingen. Angst voor lichamelijk contact heeft die Jean niet. Kan hij natuurlijk ook niet gebruiken ook in dit werk.  Jean pakt haar routineus bij haar middel; strekt haar linkerbeen wat,  zet haar linkervoet op het pedaal en stelt dan het zadel in, op  hoogte van de bovenkant van haar linkerheupbeen. Dit alles doet hij swingend op de hard dreunende  technomuziek, die uit de krachtige boxen van de spinningruimte knalt. Met wat zachte druk van zijn hand op haar rug beweegt Jean haar bovenlichaam iets naar voren, hij strekt haar linkerarm een weinig en stelt de stand van het stuur in. En maar swingen en maar lachen en maar zingen (onhoorbaar overigens). 
Ongetwijfeld geïnspireerd door Jean, begint ‘proppie’ naast me  onverwacht-soepele dansbewegingen te maken op haar spinfiets. Onze blikken kruisen elkaar als ik geamuseerd lach om dit ‘geïmproviseerd sportballet’. 
Ik merk, dat ik niet meer zo fanatiek als normaal met mijn spinning-warming-up bezig ben. Ook ik zit nu zelfs een beetje te swingen op mijn fiets.

Ze is echt omgekeerd evenredig aan de meeste andere spinsters hier. Die hebben  vrijwel allemaal aerodynamische kleding en  dito lijven; strakke sportkleding over slanke afgetrainde lijven.
Met haar slobbertrui (dat soort truien ligt bij Bristol in de aanbieding voor  4,95 euro), haar veel te kort afgeknipte  pyjamabroek  (met Brabants bontje motief) en haar blauwe low budget gympen is ze duidelijk een dissonant in het mini-sportglamourwereldje hier, dat Sportschool Fit & Fun heet. Toch zie ik, eerlijk is eerlijk,  op dit moment geen spinster, die net zo opgewekt en fris  als zij op de pedalen staat.

Iedereen in de zaal laat zich opzwepen door trainer Jean:
‘We gaan nu steil de berg op,’ zegt hij, ’draai weerstand bij. Je moet nu pijn in je bovenbenen voelen. Kom op! Nog wat steiler. Hop! Hop! Hop! Nog even en we zijn op de top! Twee minuten en dan gaat het bergafwaarts.’ 
Net als de andere spinners, laat ik me helemaal gek maken door Jean. Mijn hele lijf mijn kleren ……  zeiknat en op het marmoleum heeft zich, rond mijn fiets, een flinke plas zweet gevormd. Buiten adem en met een knalrode kop arriveer ik op de top van die fictieve berg.

Ik werp even een vluchtige blik naast me en zie dat ‘proppie’ nog net zo monter en energiek op haar fietsje zit te stralen als aan het begin van de training. Haar grote bruine ogen kijken mij lachend (of is het spottend?) aan. Het lijkt wel alsof ze op een zonnige lentedag, over een vlak, geasfalteerd fietspad fietst in een rustige landelijke omgeving en een heel klein beetje de wind mee heeft.  Zie ik haar nu naar me zwaaien? Of verbeeld ik me dat?

Na de training komt ze bij me staan aan de bar. Ondanks haar geringe trainingsinzet heeft ze een gezonde blos op haar wangen. We drinken thee en praten wat. In Zuid woont ze, al zeven jaar. Mina is haar naam; ze is  48. Ik zeg er niks van maar ik had haar zeker tien jaar jonger ingeschat. 
‘Hard trainen is wel goed voor je lijf,’ zegt ze,’ maar je moet niet alles doen wat die trainer zegt. Doe ik ook niet. Ik ben niet gek. Ik luister naar mijn lichaam. Doe wat ik kan. Na de training moet ik ook nog een beetje kunnen bewegen.’
Ik raak gefascineerd door haar mooie bruine heldere kijkers; een fascinatie, die al snel weer wegebt bij het aanschouwen van de nu zo duidelijk zichtbare zwarte haarstoppeltjes op haar bovenlip. 
Ze is opmerkelijk openhartig. Mina gaat de komende drie weken op familiebezoek. Naar Iran, Teheran om precies te zijn. Ze gaat niet op visite bij haar acht zussen, want die wonen dezer dagen verdeeld over heel West-Europa. In Teheran woont nog een klein aantal familieleden van haar: haar vader van 81, die volgens Mina tegenwoordig alleen nog maar met seks bezig is en twee (oude, chagrijnige) tantes. Maar eigenlijk gaat ze alleen maar naar Iran voor haar oogappel,  jongste broer Heydar. Zeven jaar jonger dan zij. Heydar, zijn naam staat voor: leeuw. Mina is als een tweede moeder voor hem. Hij woont nu in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten.
Het zal voor haar niet echt een prettige vakantie worden daar, denk ik. Desalniettemin wenst ik haar dat toch van harte toe. Zal ze nog eens komen spinnen?