zaterdag 31 december 2022

OUDEJAARSAVOND 2022.

 

Het is donker. Ik zet mijn fietsje dubbel op slot tegen een lantarenpaal. Hier in Rotterdam kan je niet voorzichtig genoeg zijn.  De fietsen worden hier soms onder je kont vandaan gejat. Deze oudejaarsavond zit ik bij Els. Er komen d’r nog een paar die ik ken. Hartelijk, luid en bijzonder schel, heet Els mij welkom. Nog geen seconde nadat ik op de bel druk: ‘Hallo Ton, leuk dat je er bent, kom boven,’ schalt ze. Drie hoog staat Els met in haar linkerhand een glas en in haar rechterhand een fles wijn: ’Wat wil je drinken, een wijntje zeker?’

’Neen, Els, doe mij maar eens een lekker kopje thee. Heb je groene thee?’

‘Natuurlijk heb ik geen groene thee! Als je zoiets wil, dan moet je dat maar van je eigen huis meenemen. Ik ga niet van die achterlijke groene thee kopen, altijd wat bijzonders, jij.’

‘Nou zeg, ‘t was maar een geintje hoor, geef me maar eens gauw zo’n heerlijk wijntje, een Saint-Emilionnetje van je. Saint-Emilion, de lekkerste wijn van de hele wereld, gemaakt van druiven uit de regio van Bordeaux. Al bij het eerste slokje van die wijn voel ik alsof ik daar ook ben in die warme, zonnige, feeërieke omgeving. Je betaalt wel wat meer voor zo’n flesje, zo’n twintig euro, maar dan heb je ook wel wat. ’

‘Nou Ton,’ zegt Els, ‘je bent wel bezig, zeg. Zo ken die wel weer, hè? Hebbie thuis misschien al zitten indrinken? Je staat zo lollig te doen. Ik weet niet hoe je die superwijn van daarnet noemde, maar bij mij zal je het met een simpel Hema-wijntje van vijf euro moeten doen, Ton. Niks mis mee. Nooit klachten over gehad.

 

Ger, Thea en Sjon zijn al aan het oliebollen en appelflappen. Ik plof op driezitter neer naast Ger.Net als ik tegen Thea iets zeg over haar weliswaar erg leuke maar erg ’s zomerse truitje, buigt Ger opeens schuin voor me langs  en terwijl hij met zijn hand op mijn knie steunt, werpt hij een blik op de vloer voor me:

‘Gatverdamme, Ton, kijk, dààr Ton, gatverdamme, stront, aan je schoen. Ik ga hier echt van over mijn nek,’ walgt Ger en in zijn opwinding sprietsen enkele stukjes oliebol of appelflap uit zijn mond bovenop mijn schoen.

  

Bij het op slot zetten van mijn fiets, daarstraks, moet ik er ongemerkt, met de punt van mijn schoen zijn ingetrapt. Ger kijkt over zijn schouder de woonkamer in en wijst mij, iets te luidruchtig en jolig naar mijn zin, op het spoor dat ik heb achtergelaten. Voor Ger kan deze avond al niet meer stuk.  Hier kòmt hij als het ware voor, die dweil.

 

De anderen zitten gezellig te babbelen, borrelen, lekkere toastjes te eten, te mens erger je nieten of te scrabbelen. Ik trek mijn schoenen uit en maak ze met tientallen papieren zakdoekjes in Els d’r badkamer schoon. Dan wis ik de sporen in de woonkamer en op de trap en ’t is weer schoon.

 

Als gevolg hiervan zien voor mij, alle hapjes er deze avond alleen op ruime afstand lekker uit. Zodra ik ze in mijn hand neem en ze richting mijn mond beweeg, ruik ik die nare geur weer en voel ik het begin van kokhalzen. Alleen de vele Hema-wijntjes zijn goed binnen te houden. Zo veel zelfs, dat deze ezel zich voor de tweede maal deze avond aan dezelfde steen stoot: bij het pakken van zijn fietsje.

 

Gelukkiger kan een nieuw jaar toch niet beginnen!

 

 

Beste wensen voor 2023

vrijdag 30 december 2022

LIEFDEVOLLE GESPREKKEN.

Ik had mijn vriendin Anna gebeld. Ik moest haar even spreken.  Dat was gisteravond tegen acht uur. Ik had ingesproken op haar voicemail. Het is vandaag bijna weer acht uur en ze heeft nog  niets laten horen. Niks voor haar. Ik probeer het nog maar eens. Weer die voicemail. Ik vertrouw het niet.

Anna woont in Delfshaven, drie kwartier bij mij vandaan. Ik fiets even heen en weer naar haar. Er is verder niemand bij mij thuis. Laura, mijn vrouw, is nog op haar werk. Voor haar laat ik een briefje achter.

Anna woont in de Grote Visserijstraat 26. Een benedenwoning. Er brandt licht in haar huis. Ik smijt mijn fiets tegen de pui; niet op slot. Ga dan staan springen. Met elke sprong kan ik één tiende van een seconde Anna’s huiskamer in kijken.

Zie ik het goed? Zit Laura daar nou echt op schoot bij Anna?  Ze zoenen. Anna  herkent hij wel maar die vrouw op schoot kijkt de andere kant op. Nee, ja, nee, toch wel, nou ziet hij het, zij heeft  dat groene bloemenbloesje aan. Dat van haar verjaardag. Dat is Laura.

Laura staat plotseling op van Anna’s schoot. Ze  komt naar het raam, waarachter ik stond te springen.  Ze herkent me natuurlijk meteen. Resoluut loopt ze naar de voordeur en vraagt: ‘Wat kom je hier in ’s hemelsnaam doen Albert?’.  Ik vertel haar dat ik ongerust was geworden over Anna.

‘Maar wat doe jij hier in godsnaam, Laura?

 ‘Praten met Anna, praten over hoe het nu met ons verder moet’.

‘Met ons?’

‘Ja, met ons … met ons drieën’.

Hoezo met ons drieën?’

‘Hou je nu maar niet van de domme Albert. Je hebt al een tijdje een relatie hebt met Anna. Kort geleden word ik door Anna gebeld. Jullie zien elkaar regelmatig, meestal bij haar thuis. Ze zegt me ook dat ze niet gelukkig is met deze situatie en vraagt me om eens bij haar langs te komen om er over te praten.

Albert trekt wit weg en stamelt: ’Praten jullie hier al lang over?’

‘Gisteravond voor het eerst. Toen jij Anna belde, waren wij in gesprek. Maar, Albert, kom mee naar binnen, dan praten we verder. Ook belangrijk voor jou.’

‘Hallo Laura’, zegt een schuldbewuste Albert’, die in de deuropening van de woonkamer blijft staan.

‘Ja, Albert, daar sta je van te kijken, hè?’

Anna zegt tegen hem dat zij en Laura gisteren en vandaag liefdevol met elkaar gepraat hebben. Laura voegt daar aan toe dat ze vanmiddag met elkaar naar bed zijn geweest. Dat ze er beiden van hebben genoten. ’t Was zo fijn, dat ze besluiten, voortaan samen door het leven te gaan.

Albert, die nog altijd in de deuropening staat, slaat zijn voorhoofd hard tegen de deurpost. Het bloedt. Hij houdt een zakdoek tegen het wondje. Hij zegt niks. Kijkt hen niet meer aan en gaat naar  buiten. Daar ziet hij dat zijn fiets er niet meer staat: gejat.

donderdag 29 december 2022

DE ROEPING.

 

Hoe helder staan ze me nog voor de geest, de eerste momenten van mijn clownsroeping! Ik ben  dan bijna tien jaar en zo af en toe speel ik Clowntje Hebbes. Met een kleurpotlood maak ik mij neus rood. Ik trek een oude jurk van mijn moeder aan, de grote werkschoenen van mijn vader (met die stalen neuzen) en ga er en mee door ons huis lopen stampen. Mijn broertjes en zusjes (het zijn er zeven) huppelen mee. Meestal doe ik dat als mijn moeder niet thuis is. Het mag niet van haar; ze is bang dat de buren boos worden.

‘Sapperdeflapperdeflap’, zeg ik, want zo praten alle clowns toch en ik laat me dan expres zó vallen dat het me net geen pijn doet. Even ga ik heel hard namaak liggen huilen. Mijn broertjes en zusjes moeten er hard om lachen als ik daar zogenaamd lig te huilen. Dan sta ik weer op, maak ‘zieke vogel geluiden’ en ga overdreven mank lopend, stampvoetend de kamer door. Op één schoen want die andere ben ik de val verloren.

De benedenburen hebben last van ons. Ze stampen met een bezem of zoiets  tegen hun plafond, in de hoop dat wij kalmeren. Dat gebeurt niet, want ik ben de clown, dus spring ik bij elke bezemslag van de buren omhoog en kom met vaders stalen neus hard op ons zeil.  Mijn jongste broertje, dat nog maar net kan lopen,  komt achter me aan met mijn verloren schoen. Ik steek mijn hand in die schoen. Ook in die andere schoen stop ik een hand. Ik ga in die schoenen op mijn handen lopen.

 Het jurkje van mijn moeder valt nu bijna over mijn hoofd en op mijn rode neus. Ik loop in mijn onderbroek. Met mijn blote benen maak ik spartelende bewegingen. Mijn zusjes en broertjes  komen niet meer bij van het lachen.  Ik kan eerlijk gezegd ook mijn lachen bijna niet houden. Hoe kom ik er op, denk ik wel eens. Nu zing ik, nog steeds lopend op mijn handen een vrolijk lied:

 

Clowntje Hebbes is zo leuk

We lachen ons steeds weer een deuk

Hij maakt de vreemdste capriolen

En eet vandaag, ja heus, twee  witte gladiolen.

 

Ik pak twee witte gladiolen uit de bloemenvaas en peuzel die lekker op, met wat peper en zout. ‘Lekkerdelekkerdelekker’. Ik dans dan, met de schoenen weer aan mijn voeten, een vrolijke dans en roep: ‘Joppiedepoppie! Joppiedepoppie!’ En: ‘Allemaal! Allemaal!: ‘Joppiedepoppie’ en we stampen, dansen, maken gekke geluiden, lachen en zingen … Ooo Clowntje Hebbes is zó gràppig èn …  ondeugend ook.

Als onze moeder dan nog niet thuis is èn er voldoende vliegen in ons huis rondvliegen of op het raam zitten, oefen ik een nieuwe act: met elastiekjes vliegen doden.  Dat valt nog niet mee. De act duurt daarom nogal lang. Soms wel een half uur. Mijn broertjes en zusjes zien het graag. Ze gaan helemaal uit hun dak, als een vlieg gedood wordt. Ze vechten er dan om wie hem mag opeten.

Later lees ik in een medisch tijdschrift hoe ongezond dat is . Ook dat met die gladiolen kan ik er voortaan maar beter uitlaten. Dan gooi ik er dan ook uit.

Die clownsroeping is toch niet krachtig genoeg geweest. Ik kom er wel een beetje in de buurt. Goochelaar ben ik uiteindelijk geworden. Met vliegen. Die heb ik er in gehouden.

woensdag 28 december 2022

SCÈNES UIT EEN HUWELIJKSDAG.

Woensdag 28 december trouwt mijn zoon Freek (44) met Sarah (??). In het Rotterdamse stadhuis. Ik ben al vroeg op. Half zeven. Un peu nerveux. Voor het eerst sinds maanden draag ik weer iets anders dan zwart. Ik twijfel of ik helemaal in het zwart zou gaan. Besluit toch maar een wit coltruitje aan te doen. Voor de rest ben ik in het zwart. Later zie ik mijn kleinzoontjes, (de kinderen van mijn jongste zoon Ralf en zijn vrouw) helemaal in het zwart gekleed. Had ik het ook wel kunnen doen, eigenlijk.

Om half twaalf. In een klein gezelschap trouwen ze.  Freek zijn moeder, Winny (mijn ex) en ik, zijn vader, zijn er vanzelfsprekend ook bij. De grote vrolijke bruiloft met heel veel gasten staat al op de agenda: 2 september 2023. Natuurlijk zijn er vandaag getuigen: voor Freek zijn dat zijn trouwe vriend Thijs (vanaf de lagere school al) en Ralf, Freek zijn broer.  Sarah, de bruid, heeft haar zus en een hoogzwangere vriendin gevraagd om te getuigen.  

Langzamerhand komen de genodigden het stadhuis binnen druppelen. De ouders van de bruid, de getuigen, Winny en zelfs twee zussen van mij (Manda (op de fiets helemaal uit Ommoord!)  en Lidy) zij willen dit graag meemaken.

Als de club compleet is gaan we naar de trouwzaal. Het bruidspaar voorop. Wat een mooi stel! Speels en toch stijlvol gekleed. De ambtenaar van de burgerlijke stand (hij heeft een lange jurk aan) maakt grapjes, waarvan ik er maar één onthouden heb: zijn functie is Buitengewoon Ambtenaar van de Burgerlijke Stand. In het stadhuis noemen ze zo iemand een BABS. BABS, zo’n naam voor  een man in een lange jurk, dan word je niet serieus genomen. De BABS geeft ook nog een serieus advies voor het echtpaar:  zeg bij onenigheid altijd tegen elkaar: ’je hebt gelijk.’

Als alle handtekeningen gezet zijn, verhuizen we naar ‘de felicitatieruimte’. Er wordt omhelst, gezoend en gefotografeerd. Dan gaan we naar de Markthal om te lunchen.

Ik ben gespannen. Dat komt omdat ik vandaag mijn schoondochter Ilona (Ralf zijn vrouw), voor het eerst in zeven jaar zie. Ik weet niet hoe met haar om te gaan. Die twee kleine jongens zijn mijn kleinzonen. Hun heb ik de laatste zeven jaar één keer gezien. Het opa-zijn ben ik inmiddels verleerd. Van de oudste, Bent, ben ik de eerste twee jaar van zijn leven nog  oppas opa geweest. Ik vraag me af of hij nog weet wie ik ben. Voor de jongste, Markus, ben ik een onbekende man. De kinderen begroeten me als ze komen en zeggen me gedag, als ze gaan.

Winny, mijn ex, komt tijdens het eten naast me zitten. Dat vind ik fijn, ontspannend.  We zitten te lunchen in ‘21-Pinchos’. Tapas eten we. Heel veel en heel lekkere kleine hapjes: vis, kip, spek, stokbrood, frites en nog veel meer.

Om half vier is ‘het trouwgebeuren’ voorbij. Ik hoor van Freek dat hij en zijn kersverse echtgenote vandaag en de komende dagen nog leuke dingen gaan doen: heel hoog overnachten in een hotel ergens in Rotterdam, een dagje Gent en nog meer maar dat verklapt Freek me niet.

Ik zeg de nog aanwezigen gedag. Ga naar huis. Loop van de Markthal naar het metrostation en neem de metro, die er gelukkig al snel aankomt.

 

maandag 26 december 2022

DOGGYBAG.

Bobbie was als straathond geboren en zou ongetwijfeld ook zo sterven.  Voorlopig heeft hij bij mijn vriend Lars een goed thuis gevonden. Al is het nog wat onwennig, zowel voor Lars als voor Bobbie. Voor Lars is het zijn allereerste hondje en voor Bobbie … nou ja als we de informatie van het asiel moeten geloven, heeft hij in de vijf maanden dat hij nu oud is, zes verschillende baasjes gehad . Dat is ook niet echt rustgevend voor het beestje.  Hij luistert gewoon van geen kanten maar dat kan hem nauwelijks kwalijk worden genomen. Lars heeft wel een paar boekjes gelezen voordat we naar de Ardennen gingen maar daarmee ben je niet direct een bekwaam baasje.  We wandelen nu in Saint Donas onder de rook (ja, letterlijk ‘onder de rook’ bij Luik). Als we dat van te voren geweten hadden, waren we wel ergens anders naar toe gegaan. Wat een ‘smog’hier! Op de foto’s van het reisbureau ziet het er allemaal zo fraai uit. Veel groen. Ook nu nog. Naaldbomen.  

Het hoogteverschil is hier ook pittig … tenminste voor ons, jongens uit Rotterdam. Bij ons in Rotterdam  is de Erasmusbrug de hoogste ‘berg’, die je kan beklimmen, zal ik maar zeggen.

We hebben dadelijk het Kerstdiner in ons Hotel.  Half zeven moeten we weer terug zijn. Voor die tijd willen we ons met Bobbie een beetje hongerig lopen. Die arme Lars weet niet hoe het heeft. Als Bobbie wat spannends ruikt, trekt de rakker Lars bijna ondersteboven. We kunnen hem hier echt niet los laten lopen, dat zou zijn dood worden. De weggebruikers hier rijden zonder uitzondering harder dan de 50 die op de borden staat.

Daarom slaan we het eerste de beste zijpaadje in.  Fijn ook dat het hier wat koeler is. Als we zo’n honderd meter dat paadje op zijn gelopen, kan Bobbie wel  los. Lars is dan al helemaal kapot.  Hij heeft een rood hoofd van de inspanning. ‘We moeten even wat rustig lopen hoor, Jee.’ Lars zweet als een otter.

Waar Bobbie is weten we niet maar hij zal niet in zeven sloten tegelijk lopen. Er zijn hier trouwens niet eens zeven sloten, op mijn kaart zie ik er maar één. Zal je net zien dat hij daar ter afkoeling  een frisse duik in heeft genomen.   

Wat ik al vreesde is gebeurd: Bobbie spartelt wat hulpeloos rond  in die ene, zo blijkt, wat ondiepe sloot. Het kost nog de nodige moeite om hem op de kant te krijgen. Hij stinkt als een bunzing. Lars probeert hem aan te lijnen … ik laat hem maar otteren, hij moet het toch eens zelf leren doen.

We komen alweer in de buurt van ons hotel: ‘Hotel des Camions.’ We zijn mooi op tijd. Ik schuif Bobbie vlug onder onze (vaste) eettafel.

‘Ik heb ondertussen wel trek gekregen, wat jij Lars?’ ‘Nou, Jee, ik rammel van de honger.’  

Om ons heen proberen onze medegasten, met wijd opengesperde neusgaten en grote rond spiedende  ogen, te ontdekken waar de  tamelijk onbekende maar zeer onwelriekende geur vandaan komt.

Voor Lars en mij is die geur onder het eten niet zo’n punt. Want het is en blijft de geur van onze Bobbie en van ‘eigen’ kan je toch altijd meer verdragen dan van ‘vreemd’. Die avond verlaat een groot aantal hotelgasten, enigszins verward, eerder dan te doen gebruikelijk het restaurant van ‘Hotel des Camions’.

Fijn trouwens voor onze Bobbie: hij heeft dit keer wel een héél  uitgebreide doggybag, de deugniet.

zondag 25 december 2022

KERSTSTUKJE (2) slot.

'Jezus!’, zegt Jozef. ‘ Hoe vaak heb ik je dat nu al niet gezegd?’  

 Maria besloot meteen na deze uitspraak van Jozef, haar vondeling ‘Jezus’ te noemen.

In de euforie van deze onbevlekte ontvangenis tracht Maria toch haar vriend te verleiden om de vader te worden van Jezus. Denk alsjeblieft niet alleen aan de vervelende dingen, Jozef. Denk ook eens aan de leuke dingen: aan de spelletjes die je met hem kan doen, samen voetballen, boottochtjes maken, vissen en meer van dat fijns. Om Jozef over de streep te trekken zegt Maria hem dat ze geen probleem heeft met de relatie van Jozef met het mooie jonge buurmeisje Saskia. Dat hoeft vanaf nu dus niet meer in het geniep te gebeuren.

 Enerzijds schrikt Jozef zich een hoedje van Maria’s woorden; anderzijds draait hij enigszins bij als haar woorden langzaam maar zeker tot hem doordringen.

Maria wil hom of kuit. Meer nog ze verbindt er de liefdesvraag aan.

Als je echt van me houdt, Jozef, dan accepteer je dit kleine ventje als je zoon en trouw je met me. 

Als het antwoord van Jozef uitblijft begint ze te zingen.

What´s gonna be boy YES or NO??

Do we want him???

Do we want him forever

Do we need him,

Do we never leave him

Will we make him so happy for the rest of his live

Will you take take us away and will you make me you wife?????

 

Jozef kan echter niet zo één, twee, drie de knoop doorhakken; hij vraagt haar of hij er nachtje over mag slapen:

 

Let me sleep on it

Baby baby let me sleep on it

Let me sleep on it

I’ll give you the answer in the morning

 

Maria kent geen pardon: ze wil niet tot morgen wachten op Jozefs antwoord. ‘Ik wil je antwoord vòòr de zon opkomt!’

Jozef is in tweestrijd met zichzelf  maar uiteindelijk gaat hij overstag. Hij gaat akkoord met het vaderschap. Hoewel hij geen flauw benul heeft van wat baby’s zoal eten, (marsen, krakelingen, bounties, milky ways, frietjes, zoute drop?) maar dat komt hij snel genoeg te weten. Doorslaggevend voor Jozef is Maria’s zegen over zijn band met de jonge Saskia. Hij kan het haast niet geloven.

Zowel Jozef als Maria zitten nu beter in hun vel. Hij weet nog wel niet wat er allemaal komt kijken met zo’n kleine rakker erbij. Om te beginnen gaan ze gedrieën maar eens winkelen om de babyuitzet aan te vullen. Jozef stelt voor om eerst maar eens te kijken naar een stel piepkleine voetbalschoentjes voor het manneke.  In feite zegt Jozef met dit laatste voorstel ’ja’ tegen Jezus, het kerstgeschenk : ‘welkom thuis ventje, welkom bij Jozef en Maria, je pappa en mamma’.

He gave her the answer in time.

 Jozef wil graag Saskia meenemen met  ‘shoppen’ voor de kleine.

‘Neen, wacht daar nog maar even mee, Jozef!’ 

zaterdag 24 december 2022

KERSTSTUKJE (1)

 

Ik heb dezer dagen voor het eerst sinds jaren geen kerststukjes gemaakt. Wel heb ik er in een meegespeeld, met de toneelclub wel te verstaan.In dit kerststukje speel ik zelf een hippie van vijfentwintig, Jozef genaamd, die op een wel heel bijzondere wijze geconfronteerd wordt met de kinderwens van zijn even oude vriendin, Maria. De rol van de baby wordt gespeeld door een ‘baby-pop’, die kan huilen en plassen. 

Als  Maria thuiskomt na een middagje kerstinkopen, ziet ze een grote doos op de eettafel staan. Het kerstpakket van Jozef, vermoedt ze, hoopt ze. Terwijl ze de kerstspullen opruimt meent ze wat te horen in de woonkamer maar wat het is en waar het geluid nu vandaan komt,  weet ze niet precies. Ze gaat maar door met opruimen en dan klinkt opeens een langgerekt babygehuil. Onmiskenbaar komt dat geluid uit Jozefs kerstpakket.  

Dit kan Jozefs kerstpakket helemaal niet zijn, want in die doos ligt een goed doorvoede  baby, een jongetje, om aandacht te jengelen. Zodra Maria hem liefdevol in haar armen heeft genomen is hij stil. Maria voelt zich in de zevende hemel met dit godsgeschenk. Al zó lang en zó heftig verlangt ze naar een kind en dan ìs het er zo maar ineens, dit schatje. Het is een prachtig ventje.  Aangevoerd in een verhuisdoos van de Gebroeders Vos uit Enkhuizen en nu ligt hij hier, wonder boven wonder, zomaar op de eettafel.

Maria weet wel dat het voor Jozef helemaal niet zo hoeft, een kindje erbij. Hij voelt niet zo veel vrijheid meer met een kind om zich heen en hij is bang, dat hij dan bij mij op de tweede plaats zal komen. Bovendien zegt hij, stinken alle baby’s en maken ze vervelende geluiden: huilen, dreinen, jengelen, krijsen. Allemaal volgens Jozef dan. Dit keer, zo neemt Maria zich stellig voor, kan Jozef op zijn kop gaan staan, ‘dit kind houd ik, dit kind is van mij’. 

Jozef komt een beetje stoned thuis, met een lachkick. Hij valt Maria om haar nek en ziet dan pas dat ze ‘een kind’ in haararmen houdt. In eerste instantie denkt hij, dat het dat joch van de buren is waar Maria af en toe op past maar al gauw voelt Jozef dat er iets anders loos moet zijn. Hij maakt Maria al snel duidelijk dat, wààr zij dat kind ook vandaan heeft,  hij het niet  in huis wil hebben en ze moet gewoon weten waarom hij dat niet wil.

‘Jezus!’, zegt Jozef. ‘ Hoe vaak heb ik dat nou al niet tegen je gezegd!’   

 Maria besluit meteen na deze uitspraak van Jozef, haar godsgeschenk ‘Jezus’ te noemen.

 

(Wordt vervolgd.)