zaterdag 23 mei 2015

BOS

Het eerste uur hebben ze niet zo veel tegen elkaar gezegd. Nu eens lopen ze gearmd naast elkaar dan weer vlak achter elkaar. Nu is zij een beetje bij hem achterop geraakt … een metertje of tien.
‘Hé Jee, wacht eens even op me, je loopt een beetje te hard, schat,’ zegt zijn vrouw. Ze lopen over het strandje van het Kralingse strandbad. Het is geen lekker weer. Vijftien graden. Bewolkt. Een uurtje geleden regende het nog.   
‘Ik ben hier een paar keer met mijn vader geweest,’ zegt Jee. ’Bij hem achterop de fiets. Hij heeft me hier leren zwemmen ... op z’n hondjes, zal ik maar zeggen. Het rook hier nooit echt lekker, hè Carole?’
‘Zeg nou maar gewoon dat het hier stonk, Jee, … een poeperig, smerig moddergeurtje, hihi. Mijn ouders kwamen hier nooit. Althans niet om te zwemmen.  Ze vonden het water te vies; er dreven dooie vissen in. Met mijn vader ging ik wèl zo af en toe naar het bos. Wandelen in het bos …  heerlijk ...’ zegt Carole.
 ‘O neen, wij bleven altijd op hetzelfde plekkie zitten, op onze handdoek,’ zegt Jee. ‘Soms hadden we een oud tafelkleed meegenomen. Met mijn vader zwom ik dus en als het niet zo erg druk was konden we voetballen. Later kwam ik hier ook met mijn twee kleine zusjes. Dat vond ik klote. Ik moest van mijn moeder goed op ze letten … die twee deden niks anders dan ruzie maken om alles ... alles …om de kleur handdoek, om de appel, de duikbril, de zwemvliezen, de snorkel, het schepnetje, de boterham met jam ….om alles, grrrr.’
‘Soms ging mijn zus Dora ook mee,’ zegt Carole.  Dora hield ook erg van natuurschoon. Ze was net als ik graag in dit bos. Mijn vader kon het niet zo veel schelen. Voor hem was het allemaal prima als zijn dochters het maar naar hun zin hadden. Meestal ploften we even neer op een grasperkje bij een vijver of zo. Mijn vader spreidde dan eerst zijn zakdoek uit en ging er op zitten. Dora en ik streken, voordat we gingen zitten, onze jurken glad. We aten en dronken dan samen wat uit het door mijn moeder gevulde picknickmandje.
Dit was echt een leuk plekje. Van hier uit zagen we, behalve de normale vogels en konijnen twee uilen rustig in een dikke boom zitten en een stel razendsnelle eekhoorntjes langs boomstammen op en neer gaan rennen.’  
Over het zand lopen ze nu in de richting van het naaktstrandje. Ze zien daar, geheel ontkleed, de kale, door de zon gebruinde jongeman zitten. Noem het maar het sportschooltype. Flinke gespierde borsten en biceps. Alles voorzien van kleurrijke tatoeages. Wat die precies voorstellen kunnen ze niet zien. Eigenlijk snappen ze niet goed wat die kerel daar doet: het is het vandaag helemaal geen weer voor ‘ongeklede dagrecreatie’.    
Ze kijken nu uit over de Kralingse Plas. Daar, aan de overkant, zien ze het terrein waar in 1970 het fameuze popfestival was. Vijfenveertig jaar geleden alweer. Met Pink Floyd, Jefferson Airplane, the Byrds, dr John the Nighttripper en ga zo maar door. Wat hebben ze daar samen genoten.
Toch zag Jee ook altijd gelijk weer die foto van zijn vrouw. Die foto, die de hele wereld is over gegaan: Carole, met haar lange, steile, blonde haren, zit met ontbloot bovenlijf, breed lachend op de schouders van een mooie jongeman met blonde krullen ...  en … die jongen was Jee dus niet!
Ze maken er nu geen woorden meer over vuil. Ze hebben het goed zo, met elkaar, dus …
Bovendien, als Jee iets vraagt aan Carole over die jongen, is haar standaard antwoord: ’O, Jee, dat stelde niks voor joh. De fotograaf  vroeg me of ik, alleen voor die foto, even op de schouders van die krullenbol wilde gaan zitten. Dat deed ik. Meer niet. Daarna ben ik doorgelopen naar het podium waar CCC inc. ging optreden en daar zag ik jou dus weer, schat.’  

vrijdag 22 mei 2015

KORTE BROEK

Nadat ik bij de slager een pond gemengd gehakt en een ons blikzult heb gekocht, fiets ik naar Bristol voor een paar korte broeken. In een reclameblaadje zag ik dat korte broeken in de aanbieding zijn. Nog geen vijftien euro voor een kort broekje tot halverwege de bovenbenen. Precies het broekje dat ik zoek. Van die wijde, ietwat slobberende, zogenaamd korte broeken, tot op of over de knie, houd ik niet.
Mijn maat weet ik nooit precies. Ik denk vierendertig; zeker weten doe ik het niet. Een verkoopster kan vast wel even mijn maat opnemen. Een jongedame met een mouwloze donkerblauwe werkjas, is bezig bij een rek om groene t-shirtjes van kleerhangers af te halen en er blauwe t-shirtjes voor in de plaats te hangen. Geen leuk werk. Ze heeft er, zo te zien, niet erg veel zin in. Met een norse uitdrukking op haar gezicht smijt ze de groene t-shirtjes als natte vaatdoeken in een grote gele plastic zak. Veel moeite om leuk op haar werk te verschijnen, heeft ze niet gedaan. Het enige aantrekkelijk aan haar vind ik haar betrekkelijk grote borsten. Maar eigenlijk passen die helemaal niet bij haar figuur. Klein en tenger is ze. Een meisje nog. Hooguit zeventien. Ze is nog weinig in de zon geweest. Haar gezicht en ook haar benen zijn nog erg wit. Ze heeft wallen onder haar ogen, alsof ze een paar nachten niet of nauwelijks geslapen heeft. Een beetje trieste indruk maakt ze al met al op mij. Triest en een beetje verwaarloosd.
Voor klanten is het altijd prettig als het verkopend personeel een frisse, opgewekte indruk maakt. Bij Bristol heeft dat blijkbaar geen prioriteit. Af  en toe zie ik de verkoopster schichtig mijn kant opkijken. Ze moet me waarschijnlijk in de gaten houden. Ik ben misschien wel die winkeldief op rooftocht; stiekem bezig mijn grote rooie Dirk van der Broek-tas vol te stouwen met Bristol-spulletjes. Weet zij veel.  
Wat ik nu moet weten is: welke maat korte broek ik moet hebben. Ik stap met mijn vraag op het tengere verkoopstertje af. Zenip, zo heet ze, kijkt me vriendelijk aan en pakt een meetlint uit haar jaszak.
‘Ik zal even uw heupmaat opmeten, meneer,’ zegt ze. Haar stem heeft een mooie, donkere klank. Had ik niet verwacht.
‘U heeft maat vierendertig, meneer. Er hangen nog genoeg broekjes van die maat in dat rek daar, waar u net stond.’
Ik bedank haar en ga even later met drie korte broeken het pashokje in. Ze  heeft het goed opgemeten. Maatje vierendertig past me uitstekend. En de broeken hebben, precies wat ik wilde, de juiste lengte.
Ik koop een spijkerstof, een corduroy en een katoenen beige broek. Het is lekker weer, dus ik houd de beige broek maar gelijk aan. De lange broek, die ik aan had toen ik Bristol binnenliep, heb ik in mijn Dirk van der Broek-tas gepropt; bovenop het gehakt en de blikzult. Om af te rekenen leg ik bij de kassa, samen met twee van de drie broeken, die ik wil kopen, het prijskaartje en de streepjescode neer van de derde broek, die ik dus al aan heb. De filiaalchef wordt er bijgehaald, want zo iets heeft het kassa-meisje nog niet eerder meegemaakt. Hij doet een beetje moeilijk … wil dat ik hem weer ga uittrekken  … maar daar begin ik niet aan ... hij heeft immers alle betalingsgevens ... Uiteindelijk gaat de man accoord.

Met opgeheven hoofd stap ik de Bristol uit. Het is heerlijk buiten. Eindelijk echt korte-broeken-weer.       

donderdag 21 mei 2015

WAKKER

De hele nacht heb ik wakker gelegen. Niet dat ik er nou speciaal over na lag te denken maar snappen deed ik het niet, dat ik niet in slaap viel. Ik was namelijk in de loop van de avond al een paar keer tijdens de voetbalwedstrijd op tv in slaap gedommeld. Die avond had ik verder onophoudelijk zitten geeuwen. Soms wel vijf, zes keer achter elkaar. Het was zo erg dat de tranen over mijn wangen biggelden van het geeuwen.
In mijn slaapkamer waren geen penetrante geuren of hinderlijke geluiden waar te nemen. Nou ja, ik hoorde wel duidelijk de favoriete muziek van Phiras, mijn Syrische bovenbuurman. Zijn muziek dreunde stevig door. Ik verzon een passend videoclipje bij de muziek: baardige mannen in lange witte jurken, die allemaal tegelijk oostwaarts buigen en weer terug ... Na drieën was het rustig boven. Ik ging pas om half drie plat; tot die tijd zat ik te lezen in ‘Funny Girl’ het laatste boek van Nick Hornby. Leuk boek van een prima schrijver. Het verbaasde me dat ik het lezen zo lang vol hield. Normaal vallen mijn ogen al na een kwartier dicht. Nu, na ruim twee uur nog niet. Toen ik het hoofdstuk waar ik mee bezig was, uit had, legde ik het boek weg. Deed het licht uit. Ik had deze nacht het gevoel dat ik wel dòòr kon blijven lezen, ook omdat het een goed verhaal is.
De hoofdpersoon van de roman is een vijfentwintigjarige arbeidersdochter. Zij is, als actrice, een landelijke beroemdheid geworden. Ik stop met lezen, als ze op het punt haar moeder te ontmoeten. Haar moeder heeft haar in de steek gelaten toen drie jaar was. Na meer dan twintig jaar is ze nog steeds woedend op haar.
Ik had best door kunnen lezen maar ik moet slapen. Straks om acht uur gaat de wekker al weer. Dan moet ik er uit om Nederlandse les te geven aan Mehmed.
Onder het lezen voelde ik al dat mijn voeten afkoelden. Niet héél erg maar toch … Ik hoopte er op dat mijn voeten elkaar onder het dekbed een beetje warm konden wrijven maar daar waren ze niet toe in staat. Hoe later het werd hoe meer last ik kreeg van mijn kouwe poten.  Ik werd zelf als het ware één grote kouwe poot. Er zat niks anders op dan een kruik te gaan maken ... een kruik op 20 mei … lente in Nederland! Die kruik van mij is echt goed. Het is zo’n ouderwetse flexibele rubberen waterzak. In de wastafel van de badkamer liet ik de kruik vol lopen met bijna kokendheet water. In de spiegel boven de wastafel keek ik recht in de heldere, wakkere blauwe ogen van mijn spiegelbeeld.
Ik legde de kruik op ‘voethoogte’ onder mijn dekbed. Pas na een uurtje waren mijn voeten weer warm. Maar slapen? Ho maar! Ik lag nu eens op mijn linker-, dan weer op mijn rechterzij of op mijn rug. De kruik moest ik uit mijn bed trappen. Ik lag ineens zo te zweten.
De eerste mug van 2015 cirkelde zoemend om mijn bezwete hoofd. Ik trok de capuchon van mijn pyjamashirt over mijn hoofd … warm èn ik was verlost van het ergste gezoem. Maar slapen? Dat komt er deze nacht niet van. Ik woel, draai, kijk op de klok, sla naar de muggen, ga plassen en zet uiteindelijk mijn wekker om acht uur uit.
Toen pas zag ik dat ik totaal vergeten was mijn slaappillen in te nemen.        

woensdag 20 mei 2015

DICHTER

Om half vijf fiets ik die middag vlug weg bij STAR. Daar heeft een oude, kalende, chagrijnige prikzuster bloed van me afgenomen.  Eens in de drie maanden moet ik mijn bloed laten controleren, voor mijn nieren. Ik fiets nu zo snel weg uit angst voor een fietsverbod, want het alcoholpromillage in mijn bloed is zonder twijfel veel te hoog.
Ik heb eerder op de middag bij café Melief op de Binnenweg een paar Westmalles Trippel gedronken met Midas. Een oud collega. Ik had hem jaren niet gezien. Tussen 1973 en 1976 werkten we samen in een farmaceutische fabriek. Ik maakte hoestsiropen en allerlei zalfjes. Midas verpakte de flessen hoestsiroop en de potjes zalf in dozen. Die werden vervolgens geëxpedieerd naar apotheken, in het hele land.  Midas kon veel meer dan dat simpele inpakwerk. Hij was na vier jaar gesjeesd op het gymnasium. Toen is hij zich gaan toeleggen op het schrijven en voordragen van gedichten. Hij zat in het voorprogramma van Jules Deelder. Veel hoger is zijn ster niet gerezen. Gedichten schrijven deed hij nog wel … voor zichzelf … hoewel … hij kreeg een uitkering van de sociale dienst ... en als tegenprestatie moest hij eens in de zoveel tijd een bundeltje verzen bij de soos inleveren.    
Een van zijn werken zal ik niet gauw vergeten. Ik vroeg hem om het gedicht nog eens voor te dragen. Voor mij en de anderen in de kroeg maar dat weigerde hij pertinent. Hij vroeg me zelfs of ik wel goed bij mijn hoofd was. Terwijl ik juist dacht dat hij het graag deed. Hieronder het gedicht dat ik bedoel:

Behoed.
Een zaak met herenhoeden,
Een hoer met zoete zaden
Een heer met hoedenzaken
Een hoed met herenzaken
Een heer met zakenhoeden
Een hoer moet niet zaniken
Een hoed met zere haken
Een haak met hoerenzakken
Een zak met haren zoeken
Dus wees op je hoede
En zet hem op!

                                               Midas, Rotterdam, 19 februari 1975

Het lijkt zo simpel maar ga er maar eens aanstaan. Altijd een weergaloos succes op de bühne!
‘Ik sta nu zo’n negen jaar droog,’ zegt hij tegen me en giet zijn glas bier in een teug achterin zijn keel. ‘Ik ben nog anderhalf jaar opgenomen geweest in de Bouwman, voor mijn verslaving.’
Dat verbaast me nou helemaal niks, want toen we elkaar leerden kennen daar bij dat farmaceutische fabriekje, was hij al alcoholist. We moesten daar om half acht ’s ochtends beginnen maar Midas kwam nooit vòòr half negen aankakken. Met een kegel van jewelste … om half negen dus al! Hij had altijd wel geregeld, dat één van ons  zijn kaart vòòr half acht klokte. In het fabriekje was volop alcohol aanwezig. Alcohol, die nodig was als ingrediënt voor diverse medicinale drankjes en tincturen. Tussen half negen en negen uur bereidde Midas zijn cocktail. In een literfles tijmsiroop mixte hij drie delen alcohol: op een deel water. Daar nipte hij de hele dag op. Na verloop van tijd zagen we de bedrijfsapotheker, de kleine Chinees Tan, steeds radelozer zoeken in de voorraadkast. Hij vroeg ons zorgelijk of we alcohol gemorst hadden de laatste tijd en of we misschien vergeten waren om het op te schrijven. Wij waren ons van geen kwaad bewust.

Pas in 2005 is Midas opgenomen in de Bouwmankliniek. Zo ontzettend lang, bijna dertig jaar, heeft hij het blijkbaar gered zonder professionele hulp. Ik gooide bij Melief vier Westmalles Trippel achterover en Midas dronk lekker met me mee … of zijn begeleiders daar nu zo blij mee zullen zijn, betwijfel ik.

‘Nou, Midas, ik ga naar de Blaak, bloed prikken … see you.’ Ik reken die acht Trappistjes af.

Als ik mijn fiets van slot haal, hoor ik Midas nog een Duveltje bestellen.

dinsdag 19 mei 2015

LEK

Toen ik gisterenmiddag mijn fiets uit de berging op de begane grond wilde halen, bleek de voorband lek te zijn. Gelukkig had ik hier alle plakspullen bij de hand. Ik moest alleen even terug naar mijn huis op de derde verdieping, om een emmertje water te halen.
In het gangetje waar de verschillende bergingen in gesitueerd waren hing een rare lucht, die ik niet zo gauw kon thuisbrengen.
Eigenlijk belachelijk toch, dat ik helemaal naar de derde verdieping moest om daar een emmertje water te halen.  Had de architect van dit wooncomplex niet kunnen bedenken dat er ook wel eens een  bandje geplakt zou moeten worden in de berging. Met een wateraansluiting hier had trouwens het groen op binnenterrein ook op zijn tijd gespoten kunnen worden.
De toegangsdeur naar de bergingen stond op een kier en tegen de muur ernaast was een oude donkergroene fiets gekwakt. Niet op slot. Toen ik naar boven ging stond die ouwe brik hier nog niet. In de berging aan het eind van het gangetje werd ruzie gemaakt. Waarover wist ik niet, want ze maakten ruzie in het Marokkaans. De geur die ik rook voordat ik naar boven ging was de geur van wiet. Misschien was de geur toen niet zo sterk. Ze stonden toen ik terug kwam waarschijnlijk met zijn tweeën te blowen (en te ruzieën). Als ik vijf minuten in het gangetje zou blijven staan zou ik in een mum van tijd zo stoned zijn als een garnaal.
‘Band plakken Jee,’ zeg ik tegen mezelf. Oké! Ik zou bijna vergeten waarvoor ik hier met die emmer in mijn hand stond.
Het plakken van de voorband is vrij simpel. Bij de achterband zit de fietsketting in de weg.
Ik zette de fiets op zijn kop en wipte aan één kant de buitenband van de velg. De binnenband trok ik naar buiten maar liet het ventiel in de velg zitten. Ik pompte de band een beetje op en hoorde gelijk al een hevig gesis: duidelijk voelde en zag ik het lek. Het water was niet nodig. (Daar zou ik de plantjes blij mee maken.) Ik schuurde de band rondom het lek lichtjes, smeerde er wat solutie (lijm) op, liet het heel even drogen en deed er een plakkertje op. Klaar is Kees! Nog even de binnenkant van de buitenband gecontroleerd op scherpe voorwerpen … en daarbij haalde ik pijnlijk mijn middelvinger open aan een punaise. Daar was ik overheen gereden. Die veroorzaakte dus mijn lekke band. Mijn vinger bloedde als een rund. Ik had hier geen pleisters dus stak ik mijn vinger maar in mijn mond. Smaakte niet echt lekker ook al was het bloed van me eigen.
Met één hand rondde ik het band-plak-klusje af. Vooral het weer omdraaien van de fiets viel niet mee.
Ik liep door het gangetje van de bergingen. Bloed zuigend uit mijn middelvinger, een emmer water bungelend aan mijn arm. Ik rook nu niet meer alleen de geur van wiet. De geur van wiet heeft zich vermengd met die van spuitbusverf. Als ik even achterom kijk, zie ik een oude fiets tegen de wand staan: negentig procent zwart gespoten ... alleen het spatbord vòòr is nog in de originele donkergroene kleur.

Het wordt geloof ik tijd voor een gesprekje met onze wijkagent.           

maandag 18 mei 2015

DROGE MOND

Zondagochtend word ik wakker met een kurkdroge mond. Ik zal wel weer de hele nacht hebben liggen snurken. Mijn vrouw ligt tenminste niet meer naast me in bed. Zij vlucht meestal naar een andere slaapplaats als ik hard lig te snurken. Mijn droge mond zou ook kunnen komen van het vele zuipen van gisteravond. Ik heb  flink zitten zuipen bij Faas, mijn stamkroeg. Dàt weet ik me nog wèl te herinneren. Wat ik niet meer weet is, dat ik daar ben weggegaan. Wat ik ook niet meer weet is, dat ik thuis ben gekomen. Blijkbaar bèn ik wèl thuisgekomen, want ik lig hier toch in mijn eigen bed.

Nu ik wat meer ontwaak zie ik her en der wat braaksel liggen … op mijn hoofdkussen, het hoeslaken, het dekbed …  ik zal er ook wel in gelegen hebben, neem ik aan. En inderdaad er zit wat aan mijn wang geplakt en in mijn haar. Ik ga maar gauw douchen en gooi gelijk dat vieze beddengoed in de was ... dzjiezus …ik sterf van de koppijn. ‘Eigen schuld dikke bult,’ ….

Meestal  knap ik niet op van een douchebeurt bij me eigen thuis. O, we hebben toch zo’n klote douche: eentje die doet wat ie wil. Nu eens sproeit ie kokend heet water dan ineens weer ijskoud. Ook nu weer. Gek word ik er van. Met nòg meer hoofdpijn kom ik onder de douche vandaan. Maar ik stink in ieder geval niet meer naar de kots en in mijn mond is het weer goed nat.

Omdat mijn huid de neiging heeft snel uit te drogen smeer ik er vandaag eens een lekker ruikend  lotionnetje van mijn vrouw op. Ik schiet mijn lichtblauwe badjas aan.  Die staat me toch zo goed,  al zeg ik het zelf. Voor alle zekerheid kijk ik nog even in de grote spiegel;daarin kan ik me van top tot teen kan bekijken. Inderdaad prima die badjas. Alleen die onuitgeslapen kop er boven en die harige spillepootjes eronder, dat doet toch wat afbreuk aan het geheel. Goed, aan mijn gezicht valt wat te doen: ik trek mijn mondhoeken omhoog en wrijf mijn ogen nog eens goed uit. Aan die spillepootjes zit ik gewoon vast … die haren erop  scheer af, morgen!

Ik vind het zelf ook heel raar, maar  wanneer ik me flink bezopen heb, ben ik de andere dag extra opgewonden. Zeg maar ronduit bere-geil. Ik schrijf het hier maar op zoals het is, het is nu een maal niet anders. Ik ga dus maar eens kijken of ik mijn geliefde echtgenote er toe kan verleiden om met haar geliefde echtgenoot een nummertje te maken. Dan zal ik haar toch eerst  ergens in huis moeten vinden. Ze zal wel liggen slapen op de driezitsbank in de woonkamer.

 Ik wist het. Daar ligt ze. Alleen al het kijken naar haar contouren, onder het dekbed met  ‘lieve-kleine-diertjes-motief’, blijft me steeds weer opwinden.  Ze is nog zó diep in slaap. Dit vindt ze lekker, zeker weten: ik streel over het dekbed, haar schouders, armen, rug, benen … en als ik haar billen wil gaan strelen, draait ze zich als door een wesp gestoken om en zegt tegen me:

‘Blijf alsjeblieft van me af klootzak, zuiplap. Ik heb vannacht zowat geen oog dicht gedaan. Dankzij jou!  Lul, dat je d’r  bent.’


Zo snel als de opwinding kwam, is ie ook weer verdwenen. Ik loop naar de werkkamer, start de pc op en ga naar www.sudokunet.nl om de puzzel van de dag op te lossen.  

zondag 17 mei 2015

ZWAANSHALS

Eindelijk konden mijn schoonouders geen uitvluchten meer bedenken en dus kwamen ze voor de eerste keer naar het Oude Noorden om ons daar op te zoeken en om onze woning te bekijken. We woonden inmiddels al  vijf jaar op het Zwaanshals,waarvan 4 jaar officieel getrouwd.  Onze huisbaas wilde namelijk uitsluitend getrouwde stelletjes in zijn huizen hebben; geen hokkers!
Dat ze na vijf jaar bij ons op bezoek kwamen was, omdat ze niet eerder hadden willen toegeven aan het idee, dat het werkelijk wat zou worden tussen mij en hun dochter. Hun smoes om nu pas langs te komen was, dat eindelijk hun gezondheidstoestand het enigszins toeliet. Me reet! Vijf jaar terug zaten ze mijns inziens stukken beter in hun lijf. Oké, mijn schoonvader had net een hartaanval gehad, waarvan hij herstellende was en mijn schoonmoeder was constant ziek of misselijk. Ze at brood met gluten en die gluten maakten haar ziek. Coeliakie heet die ziekte. Nou, van de gevolgen van die hartaanval had schoonpapa na een half jaar geen last meer en nadat mijn schoonmoeder een paar weken het juiste dieet gevolgd had, was ze weer zo kwiek als een hoentje. Dus, zeg maar viereneenhalf jaar geleden, hadden ze net zo goed langs kunnen komen. Maar neen, alsmaar klagen, klagen, klagen,  alsmaar moeilijk doen. Ook op onze trouwdag schitterden ze door afwezigheid. Ze hadden heel graag gekomen, zeggen ze maar dat zou ten koste gaan van hun gezondheid. Mijn vrouw en ik waren nog  zulke debieltjes om op onze trouwdag bij hun langs te gaan. Met de fotograaf erbij nog wel. Ze probeerden allebei zo zuinig mogelijk te kijken en zo zuur mogelijk te lachen. Die foto moet je zien dan snappie het pas.  Vijf jaar woonden we op het Zwaanshals, vier jaar zijn we getrouwd en wij worden vereerd met een staatsiebezoek van mijn schoonouders. Zij verlaten even hun villa aan de Avenue Concordia in Kralingen  om ons te bezoeken. Na elke stap die schoonpapa zet moet hij drie stappen uitrusten. Schoonmama heeft zware migraine en ademnood. Kortom: viereneenhalf jaar terug waren ze er stukken beter aan toe.
Mijn schoonouders vonden het beneden hun stand dat hun dochter gedwongen was een woning te betrekken in de achterbuurt ‘het Oude Noorden’. De buurt met de veel te nauwe en benauwde straatjes, waarin kinderrijke  arbeidersgezinnen  in veel te kleine huizen werden gepropt. Hij kwam het liefst zo min mogelijk in die buurt, mijn schoonvader: het was daar niet pluis, vond hij, met die talrijke café’s, de dronkenlappen op straat en vechtpartijen ten gevolge daarvan. Mijn schoonouders hadden liever gezien dat hun dochter getrouwd was met een kerel uit Kralingen en in hun buurtje was blijven wonen.
Wij woonden drie hoog op het Zwaanshals. Het was drie steile trappen opklauteren, naar onze woning. Als ze überhaupt al helemaal boven zouden komen, dan zouden ze direct aan de beademing moeten. Dan moest ik gegarandeerd een ambulance laten aanrukken. Wat we verwachtten gebeurde: ze haalden het niet  … al halverwege de eerste trap maakte schoonpapa rechts omkeerd en belde een taxi.
M’n vrouw zat al een tijdje in de woonkamer te grienen. Ze hoorde haar vader die taxi bellen en snelde naar beneden. Mijn schoonmoeder trok net de deur van de taxi achter zich dicht. Somber zwaaide ze van achter het autoraampje naar haar dochter  en schudde ‘neen’. Mijn schoonvader zat ogenschijnlijk vrolijk te keuvelen met de chauffeur, toen de taxi wegreed richting Kralingen.
Op het stoepje voor ons huis heeft mijn vrouw een tijdje flink zitten janken.