maandag 26 januari 2015

DE EENDEN

De eenden hebben niet goed uitgekeken. Met grote vaart vlogen ze door een van de openstaande ramen van het Sportfondsenbad. Voor hetzelfde geld vliegen ze tegen een gesloten raam  aan en dan liggen ze op de stoep vier meter lager. Dan kunnen ze het niet meer navertellen.
Het is wel duidelijk te merken dat deze dieren in het zwembad niet thuis zijn ondanks al dat water. Ze zijn wel zo slim om niet hard rechtdoor te vliegen, want aan de andere kant van zwembad staat nooit een raampje open. Alsof ze het weten. Dat moet haast wel instinctmatig zijn. Want voor zo ver ik weet hebben eendjes geen radar, zoals duiven.
Het vrouwtjeseendje maakt opeens een snoekduik in de richting van het kikkerbadje. Met een flinke plons belandt ze in  het water. Haar volgzame partner klapt bovenop haar, sufferd dat ie er is! Maar gelukkig: alles is nog heel!
‘Gatverdegatver’ kwaakt het vrouwtjeseendje: ’Wat stinkt dit water. Ik krijg het er benauwd van. Dan zwem ik nog liever in de Kralingse Plas.’
De naïeve woerd bekommert zich, als gewoonlijk,  nergens om en wil in deze voor hem nieuwe en avontuurlijke omgeving een nummertje maken met zijn vrouwtje. Vliegensvlug springt hij op haar rug en bijt zich vast in haar nek.
‘Opgesodemieterd, jij,’ en ze slaat hem met een venijnige vleugelklap van haar rug af.  
‘Jij kan verdomme ook nergens anders aan denken; zelfs in deze situatie, domme eend.’
‘Weet jij dan wat dat is, die stank bedoel ik? vroeg de woerd aan zijn vrouwtje?’
‘Als je het mij vraagt,’ kwaakte de vrouwtjeseend, ‘ruik ik chloor, wegwezen dus, kom op, voordat we onze veren kwijt raken door dat gif.’
Het eendenpaar zwemt vlug naar de rand van het kikkerbadje en springt op de kant. Het is daar ontzettend glad. De eenden kukelen van voor naar achter van links naar recht, van voor naar achter van links naar rechts, van voor …. dan besluiten ze maar te gaan vliegen, dat gaat natuurlijk beter … ze belanden op de hoge duik. Daar hebben ze een goed overzicht. Beneden zich horen ze ongeruste geluiden. Van mensen. Mensen die vanaf de kant en vanuit het water naar het eendenpaartje  staan te koekeloeren. Alsof ze nog nooit een eend hebben gezien.  Het vrouwtjeseendje poepte net over de rand van de hoge duik, precies op het hoofd van de magere, spierwitte man met de knalrode zwembroek en de kale schedel, die net onder de duikplank door zwom. Het vrouwtjeseendje deed het per ongeluk. Steeds meer mensen klimmen uit het diepe. Het zijn voornamelijk bange bibberende mensjes, die hier normaal babbelend, traag hun baantjes zwemmen.
 ‘O’, horen de eenden de bange mensjes tegen elkaar zeggen, ‘dadelijk komen die beesten hier in het water zwemmen’, ‘misschien bijten ze ons dan wel met die grote gele snavels in de neus of oren’,’zouden we ze niet kunnen wegjagen?’,’ik ga het water niet in zolang die beesten daar zitten.’ ‘Ik sta te bibberen van de kou.’ Aha, daar komt de badmeester aan met een stapel zwemplankjes en zijn zwemhaak.
‘ Okee, jongens,’ zegt de badmeester tegen het bibberende gezelschap,’ik heb nog wat deuren en ramen opengezet. Als elk van u  nu één zwemplankje naar de eenden gooit, zullen ze opvliegen. Dan ga ik direct achter ze aan en jaag ze met mijn zwemhaak naar buiten.’

Dat plannetje lukte. Maar al met al duurde het toch nog tweeëneenhalf uur eer de badmeester de watervogels het Sportfondsenbad had uitgewerkt. 

zondag 25 januari 2015

HET BEEN

Daar ligt een been! Een groot been. Van een volwassen man. Er steekt duidelijk een herenschoen onderuit. Toch zeker maatje 45. Het been heeft een spijkerbroek aan; van boven is de broek gerafeld en bloederig. Het is een luguber gezicht. Wat zal er gebeurd zijn? Zo’n been verlies je toch niet zomaar. Op de middenweg ligt het. Het is niet zo erg druk op de Meent om deze tijd; half tien ’s avonds. De auto’s die er rijden gaan in een keurig bochtje om het been heen. Waarschijnlijk heeft geen enkele automobilist in de gaten waar hij precies voor uitwijkt. Als er even geen verkeer aankomt kniel ik bij het been en stroop de broekspijp wat op. Ik ben nieuwsgierig of  hij blank is of zwart. Het is dus een been van een zwarte man.
Een automobilist nadert en begint luid te toeteren. Ik trek de broekspijp weer netjes strak en kijk nog even rustig naar het been van de zwarte man.
De automobilist draait zijn raampje open en zegt:
‘Hé man, rot es op daar, zo kan ik er natuurlijk niet langs.’
Ik loop naar die auto, met die man er in en zeg:’ Ik wou even kijken of dat been, dat daar ligt, van een blanke man is of van een zwarte. Dat weet ik nu, dus je kan doorrijden.’
‘Hé, meneer, is dat een been daro?’zei die eikel in de auto.
‘Je bent toch niet doof, lul, je hoorde toch wel wat ik zo net zei?’
‘Dan moet u de politie bellen, meneer, 112,’ zei de eikel.
‘Rijd nou maar door want er staan inmiddels minstens tien auto’s achter je te wachten, die graag willen gaan rijden.
Ik speelde maar even een soort verkeersagent. Ik leidde het van weerskanten komende verkeer langs het been. Gelukkig kan ik heel hard op mijn vingers fluiten. Ik fluit heel hard en steek tegelijk mijn arm omhoog ten teken dat het naderende verkeer moet stoppen. Het verkeer in de andere richting mag dan door. Na een paar drukke minuten is het even rustig. Nu heb ik mooi even de tijd om het been van de rijweg af te slepen. Het is flink zwaar en eigenlijk ook wel lang. Het zal wel het been van een grote breedgeschouderde, zwarte jongen zijn. Nou, nee, breedgeschouderd daar kan ik nu nog niks van zeggen, wel groot en zwaar. Hij zal niet meer zo jong zijn. Dat kan ik zien aan zijn sokken en schoenen, die zijn nou niet bepaald modieus te noemen.
   
Eerst maar even de politie bellen. 112.
‘Met de alarmdienst, zegt u het maar.’ Het is een vrouw.
‘Ja, hallo, ik wou u even wat vragen, is er vanavond in Rotterdam misschien een grote zware zwarte man gesignaleerd, met maar één been?’
‘Zeg meneer, u moet deze alarmlijn niet misbruiken met flauwe grappen…..’
‘O, nee, nee, sorry mevrouw, dat wil ik niet. Ik heb namelijk het been gevonden van die man, ik zit er nu naast, op de Meent, ter hoogte van de poffertjeskraam. Wilt u een wagen sturen om het been op te halen?’
‘Okee. Hoe is uw naam?’
‘Van der Steen’
‘Blijft u bij het been?,’ vraagt de vrouw, ‘ik stuur onmiddellijk een wagen.’

Ik stel me verdekt op achter de poffertjeskraam. Als ik bij dat been zou blijven zitten dan krijg ik weer allerlei vragen van de politie …. Moeilijke toestanden. Kost zeeën van tijd. Daar zit ik niet op te wachten.


Daar hebben we de wagen. Het been hebben ze al ontdekt. Ze staan alleen nog een beetje hulpeloos rond te kijken. Ze missen nog wat ……………. Mij!  

zaterdag 24 januari 2015

LUCHTJE SCHEPPEN

‘Zou je niet eens een keertje thuisblijven, Har? Ze hebben voor vanmiddag sneeuw voorspeld,’ zegt zijn vrouw  Beb. Harry en Bep zijn twee oudjes, die al heel lang bij elkaar zijn. Harry kleedt zich warm aan: zijn lange grijze winterjas, een witte gebreide sjaal en een zwart hoedje. Elke middag zo rond een uur of twee,  mòèt Harry  even een luchtje gaan scheppen. Zelfs al zou het nu al  sneeuwen, dan nog zou hij de deur uit gaan, alleen wel met snowsteps onder zijn schoenen.
‘Ja, ja Beb, ik heb het gehoord maar ze voorspellen zo veel wat niet uitkomt. Nou, ik ga Beb! Tot over een uurtje of twee, tweeëneenhalf.’
‘Okee, Har. Veel plezier. Wees voorzichtig, jongen!

Harry loopt met zijn rollator over een smal autoweggetje, want er is daar geen trottoir. De  sloot rechts van hem is dichtgevroren. Op een klein stuk na, daar vecht een stel waterkippen om het een of ander; nu eens duikt de een onder, dan weer de ander. Die lawaaipapegaaien zijn altijd aan het vechten en ze maken altijd een hels kabaal.
Typisch iets voor Bep trouwens om zich over zo’n voorspelling druk te maken, dacht Harry. Maar ja, zo is Beb nu eenmaal. Bezorgd, hè, dat was ze ook al toen de kinderen nog jong waren: denk je hier aan, denk je daar aan, heb je alles bij je, wees je voorzichtig, geen ruzie maken hoor? Toen de kinderen de deur uit waren richtte Bep haar bezorgdheid op mij. Ach, ze bedoelt het goed en ik weet er goed mee om te gaan: ik trek me er niet zo heel veel van aan. Ik heb al een heel leven achter me, waarin ik geleerd heb om goed voor mezelf te zorgen.
Zo, daar komt een grote vrachtwagen aan. Ik schat in dat het moeilijk wordt voor mij: die kar gaat mij en mijn rollator de sloot in drukken.  De vrachtwagenchauffeur stopt, draait zijn raampje open en zegt:’Hé ouwe, als je nu een halve slag draait en die rollator in de richting van de sloot houdt dan rijd ik achter je langs. Binnen twee minuten kan je dan weer verder lopen. Okee, ouwe?’
Harry knikt instemmend.
Maar zo ver komt het niet. Harry komt geen stap verder. Hij verliest zijn evenwicht. Rolt via het talud op het nog dunne ijs. Zijn rollater ligt onder water. Zijn hoofd, zijn linkerarm en -schouder steken nog boven het ijs uit. Zijn kleren zijn in een mum van tijd doordrenkt van het ijskoude water.
Een brutale waterkip ging er vliegensvlug met Harry’s hoedje vandoor.
Harry probeert met zijn linkerarm de aandacht van voorbijkomend verkeer trekken maar, zo realiseert hij zich, op deze weg rijdt vrijwel geen verkeer. Bovendien ligt hij heel erg dicht tegen het talud aan;  onzichtbaar voor passanten. Bewegen kan hij zich nauwelijks. Hij probeert het nog door een paar keer zo hard mogelijk ‘Help’ te roepen. Geen reactie.
Besef van tijd heeft Harry niet meer, hij zwaait nog wel maar de kracht vloeit uit hem weg. Zijn hoofd wordt zwaar, de slaap lijkt hem te overvallen; hij vecht ertegen; hij verliest die strijd. Harry’s hoofd zakt langzaam weg in de sloot.


Wanneer Harry die middag om zes uur nog niet thuis is, belt een hooglijk ongeruste Beb de politie ….. 

donderdag 22 januari 2015

ECO

Van de door de mens geproduceerde afvalberg, maken verpakkingen een groot deel uit. Hoe deden we dat nou vroeger met de verpakkingen? Ik probeer me dan voor de geest te halen, hoe dat ging in de jaren 50, mijn prille jeugd.
De melkboer kwam aan huis. ‘DE MELKBOER!!’schreeuwde hij van onder aan de trap. Dan liep ik, zes jaar oud, met een regiment pannen (onder andere de melkkoker) de trap af om de bestelling van m’n moeder bij de melkboer op te halen. Boter werd door de melkboer in een stukje papier verpakt; eieren deed hij in een pannetje. Super eco. Ik moest alleen wel drie keer en soms meer die trap op en af.

De groenteboer  gooide vrijwel alles in oude kranten; ik zie hem nog die bloemkool in een krant verpakken. Maar als je een boodschappentas bij je had liet de groenteboer het gekochte gewoon zo  in je tas glijden of rollen, tenzij de producten elkaar in de weg zaten. Bijvoorbeeld losse zuurkool en verse spinazie; dat zou heibel worden.
Rond 1955 was er nauwelijks sprake van verkoop van kant-en-klare producten zoals rode kool (met appeltjes), gekookte bietjes à la crême. Ook van gesneden andijvie of gesneden boerenkool  was nog geen sprake. Rauwe bieten,  rode kool, kroppen andijvie en een hele boerenkool, die werden verkocht!  Die gaan ook  makkelijk de groentetas in naast de aardappelen, de knolrapen, de spruiten en de prei. Die doen daar niet moeilijk over. Het enige benodigde verpakkingsmateriaal voor zoveel boodschappen hier was dus de boodschappentas.

Was de kruidenier ook een beetje eco? Potjes waren er al destijds, dat is prima. Ik kan me niet herinneren ooit een ontbijttafel gezien te hebben zonder potje pindakaas. De hagelslag, muisjes, suiker, schepte de kruidenier in een bruine puntzak waar een pond in kon. Koffie, was destijds steeds in karton verpakt; thee in papier. De kruidenier had wel snoep in voorraad maar niet in zulke grote hoeveelheden als de waterstoker. Snoep ging per stuk, per drie of per vijf. Niks geen zakje of papiertje d’r omheen maar hupsa, zo in het handje: die trekdrop, duimdrop, toverballen, zuurballen, zoethout, salmiakdrop, schuine drop, laurierdrop, roomknotsen, zuurstokken, stroopsoldaatjes,  lolly’s, toffees, winegums, lolly’s, schuimpies.
Die waterstoker dus, ik heb hem nog net meegemaakt in de zestiger jaren is die uitgestorven. Ze verkochten onder andere warm water. Mijn moede heeft  daar nooit warm water gekocht. Ze maakte het zelf. Grote pannen op het gas voor ons badje, in het zinken teiltje. De waterstoker verkocht ook kolen. Papieren zakjes kolen. Eierkolen en antraciet. Die moest ik van me moeder kopen als het kolenhok bijna leeg was. Als m’n moeder geld had, moest ik bij de kolenboer(Kitje Kool op het Marconiplein) nieuwe voorraad bestellen, bijvoorbeeld 3 mud antraciet, dat is 300 liter. Een paar dagen later sjouwden dan de knechten van de kolenboer, de zakken kolen, op hun rug naar onze zolder. Ze stortten de zakken in ons kolenhok leeg. Heel zwaar werk was dat voor die mensen. Heel ongezond  werk ook; hun gezichten waren helemaal zwart van het kolengruis. Die lege kolenzakken namen ze weer mee naar hun baas. Dus dat was een heel eco manier van verpakken; alleen die kolen waren weer niet zo eco.

Tegenwoordig is vrijwel alle brood in plastic zakken verpakt. In mijn jeugd kwam de bakker dagelijks aan de deur. Hij verkocht wit brood, bruin brood en tijger brood. Ik betaalde de bakker en hij schoof de gekochte broden onverpakt in de tas, die ik bij me had. Dat moet nu toch ook  kunnen? Schoon tasje mee naar de bakker en hup de onverpakte broodjes er in, want het onverteerbare plastic berokkent wel erg veel schade aan de natuur.

Lees o.a. ook op de volgende link


http://www.duurzaamnieuws.nl/milieuschade-plastic-kost-jaarlijks-75-miljard-dollar/

woensdag 21 januari 2015

ROLLING STONES

Naar de band Clannad(cd: the fishing blues) luister ik nu. Heel ontspannen Ierse  klanken en zang. Ik zit niet zo lekker in m’n vel en juist die muziek helpt me een beetje ontspannen,  rustiger adem halen en neemt wat van mijn hoofdpijn weg. Wierookgeur (cederhout) past ook heel goed bij deze muziek en helemaal geweldig is het om bij deze muziek in de armen van je geliefde te liggen en je te laten verwennen.

In 1963 denderde de popmuziek mijn leven binnen. Ik werd popbewust. De Beatles waren de eerste nummer één op de hitlijsten. Zij waren dè sensatie, niet alleen in Engeland maar wereldwijd. Muziekkenners verketterden de simpele, schreeuwerige muziek van de Beatles, de Liverpoolse popband. Zo slecht was het nou ook weer niet.
Maar ik vond een andere popgroep toch beter. Om en om stonden ze boven aan de hitlijsten. Deze band werd door de muziekprofessoren nog harder neergesabeld dan de Beatles; de naam van mijn favourite band: The Rolling Stones. Behalve de ‘orenteisterende’ muziek, verfoeiden de critici de vieze lange haren en het achterbuurt-uiterlijk van de bandleden.
Op de school waar ik als dertienjarige zat, heerste een grote rivaliteit tussen de Beatles en Stones fans. Niet dat er gevochten werd ofzo. Absoluut niet. Nee, de verschillende teksten werden beoordeeld, de dansbaarheid van de nummers, het opzwepende karakter van de muziek. Heel vredig allemaal. Het is nooit onderzocht maar als ik me niet vergis was destijds de uitslag Beatles – Stones:  fifty – fifty, op àlle scholen.
Nóóit heb ik een LP of CD van de Beatles gekocht. Hoewel ik wel geaarzeld heb bij het uitkomen van Sergeant Pepper’s Lonely Hearts Club Band , omdat dat album volgens iedereen ‘helemaal geen Beatlesplaat was’. Ik heb de verleiding kunnen weerstaan.
Mijn eerste Stones-LP was getiteld ‘The Rolling Stones’ uit 1964 met nummers als ‘Route 66’, ‘Tell me’, ‘Little by little’ en ‘Walking the dog’. Ook heb ik in 1964 de Stones-single: ‘It’s all over now’ gekocht, wereldwijd een megahit. Nog steeds, als ik het intro van dat nummer hoor, word ik een beetje gek en moet ik wild dansen of het nou wel of niet mogelijk is.
Mick Jagger is voor mij het boegbeeld van de Stones. Als Mick wegvalt is het over en uit met de Stones. Samen met Keith Richards zorgt hij voor tekst en muziek. Met zijn virtuoze stemgebruik en zijn wervelende podiumact maakt Mick Jagger een unieke belevenis van vrijwel elke life show.
Een schok ging door de popwereld toen bekend werd, in 1969, dat gitarist Brian Jones in zijn eigen zwembad verdronken was. Hij was de oprichter van de Rolling Stones en naar men zegt de creatiefste musicus van de groep.
Op 5 juni 1982 (Going to a GoGo)en 21 mei 1990 (Urban Jungle Tour) ben ik naar de Stones-concerten geweest in de Kuip.  Grandioos beide concerten.
Ik heb, jarenlang,  bijna routinematig, alles verzameld van de Stones wat op de Nederlandse markt uitkwam en ik heb er heel wat uurtjes Stones-luisteren opzitten. Mijn favoriete albums zijn Black and Blue (1976) en Stripped (1995).


De laatste jaren luister ik niet alleen maar naar de Stones. Zoals ik hierboven al schreef:  ik luister graag naar Ierse volksmuziek zoals Clannad en ook Loreena McKennit. De singersongwriter John Mayor vind ik grote klasse. De allerbeste vind ik Amy Whinehouse. Helaas is zij  in 2011 op 27 jarige leeftijd overleden.

dinsdag 20 januari 2015

OVERWINTEREN

Overwinteren, ik weet niet of dat iets voor mij is. Gewoon in Nederland overwinteren, ja, dat doe ik al mijn hele leven lang. Nee, ik bedoel overwinteren in een ander land. Dan denk ik vooral aan een lekker warm land. Bijvoorbeeld Portugal, Spanje, Griekenland of Italië. Ik ben ‘al’ twee keer in Portugal geweest, op zich lijkt me dat een leuk land om te overwinteren. Die twee keer dat ik er geweest ben, was het heerlijk weer, Het was toen wel zomer. Als ik besluit er in de winter heen te gaan moet ik wel eerst even weten wat voor temperatuur het daar is.  De Algarve vond ik niks aan, toen ik er in de zomer van 1977 was: veel kale rotsen en nauwelijks groen maar wel heel veel aardige mensen. Midden en Noord Portugal vond ik aangenaam. Spannende landschappen, verrassende dorpen en heel bijzondere bouwwerken.

De gemiddelde wintertemperatuur in Midden Portugal is zestien graden. Midden Portugal is de dichtst bevolkte streek van het land met de grote steden Lissabon en Porto.
Wat ik me nu opeens afvraag is of het mogelijk is om in Midden Portugal in de winter, bij een temperatuur van 16 graden in de korte broek rond te lopen en … is dat dan ook mógelijk in de twee grote steden? Zelf vind ik het in Nederland al gauw te koud voor een korte broek. Bovendien word je dan toch wel een beetje aangekeken of je niet helemaal spoort. Hoe zal dat zijn in een zwaar katholiek land als Portugal. Ik heb horen zeggen dat heel aardige Rooms Katholieke geestelijken (in burger) in de grote steden rondlopen om toeristen te waarschuwen hun benen, borsten en armen te bedekken. Zelfs in de winter. Zelfs bij zestien graden Celsius. Als toeristen waarschuwingen negeren, kunnen die geestelijken in burger de Nationale Garde per portofoon inschakelen. De Garde zet de onwillige toeristen vast in de Kathedraal van het Eeuwige Bloed. Het is daar zo koud dat de toeristen spontaan hun ledematen en dergelijke gaan bedekken. Trouwens,  het betreft voornamelijk Nederlandse toeristen, die te schaars gekleed zijn.

Een driemaands verblijf in Portugal, kost ‘s winters, inclusief vliegreis zestienhonderd euro. In de reisgidsen ontbreekt informatie ver de ‘overwinteringstax’.Met ingang van 2015 voert de Portugese overheid die tax in. Dit houdt in dat elke toerist zijn hele vakantie in Portugal een stappenteller moet dragen. De stappenteller is een soort enkelband.  Als de toerist voet op Portugese bodem zet,  wordt de teller door een douanier vastgezet om de enkel van de toerist. Aan het eind van de vakantie staat voor het verblijf van de toerist een autobusje met een heel aardige ambtenaar, die de stappenteller verwijdert en aan wie de tax betaald kan worden. Het tarief van deze belasting is bepaald op 3,75 euro per stap. Dat kan dus letterlijk aardig oplopen.



Awel, dat vind ik wel  zeer van de zotte van die aardige Portugezen. Mij zien jullie daar niet. Ik overwinter lekker  in Rotterdam. Het is nu onbewolkt; twee graden Celsius en het is droog.  

maandag 19 januari 2015

MATCHFIXING

Matchfixing was wel hèt onderwerp van het weekend. Als ik het goed begrepen heb probeert een goksyndicaat, van te voren de uitslag van een voetbalwedstrijd te bepalen. Hoe gaat dat dan? Twee of drie spelers van het team dat moet verliezen krijgen veel geld aangeboden. Die spelers moeten dan niet al te opzichtige fouten maken, waardoor de tegenstander doelpunten kan maken. Stel: het goksyndicaat wil voor de wedstrijd Ajax – Willem II een uitslag van minstens 3 – 0. Het doel van het goksyndicaat is enorm veel geld binnen halen.  Over de hele wereld kunnen miljoenen mensen gokken op  die wedstrijd. Alleen het goksyndicaat (en de omgekochte voetballers)  weten bijna zeker dat uitslag 3 – 0 gaat worden. Van de, stel 3 miljoen gokkers op die wedstrijd, hebben er misschien een half miljoen goed gegokt. Aan hen moet uitbetaald worden. Stel één miljoen. Er blijft dan nog twee miljoen over. Van die twee miljoen (dollars, euro’s?) moeten ook de corrupte voetballers nog worden betaald. Die krijgen elk 100.000,= euro; ze zijn met zijn drieën dus 300.000,= in totaal. De winst voor het goksydicaat is 2.000.000 –  300.000 = 1.700.000,= euro. Kassa!

Ik volg hierna een foute speler. Hij is de rechtsback van het team en hij weet vanaf het begin ik ga  een paar foutjes maken. Uit een of meerdere van die foutjes moet gescoord gaan worden. Daar zit hij dan in de kleedkamer naast zijn teamgenoten. Hij luistert naar de peptalk van zijn coach. Hij staat op van zijn plekkie in de kleedkamer om naar het veld te gaan. In de kleedkamer geeft hij zijn teamgenoten nog een high-five ‘we gaan er tegenaan jongens, come on’. Te midden van zijn teamgenoten loopt hij, in de rij, het veld op. Het stadion is uitverkocht. Straks zal hij voor zijn eigen enthousiaste publiek, zo onopvallend mogelijk een paar foutjes maken. De toss is door zijn aanvoerder gewonnen, de tegenstander mag straks aftrappen.
Hij vormt eerst nog met zijn team een cirkel, armen over de schouders, hoofden gericht op de grasmat; zo doen ze (3x)de yell: ‘We gaan er voor!’  Maar hij niet, althans, hij doet die yell wel maar hij gaat er niet voor. Want ook al verliezen ze, hem wacht een lekkere pot met geld.
Hij kan uit verschillende foutjes kiezen. De minst opzichtige is: aan de verkeerde kant dekken. Verdere mogelijkheden zijn de verkeerde richting op koppen; de bal van de voet laten springen, te kort terugspelen op de keeper, foutieve pass naar verdediger, te laat stappen voor de buitenspelval, rood krijgen of twee keer geel, hands of een gore overtreding maken in het strafschopgebied en er zijn er nog wel meer..
Stel: ze moeten met drie nul verliezen. Geen probleem. De eerste goal valt na een foutje van zijn matchfixmaatje (de linksback). Hij laat zich poorten door zijn directe tegenstander. Die geeft voor en de spits kopt de bal binnen.
De tweede goal komt door een ‘fout’ van hemzelf. Hij geeft een heel slechte pass ‘over de hele’. De midmid van de tegenstander onderschept de bal en stoomt op richting  doel. Hij haalt uit en de bal verdwijnt in de kruising.
De derde goal was een penalty. Hij probeerde zo onopvallend mogelijk hands te maken binnen de zestien. De scheids zag het (en dat was natuurlijk ook zijn bedoeling).
Drie nul verloren; het doel was bereikt.
In de kleedkamer krijgt hij er flink van langs: die handsbal was totaal overbodig en die pass over de hele, dat is iets voor onze spelbepaler niet voor hem. Zogenaamd schuldbewust hoort hij de verwijten van zijn teamgenoten aan. In gedachten steekt hij zijn middelvinger naar ze op. Over een paar dagen wordt er immers op zijn bankrekening een ton bijgeschreven.

Noot:

De voetballer uit het verhaaltje hierboven verdient heel goed.
Ik vraag  me af of weinig tot slecht verdienende voetballers makkelijker voor de verleiding van matchfixing zullen zwichten dan veel verdieners.
Ik twijfel. Voor slecht verdienende voetballers is het wel heel verleidelijk om even snel een ton te verdienen. Misschien moet hun salaris verhoogd worden.
Wat te denken van de driedubbeldik betaalde topvoetballers. Er zijn er bij die tijdens hun carrière verslaafd raken aan geldverslindende hobby’s als drugs, gokken, vrouwen of auto’s en daarom via matchfixing toch nog bij moeten schnabbelen.