woensdag 29 augustus 2012

Vraag 22

Van de Algemene Bond ter Bescherming van Dieren. krij ik de vraag een enkette in te vullen.  Op alle vragen kon ik resoluut een antwoord kiezen behalve op vraag 22,  die ging over seks met dieren. Daar heb ik wel even over zitten piekeren.
Er waren nogal wat mogelijkheden en ik wilde me er ook weer niet met een Jantje van Leiden vanaf maken.

Vraag 22 luidt:
De meeste mensen zullen ‘seks met dieren’ niet als een normale manier van met dieren omgaan beschouwen. Op dit moment is seks met dieren in Nederland strafbaar. Wat vindt u?
A.         Ieder diertje zijn pleziertje. Er worden dagelijks honderdduizenden dieren geslacht om             opgegeten te worden en dat wordt ook nog eens met landbouwsubsidies           aangemoedigd. Seks met dieren strafbaar stellen is daarom onnodig geldverslindend en hypocriet.
B.         Seks met dieren is smerig en mensonwaardig. Daarom is het verbod terecht.
C.         Seks met dieren is smerig en mensonwaardig, maar een privé-aangelegenheid waar    de overheid zich niet mee moet bemoeien.
D.        Seks met dieren is heerlijk. Als het hier verboden blijft zal ik daarvoor naar Duitsland, België of Colombia moeten.
E.         Weet niet/geen mening

In eerste instantie dacht ik: ik doe lekker makkelijk; ik kies ’E.  Weet niet/geen mening.’
Weet ik veel of het lekker is. Ik heb het nog nooit seks gehad met een beest dus……ook nog nooit gedachten of gevoelens gehad die me dreven tot sodomie ofzo ..........ook niet als ik in levende lijve, op foto of film prachtige dieren zag staan, lopen, rennen, vliegen of zwemmen.
Persoonlijk ben ik nog nooit in Duitsland of Columbia geweest; nooit geweten dat het daar toegestaan is. In België blijkbaar ook……nou, daar ben ik vaak genoeg geweest maar nog nooit heeft iemand mij er attent op gemaakt dat het daar mag. Zou het daar dan met alle mogelijke dieren zomaar mogen? Ik wil er eigenlijk niet eens zo erg veel langer over nadenken. De meeste dieren zullen ook niet erg opgewonden raken van ons mensen.
Hoewel, een krolse kat kan soms knap irritant met haar vochtige poesje tegen mijn scheenbeen staan te rijen; en dan kan je zo’n poes tien en misschien nog wel meer keer van je afduwen, ze volhardt in haar krolse gedrag. Wat te denken van de hond, zowel de reu als de teef, die al naar gelang de grootte van het dier, tegen je onder-, boven- of heupbeen staat aan te schurken. Ik weet geen raad met dat gedrag, vind het alleen maar vervelend, vooral als het een grote hond is en hij behalve dat hij schuurt tegen mijn broekspijp, ook nog eens in mijn nek hijgt en met zijn zeiknatte neus of tong mijn gezicht een grote beurt geeft. Ik kan er met de beste wil van de wereld niet opgewonden van raken.
Ook doet het me helemaal niks als ik twee dieren ‘het’ zie doen. Ik heb zelf eens een hond gehad, Sita, een Gordon setter, een mannetje, ontzettend leuk beest.(*). Zoals elke reu pakte onze Sita, als hij de kans kreeg, elke loopse teef. Eén keer liep dat niet zo best af voor hem en zijn loopse teefje. De honden zaten van achteren aan mekaar vastgeketend. Een van de buren wist daar wel raad mee, kwam snel met een emmer koud water aansjouwen en gooide die emmer precies op de grens van teef en reu leeg en vrijwel 
onmiddellijk waren de dieren van elkaar los. Een allerminst opwindend tafereel was dat. Integendeel!

Ik heb in die Kieswijzer op vraag 22 het antwoord B gekozen maar of sex met dieren ook werkelijk smerig is weet ik niet en eigenlijk wil ik dat ook helemaal niet weten.
Het was voor mij geen verrassing dat ik volgens de Kieswijzer op de SP zou moeten gaan stemmen.

Onze kater Thijs wilde dit jaar t.a.v. de verkiezingen ook wel eens weten hoe of wat.
‘Okay,’ zeg ik,  ‘ik vul die Kieswijzer wel eventjes voor je in.’ Thijs had, ergens wel begrijpelijk, op geen enkele vraag een uitgesproken mening,  behalve dan over vraag 22. Zijn antwoord daarop was klip en klaar:

‘D.       Sex met dieren is heerlijk.  

En op welke partij zou onze Thijs dan moeten stemmen volgens de Kieswijzer?
Op de Piratenpartij!  Probeer het ook eens met uw dier……..die kieswijzer!

 1

woensdag 22 augustus 2012

Balletje hoog houden



Balletje hoog houden. Heel geconcentreerd was Berny daar mee bezig. Je ziet jongens, mannen het zo vaak doen, het solitaire balspelletje, dat zoveel techniek en concentratie vergt: proberen te voorkomen dat een bal, meestal een echte wedstrijdvoetbal, de grond nog raakt, nadat de bal door de speler is losgelaten; daarbij mogen alle lichaamsdelen worden gebruikt behalve de handen en de armen.
Bij de achtste keer ging het mis. Hij raakt de bal iets te hard met de punt van zijn schoen waardoor de bal buiten zijn bereik in de hortensia’s van de buurman terecht komt.
Niet getreurd Berny begint gewoon weer van voor af aan. Zijn record staat op 16. Een uurtje geleden pas gescoord. Gisteren haalde hij er nog maar 9. Bloedheet vandaag…..nog warmer dan gisteren en toen was het al 30 graden op het grasperkje en de zon staat te branden op zijn bolletje en hij heeft ook niet eens een parasolletje……...

Moeder moet boodschappen doen voor het eten van vanavond. D’r is verder niemand thuis en die kleine meid, de tweejarige Cathy kan moeder absoluut niet alleen laten in huis. Meenemen naar de winkel is al helemaal geen optie; dan zou het allemaal  veel te lang gaan duren en ze is al zo laat. 
'Ga jij maar even met je zusje spelen, Berny. Je bent nu  al zo'n grote jongen.'
Over een half uurtje ben ik weer terug. Berny  stopt met 'balletje hoog houden' en gaat met zijn kleine zusje ‘balletje naar elkaar toe rollen’ doen.
‘Ga maar met je benen wijd zitten,’ zegt Berny tegen zijn zusje en hij doet voor wat ze moet doen. Zo gaat hij op ongeveer twee meter bij haar vandaan zitten ook met zijn benen wijd; zijn gezicht naar Cathy toe. Hij rolt de bal naar haar en spoort haar aan de bal naar hem terug te rollen. Dat gaat een paar keer goed maar Cathy vindt er niks aan, staat op en gaan bloemetjes plukken. Er staan heel wat madeliefjes en boterbloemen op het gazon. Berny is al lang blij. Kan hij weer verder met ‘balletje hoog houden’.
Berny wordt morgen negen ………. ‘10, 11, 12,’ ……….hè, wat jammer nou, de bal schampt zijn knie en schiet met veel effect richting de portiek, alwaar de postbode aan het werk is.
‘Is er ook post voor mij postbode? Ik woon op nummer 263….ben morgen jarig…..misschien krijg ik nu al kaarten….‘
Hij is een leuke postbode:
‘Gefelisiflapstaart, jongen’ zegt hij jolig, ‘je hebt een kaart en een brief, jongen’ en geeft ze alvast aan Berny.  De brief is van zijn opa en oma; er zit 15 euro in. 

‘Hoeveel keer kan je de bal al hoog houden,’ vraagt de postbode aan Berny …….. 
‘Zestien’ zegt hij. 
‘Niet slecht voor een jongen van acht….’
‘Negen,’ zegt de Berny, ‘ik ben negen, morgen.’
 Sorry, negen, natuurlijk jij bent morgen al negen!’ De postbode zegt dan lachend:
‘Ik kan de bal zeker wel 25 keer hoog houden! Zal ik het je eens laten zien?'  Dat vindt Berny wel wat; hij staat met open mond te kijken naar die balvaardige postbode….dat ie dat kan zo veel keer achter elkaar, knap hoor!
‘Voor mij is het niet zo moeilijk hoor,’ zegt de postbode, ‘ik heb vanaf mijn zevende jaar heel veel geoefend en iedere zondag speel ik een voetbalwedstrijd. Het is mij wel eens gelukt om de bal honderdentien keer hoog te houden, echt waar. Maar dat lukt me nou niet meer.’ Nu haalt de postbode 32 keer! Dan raakt de bal een tak van de vijgenboom en schiet te ver weg voor de postbode. Als jij zo goed blijft oefenen haal jij vast de honderdtwintig nog wel eens……en Berny gaat weer enthousiast aan het oefenen. Dan klinkt er opeens een paniekerige gekreis  vanuit een bovenraam

‘Berny dort gehts jou Schwester, jungen,…. sie ist nähe das Wasser …. Doe sollst wohl gut deine  Schwester  …….!!’ Hij was zijn zusje helemaal vergeten door dat stomme balspelletje:
‘Waar is ze nu …..bij het water zegt de buurvrouw………ik zie haar helemaal niet’ Paniek bij Berny. 
‘Nein, sie ist jetzt in der Fluss, in der Rotte …… schnell!! Sofort nimmt der Fluss ihr mit…..es gibt einer schneller Strömung heute…..schnell, schnell,’  kreist de Kroatische buurvrouw.
Berny rent naar het water en ziet zijn zusje net kopje onder gaan. Hij kan gelukkig goed zwemmen, ook reddend zwemmen. Zonder na te denken springt hij de Rotte in, zijn zusje achterna……hij heeft haar snel ingehaald ………….pakt haar hoofdje, draait zich op zijn rug, legt Cathy’s hoofdje op zijn buik en zwemt rugslag naar de kant.’

Cathy huilt en kotst het vuile rivierwater uit. Huilen, huilen doet ze van de schrik. Haar bloemetjesjurkje, viesbruin nu, plakt aan haar lijfje. Daar is mama weer. Ze schrikt en wordt gelijk woedend op Berny. Ze houdt hem bij zijn bovenarm vast en slaat hem wel vier keer hard voor zijn kop:
‘Naar binnen jij…… naar je kamer. Noem je dat op je kleine zusje letten. Ben jij nou negen jaar geworden, grote lummel, dat je er bent! Ik kan ook helemaal niks aan je over laten.’ Dan zoent mama Cathy wel twintig keer achter elkaar. De buurvrouw zegt boos tegen mama:
‘Die Kinder sind noch viel zu klein, Dame, die Kinder kunnen noch nicht allein bleiben!!!’ Andere buren knikken instemmend. Mama reageert er niet op, drukt Cathy stevig tegen zich aan en gaat naar huis. In de consternatie laat ze haar fiets met boodschappen langs de Rotte staan. Die zullen ze nou toch zeker niet jatten? Nouhou???? Nee, want de Kroatische buurvrouw ontfermt zich er al over.
Berny is inmiddels vlug naar huis gerend om nog meer woede van mama te ontlopen. Hij  vergeet zijn voetbal op het gras. Die is hij gewoon kwijt.
‘Nou ja, liever die bal dan Cathy,’ denkt hij bij zichzelf. 'Morgen koop ik van het geld van opa en oma wel een nieuwe; maak ik dat nieuwe record 'balletje hoog houden' wel op mijn verjaardag.' 

donderdag 16 augustus 2012

Een klap in het gezicht (2)


Volgens Laura kon hij niet tegen het gejengel, het gezeur, het gezeik en de eigenwijsheid van zijn kinderen. Zijn genen lieten zich dan gelden. Hij verloor snel zijn geduld met ze en zou dan de boys met grote regelmaat agressief bejegend hebben door ze de box, de wieg, het ledikant en het wandelwagentje in te mieteren of door ze een zetje te geven, de trap af. Ook zou hij zo af en toe een kussen op hun hoofdjes hebben gedrukt, als ze te lang en te hard huilden. Opzettelijk, deed Teun dat, en ook, nog steeds volgens zijn geliefde echtgenote,  deed hij dat opzettelijk en  nèt niet lang genoeg. Hij dreigde Laura met geweld als zij de buitenwereld hierover iets zou laten weten.

Met dit aangetekend schrijven is dus de echtscheidingsprocedure begonnen. Teun heeft het hele epistel nog maar net gelezen, de opengescheurde enveloppe van dat advocatenkantoor ligt nog bij hem op schoot of de bel gaat: een heer die zegt van de politie te zijn, staat voor de deur. Hij wil Teun spreken. Dat komt zeer ongelegen maar als hij dat daadwerkelijk gaat zeggen, is hij gelijk driedubbel verdacht, dus liet hij hem maar binnen.

De politieman in burger zegt tegen Teun:
‘Uw vrouw is gisteren op het bureau geweest en heeft bij die gelegenheid gemeld dat u uw kinderen stelselmatig hebt mishandeld.’
Waarop Teun antwoordt:
‘Beste meneer de politieagent, ik heb gisteren voor het eerst van mijn leven mijn geliefde echtgenote een tikje in haar gezicht gegeven omdat ze een vernederende rotopmerking tegen mij  maakte. Dat had ik nooit mogen doen maar daar is zij blijkbaar zo door gekrenkt dat ze mij nu beschuldigt van ernstige kindermishandeling. Meneer de politieagent, ik verzeker u met de hand op mijn hart dat ik mijn eigen kinderen nooit iets heb aangedaan. Eén keer was ik toevallig thuis en kwam Jerrie ongelukkig te vallen; ik moest toen hals over kop naar het ziekenhuis met die kleine. Maar verder…..het enige dat ik heb misdaan is het uitdelen van die tik aan mijn vrouw. U moet godverdomme, háár oppakken. Zij is strafbaar!  Voor die valse aangifte tegen mij.’

Dat zegt Teun waarschijnlijk iets te agressief want de diender staat op, pakt hem resoluut bij zijn bovenarm:
‘Meneer, komt u maar even mee naar het bureau!? Dan praten we daar in alle rust verder.’ Dat verzoek kan hij natuurlijk niet weigeren. Hij duwt en trekt hem al mee, in de  richting van de voordeur; de arrestantentaxi staat al voor hem klaar. De buren,die inmiddels en masse voor onze woning zijn samengedromd, kijken verbijsterd naar Teuns oneervolle aftocht.
‘Uw vrouw en kinderen zijn uit voorzorg in een ‘Blijf van mijn lijf’- huis ergens in Nederland ondergebracht. Over hen hoeft u zich voorlopig geen zorgen te maken,’ zegt de agent nog tegen Teun.

Van die ene keer, met Jerrie,  wéét Teun zich nu weer te herinneren dat hij een arts maar wat op de mouw heeft gespeld over een ongelukje. Dat was die keer dat Laura per ongeluk die kleine Jerrie uit haar handen had laten vallen, toen ze hem in de box wilde leggen: bloedlipje, gebroken neusje, gebroken polsjes.
‘Zeg maar dat hij  gewoon wat ongelukkig ten val is gekomen toen hij zijn eerste stapjes maakte thuis op het balkon.’ riep Laura hem na, ‘want anders krijg je van die onnodig moeilijke  vragen.’ 
Na al die andere ongelukjes is Laura steeds met de boys naar het ziekenhuis gegaan. Toen was Teun niet eens in de buurt.

woensdag 15 augustus 2012

Een klap in het gezicht (1)


‘Je mag blij wezen Teun, dat ik al die jaren bij je ben gebleven, uit medelijden, ja en omdat ik je de hand boven  het hoofd heb willen houden, maar dat is nú afgelopen……..’ zei Laura, zijn geliefde echtgenote, onder de afwas tegen hem. Toen werd het even zwart voor zijn ogen en gaf hij haar een flinke mep. Haar linkerwang liep behoorlijk rood aan, er sijpelde wat bloed uit haar mondhoek maar na een half uurtje was er, nadat ze al het sop van haar wang af had geveegd,  alweer niks meer van te zien. Alleen nog een beetje bloed van die tand door haar lip. Ze gilde alsof er een moordaanslag op haar gepleegd was:
‘OEAAAAAAAAAAAAAAAAA’ oorverdovend hard en dat nog wel gedurende een minuut of vijf. Niet eerder had hij iemand zo’n mep gegeven; daar is ook nooit aanleiding voor geweest. Ook zijn zonen, Bennie van vijf en Jerrie van zeven, had hij nog nooit geslagen.  Zoiets zit gewoon niet in hem. Misschien was het ook wel van schrik,  dat ze zo gilde.

Des te vreemder is het, dat hij nu, een paar weken na de ‘mep’, een aangetekend schrijven ontvangt van een advocatenkantoor. Laura heeft echtscheiding aangevraagd, omdat hij een gevaar is voor zijn eigen kinderen en nu ook voor haar, gezien zijn agressieve gedrag.  Ze durft de jongens niet meer bij hem alleen te laten 'na een lange reeks van mishandelingen'.

‘Nu mankeren ze even niks’, aldus het schrijven. ‘Alle kwetsuren van de kinderen zijn inmiddels geheeld. Behandelende artsen werden voorgelogen over de oorzaak van de verwondingen. Botbreuken en andere verwondingen waren dus he-le-maal niet het gevolg van ongelukjes op de wintersport, van stoeipartijtjes op school, het uitglijden in het zwembad,  baldadigheden onder elkaar thuis, onvoorzichtigheid in het verkeer,  noem maar op. Neen! Alle kwetsuren en verwondingen zijn toegebracht door hun vader….uit frustratie ….in blinde woede.’

'Zohooo, dus ik ben hier in huis dus de grote kindermishandelaar?!' Lacht Teun wrang. Laura vertelt nu plots een heel bijzondere en andere waarheid. Dè waarheid? Háár waarheid! Aan háár advocaat: al die  nu nog traceerbare botbreukjes zouden het gevolg zijn van Teuns sadistische neigingen’! 

Volgens Laura zitten die neigingen in zijn genen. Geërfd van zijn vader. ‘Kampneigingen’ noemde zijn moeder ze, als zijn pa hem weer eens in een vlaag van verstandsverbijstering een stomp in zijn maag had verkocht of hem een bloedneus of een blauw oog had geslagen. Van zijn negende tot zijn veertiende jaar zat zijn pa in Nederlands-Indië in een jappenkamp. En die Jappen waren niet mis, hoor! Hadden geen enkel mededogen met kinderen. Ze hadden zijn vader wel eens een hele middag lang in de brandende zon,  met één arm aan een boomtak laten bungelen, omdat hij een eitje gepikt had uit de kippenren…..tot aan zijn dood heeft hij last gehad van die arm.




woensdag 8 augustus 2012

Hap, slik, weg.


Waar maak ik me eigenlijk druk over. Met zo’n gevoel keer ik terug van mijn maandelijkse bezoek aan mijn oudste (verstandelijk gehandicapte) broer. Tinus is een jaar jonger dan ik; hij is eenenzestig en functioneert op het nivo van een anderhalf jarige peuter. Ik heb al eens eerder wat over hem geschreven en raad u aan dat ook eens te lezen. (zie hier helemaal onderaan)

Tinus is in zijn woning, in Middelharnis, qua conditie nog een van ‘de besten’. Hij is voornamelijk verstandelijk gehandicapt. Heeft dan wel suikerziekte en is half blind, een rolstoel heeft hij niet nodig en met zijn begeleiders kan hij redelijk communiceren. Zijn vijf medebewoners zijn zonder uitzondering dubbel gehandicapt: verstandelijk en lichamelijk; er valt geen woord met ze te wisselen en ze hebben allen een rolstoel of zoiets nodig om zich voort te bewegen.

Als ik die zondagmiddag de woning binnenstap zit Tinus, een vijftal medebewoners plus Toosje en Edith, de twee begeleidsters, aan de patat-mèt. De borden zijn net zijn vol geschept. Ik mag ook aanschuiven maar sla de uitnodiging af. Ik heb net een groot bord Muesli naar binnen gewerkt. Patat wordt blijkbaar ook hier door bijna iedereen als iets bijzonders en extra lekkers beschouwd, gezien de grote, begerige ogen van de meeste bewoners.
Mijn broer lust alles; hij is een (broodmagere) veelvraat en schrokt alles wat hij op zijn bordje krijgt in het allerhoogste tempo naar binnen. Als hij de kans krijgt tenminste. Maar de voor hem tamelijk nieuwe leiding in de woning, wil hem eetmanieren bijbrengen. Zijn hele leven lang heeft hij zijn eten zonder te kauwen naar binnen kunnen proppen en net nu de tandarts zijn laatste paar tanden en kiezen heeft getrokken, roepen de leidsters, naar ik aanneem tijdens èlke maaltijd in koor:
‘Tinus, kauwen!!’ Valt om den donder niet mee lijkt mij voor die jongen, om te kauwen met dat sompende tandvlees. Ze zullen het wel goed bedoelen. Een begeleidster heeft alle patatjes voor Tinus in kleine partjes gesneden en hij prikt ze een voor een meedogenloos aan zijn vork en propt ze in duizelingwekkend tempo zijn tandeloze bekkie in.
‘Nee, Tinus, nou even wachten. Tinus! Eerst even je mond leeg eten,’ zegt begeleidster Toosje, ‘en kauwen!’. Zij kijkt hem streng doch liefdevol aan maar houdt onverbiddelijk zijn hand met vork vast tot ie zijn mond leeg heeft. Zolang hand en vork vastgehouden worden zit Tinus onrustig te bouncen in de richting van zijn bordje en weer terug en zodra Toosje zijn hand loslaat pakt Tinus zijn razend hoge eettempo weer moeiteloos op.

Helemaal weggedrukt op de zitting van haar rolstoel, is vijftig plusser Karin, een piepklein, onooglijk, verschrompeld Gremlin-achtig wezentje, recalcitrant aan het doen. Bij elk patatje dat haar aangeboden wordt draait  ze demonstratief haar hoofdje om, kreist een kreet die door merg en been gaat, steekt haar tong uit en wanneer het patatje uit haar zicht is verdwenen, likt ze met haar buitensporig grote tong haar rechter bovenarm van onder naar boven; dan weigert nog eens een patatje, kreist weer die kreet en likt dan wederom haar bovenarm …..een ritueel dat zich nog enkele malen zal herhalen.

Ik schrik me te pletter als epilepticus Tom, die, natuurlijk uit voorzorg, met een soort wielrennershelm aan tafel zit, van zijn stoel afdondert en beangstigend gaat liggen stuiptrekken en schuimbekken. Van schrik heb ik een deel van mijn inmiddels lauw geworden  koffie over mijn witte overhemd gegooid ….. de anderen zijn dat van Tom blijkbaar gewend  of ze zijn daar blind en/of doof voor; hoe dan ook: ze laten zich de patatjes er niet minder om smaken. Geduldig wordt Tom weer door beide begeleidsters in de eethouding gehesen; nog even het schuim van zijn mond en klaar is Tom weer.

Harold is een langzame eter, hij is de incontinente senior van de groep (tegen de zeventig schat ik hem). Hij zit de hele dag met een halve theedoek in zijn mond te soppen…..ook onder het eten gaat hij daar eigenlijk het liefst mee door. Hij heeft er bolle uitgerekte wangen van gekregen. Hem die theedoek ontfutselen  is schier onmogelijk. Na elk klein hapje patat propt hij die doek weer naar binnen.

De tijd breekt aan voor het altijd feestelijke toetje: Tinus volgt vanaf de eettafel met begerige blikken, alle bewegingen van Edith en Toosje in de keuken. Zij maken voor ieder een beker yoghurt met sinasappelsiroop en zij lossen daarin de voor ieder noodzakelijke medicijnen op. Een klusje dat alle aandacht opeist van de dames.
Tinus’ beker staat nog maar goed en wel voor zijn neus of hij pakt hem met twee handen beet flapt zijn buiten proporties grote tong uit zijn mond, klapt die tegen de beker en gooit de gehele inhoud in werkelijk no-time achter in zijn keel. Zijn van gulzigheid nog waterige ogen ketsen zowat uit zijn kassen als hij de hardste boer van de dag laat (zeker goed voor goud!). De koffie heb ik godzijdank inmiddels al op.
Met een natte washand poetsen Toosje en Edith nog even alle snoetjes schoon van de groepsleden en niet eerder dan na gristelijke danken, mag iedereen van tafel.

Ik ga nog een uurtje wandelen met mijn broertje. Onderweg vermaken we ons behalve met de fraaie natuur in het parkje, dat de woning omringt, ook met het zingen van liedjes die hij kent. Tinus zingt alleen het laatste woord van elke liedjesregel mee:

Ik:        ‘Advocaatje ging op           Tinus:      ‘reis’
Ik:        ‘tiereliere’                          Tinus:      ‘liere’ enzovoorts…..

‘Hoe zorgeloos kan het leven toch zijn’, denk ik als ik weer op de bus naar Rotterdam stap.
Maar niet zonder héél veel dank aan Toosje en Edith!
    




maandag 6 augustus 2012

Kikker


Mijn volkstuin is een oase van groen en rust in het drukke Rotterdam. Toch stond ik er versteld van. Ik had die tuin nog maar net, dus het moet nu toch zeker tien jaar geleden zijn dat die kutkikker opeens voor mijn neus stond. Het liep al tegen de avond; het schemerde iets. Op kwaaie toon begon hij gelijk tegen mij aan te kwaken:
‘Je hebt nu godverdomme al vijftien kids van me afgemaakt, lul, met die grasmaaier van je, klootzak dat je er bent! En nou is het afgelopen! Zorg maar voor een plek waar wij  ons behoorlijk kunnen voorplanten, vriend, een plek waar mijn  kroost een beetje veilig en in alle rust kan opgroeien, een plek zoals we die hier altijd gewend zijn geweest.’
Hij keek me tijdens zijn kwaaie gekwaak zo dreigend aan, met die bolle uit zijn kop stekende oogballen; die dikke onderkin van hem ging zo snel op en neer dat ik er zowat kippenvel van kreeg.  
‘O jee, ik doe wat fout? Maar wat?’ vroeg ik me af. ‘Was ik nu in enen zo klein geworden? Of was die kikker werkelijk  zo groot?’ Hoe dan ook:  ik stond letterlijk oog in oog met die eisende reuzenkikvors.

‘Je bent gewaarschuwd, vriend,  want als je zo doorgaat, gaat je tuintje er aan. Ook je woonhuis weten we te vinden. Ik heb heel goede contacten in de weekdieren- en insectenwereld.’ Verder zei hij geen woord meer, die reuzenkikker. Hij deed twee sprongen achterwaarts, sprong op het dak van mijn tuinhuisje en verdween.
Misschien had het wel wat te maken met mijn vijver.  Het is een vijver met een bijzondere geschiedenis. Van oorsprong zeker al veertig jaar oud; gegraven door een van de vorige huurders van deze tuin. Na diens vertrek stond de tuin, van vierhonderd vierkante meter, bijna tien jaar te huur.

Twaalf jaar terug nam ik de zwaar verwaarloosde tuin over, totaal overwoekerd door het meest gevreesde onkruid onder de onkruiden: heermoes oftewel kattenstaart,  met een bouwvallig, compleet vermolmd tuinhuisje, het geraamte van een kas en, waar eens een fraaie vijver moet zijn geweest, zat nu gewoon een gat in de grond van acht meter lang, anderhalve meter breed en een  meter diep, met een beetje blubber op de bodem. Wat mij vooral heel erg boeide aan die tuin en daarom nam ik hem ook waren de acht grote mooie sterke en gezonde bomen die er op stonden!
Afgaande op de verhalen van de oudere tuinders hier op het complex, moet die vijver een juweeltje geweest zijn.  Zo een met tuinkabouters en een grote waterspuwende kikker. De vijver had twee tuinkabouters: de ene zat langs de kant te vissen en de andere stond met zijn poten in de blubber te pissen. Ik zag het al helemaal voor me: het was dus een originele kutvijver. Maar ja, ieder zijn smaak natuurlijk. Er zaten toen ook echte kikkers en  salamanders in en rondom die vijver. Nou, dat vond ik dan weer erg leuk om te horen.

Zo lag die vijver er de pakweg eerste twintig jaar dus bij. Toen ik 12 jaar geleden in die tuin begon,  was daar dus helemaal niks van al dat fraais te bespeuren. Het was alsof er een bom ontploft was.  Van alle hierboven genoemde vijvertruttigheid was geen spoor te bekennen. Zelfs het  12 volts pompje voor de fonteinkikker en  de bodembedekking waren ruw  weggesloopt. Naar alle waarschijnlijkheid door schijnheilige medetuinders. 
Die nu verder nutteloze kuil, benutte ik, door al het tuinafval er in te dumpen. Ik gooide er tuinaarde overheen en zaaide er het graszaad over voor het aldaar te oogsten gazonnetje. Zonnen op de sloop ….alleen het idee beviel me wel! Dat ging zo twee jaar goed, nou ja goed…. ik heb er in mij naïviteit veel slachtoffertjes gemaakt onder de kikkerpopulatie. Vooral dat heel klèìne grut was minder snel dan ik met mijn grasmaaier. Honderden kikkertjes in de vorm van kikkerdril,  kikkervisjes en kleuterkikkertjes heb ik zo vermalen. Ik liet de stoffelijke resten maar op de grasmat liggen want het  gazon  groeide als kool en kleurde een fraai soort donkergroen met al die kikkermest.
Tja, tot het moment dat die brutale rakker van een kikker verhaal kwam halen bij mij. Ze misten hun oude voortplantingsgebiedje en -rituelen natuurlijk en ze benutten elke oneffenheid in mijn gazonnetje en in de borders met de bekende rampzalige gevolgen. Wisten die kikkerpaartjes veel?!

Vandaag de dag heb ik dus weer een flinke vijver in mijn tuin met zo’n 8 kuub water.  Ik heb alles naar ‘grof vuil’ gebracht en pomp dat leeggekomen gat, met een 12 volts-pompje, vol met water uit de belendende singel. Onophoudelijk moet het pompje pompen want de vijver is nog steeds zo lek als een mandje sinds de bodembedekking is gesnaaid.  
Vissen zitten er niet in, tenminste ik heb er nog nooit een gezien en dat kan ook eigenlijk niet want daar staat het water soms veel te laag voor. Wel springen er de laatste jaren weer kikkertjes dartel in het rond, zien ik zo af en toe een salamandertje schichtig wegschieten onder het gebladerte en heeft zelfs een ietwat plomp eendenstel onze vijver en omgeving uitgezocht als broedplek. Leuk hoor al dat leven in deze tuin; leven dat stukje bij beetje weer helemaal aan het terugkomen is.

Van die grote kikker, heb ik godzijdank niks meer vernomen. Ik vond hem eigenlijk wel wat eng. Sinds de vijverrestauratie staat aan de noordrand van mijn vijver, een beeld van een grote grijnzende kikvors: een look-alike van die kwaaierik van destijds. Hij waakt daar nu over het welzijn van zijn grote familie, als ware hij een veiligheidsbeambte.  

dinsdag 31 juli 2012

Vriendschap? Een illusie? (slot) 9. Pietje Fransen


Pietje Fransen was een van de gassies in mijn klas op de lagere school met wie ik een bijzondere band had. Hij kon absoluut niet leren. Was wel heel goed in sporten en hij had lef.
Van de tweede verdieping sprong hij uit het raam, toen de meester even weggeroepen was: hij zag zijn hondje namelijk alleen aan de overkant van de drukke weg staan.  Daar moest ie gelijk opaf, hè!
‘Kom vanmiddag wel weer terug!’ riep hij tegen ons en toen sprong hij.
Hard boeren en scheten laten in de klas. En als de meester daar wat van zei, antwoordde Pietje dat hij zo’n vreselijk pijn aan zijn buik had. Hij liet ze gewoon vliegen en hij stonk ook als ie geen scheet had gelaten…….. ik weet niet precies wat voor stank…..beetje zurig ……… ranzig ………. niemand wilde naast hem zitten of zijn jasje ophangen aan de jashaak op de gang vlak naast zijn Pietjes jas. Ik deed het meestal ook maar niet.  Dat hoefde ook niet persé van de meester.   
De meester hééft hem wel eens een keer naar huis gestuurd:
‘Je gaat je eerst maar eens lekker wassen, jongen, schone kleren aantrekken. Pas als je daarmee klaar bent wil ik je hier weer zien.’ Na drie weken was Pietje er weer….. in die zelfde kleren. Daarna heeft de meester het maar zo gelaten. 
Piet zong ook graag. Zou je niet verwachten en nog mooi ook. Het liefst zong hij vieze liedjes hè, tiet-en-kont, tiet-en-kont, tiet-en-kont-kont-kont enz op de melodie van de Radetzky-Mars van Johan Strauss; ook verzon hij ze zelf; over Elsje, een lelijk,  peenrood klasgenootje van ons zong hij op een zelf bedacht melodietje:
‘….en die Els, 
die is zo’n rare,
kromme benen, 
slappe tieten,
rooie haren…….’
iedereen lachen natuurlijk en ach, ach, die Elsje, 8 jaar pas, ach God, ze schaamde zich rot. Moest ie een tijdje voor straf op de gang staan van de meester en vanaf de gang ging hij ons in de klas aan het lachen staan maken door steeds met een andere gek gezicht voor het gangraam te springen.
Canons vond hij ook leuk met zingen: ‘vader Jacob’, ‘de uil zat in de olmen’ en ‘toemba, toemba’ een soort negerdansje. Een paar gassies uit onze klas vond daar helemaal niks aan en ging er gewoon doorheen zitten praten of gein trappen. Dan ging Piet naast de meester staan met zijn armen over elkaar; hij zei da niks maar het was dan wel gelijk rustig in de klas. Tja, Piet was me er eentje!
Hij presteerde het om twee keer achter elkaar te blijven zitten in de tweede klas van de lagere school. Dat vond hij zelf helemaal niet erg. Het leek wel of hij er lol in had.  Hij was, zeker toen hij voor de derde keer de tweede klas deed, veruit de sterkste, de grootste, de stomste natuurlijk  en zeker ook de drukste. Wat  was dat joch druk zeg, tsjonge, jonge, jonge. ADHD zouden we tegenwoordig gelijk zeggen en hem plat spuiten met Ritalin of zoiets.
Op een morgen,  we zaten met zijn allen in de klas te bidden op die katholieke school van ons: ‘katholieken’ …….. kattenzieken’ zo scholden anderen ons uit. Komt er een vent de klas in, een stille politieagent, zei de meester later. Meester en politie smoesden even met elkaar. Die stille is weer weg als de meester, lijkbleek inmiddels,  zegt, dat Pietje op zijn fietsie is platgereden door een vrachtwagen.
Een paar dagen later zaten we met de hele school in de kerk aan weerskanten van dat kleine witte kissie. Piet was dood; hij had die eerste drieëneenhalf jaar op school  veel lol gemaakt. Ik zal hem nooit vergeten met zijn bolle brutale stekelkop. Pietje Fransen was geen klose vriend; wel een toffe klasgenoot. Een keertje heeft hij Paultje de Jong flink in mekaar geslagen. Dat deed hij voor mij: Paultje noemde mij steeds ‘lelijke brillenjood’ en dat pikte Pietje niet, want ik was zijn vriend. Dan deelde Pietje gewoon een paar tikkies voor me uit. ik hoefde hem helemaal niks te vragen.
Het enige dat ik voor hem terug kon doen was repetities, dictees en allerhande huiswerk maken in Pietjes slonzige handschrift. Soms ging ik ook gewoon naast hem zitten of ik hing mijn jas naast of over zijn jasje (met allemaal vlooien!) op de haak. Dat heb ik ruim een half jaar zo gedaan en toen ineens was Pietje dood.

maandag 30 juli 2012

Vriendschap? Een illusie?: 8. Pascal



Met Pascal ben ik drie jaar terug al eens in Avignon geweest, voor het festival. Het is enerzijds een succes anderzijds viel het wat tegen. De voorstellingen die we in Avignon zien zijn ronduit enerverend maar er is toch iets wat een gevoel van oprechte vriendschap  in de weg staat. Het moet haast wel de houding van Pascal naar mij. Ik voel rivaliteit tussen ons, die wordt aangewakkerd door Pascal. Hij doet opschepperig over zijn kennis van het Frans. Hij laat me duidelijk voelen dat ik niet de illusie moet hebben dat ik kan tippen aan zijn niveau. Ik vind dat wel logisch; ik heb op school Frans gehad en verder spreek ik in mijn vakantie een paar weken per jaar Frans. Pascal daarentegen woont de eerste drie jaren van zijn leven in Frankrijk. Zijn moeder is Francaise. Hij spreekt vloeiend Frans. Natuurlijk begrijpt hij daardoor die Frans gesproken theaterstukken beter dan ik. Als hij wat aan me uitlegt over een bepaald stuk dat klinkt dat voor mij eerder hautain dan amicaal.Wat hem misschien tegen de borst stuit is dat ik meer weet van theater dan hij. Ik heb tenslotte de toneelschool gedaan. Hij weet bijvoorbeeld het begrip 'mise en scene' niet te onderscheiden van 'décor' en 'akoustiek' niet van 'choreografie'  maar dat geeft ook helemaal niks. Ik zal de laatste zijn die hem daarom gaat uitlachen. Ik leg hem die begrippen graag en geduldig uit. Geen probleem voor mij, Alleen heeft Pascal niet zo veel zin om naar me te luisteren. Hij zoekt naar min idee de rivaliteit op en eerlijk gezegd houd ik daar helemaal niet van.
Nog een voorbeeldje: ik raak op een van die schitterende zomerse dagen (28 graden en onbewolkt) in het zwembad van Avignon een prachtig badlaken en een paar badslippers kwijt. Bij elkaar had ik daar toch zo'n zestig francs voor betaald ….maar dat doet er verder niet toe. Waar het mij om gaat is dat Pascal mij, een paar dagen later, vlak voordat we weer ieder ons weegs zouden gaan, mij nog vrolijk inwrijft, dat ik in deze vakantie een badlaken en een paar badslippers ben verloren. 'Ik heb al mijn spulletjes gelukkig nog, schat.' Misschien grappig bedoeld. Ik zie de grap er niet van. Sorry, zo'n kinderachtige opmerkingen komt onze vriendschap nou niet bepaald ten goede. En ook waarom hij me opeens 'schat' noemt??

Ook moest Pascal nog kwijt dat ik geboft heb met hem als tolk Frans. Het zal best waar zijn. Maar de manier waarop hij dat brengt maakt van hem een 'paskwal.'.
Ik heb die drie weken echt genoten van het theater. Maar door zijn opschepperigheid met de Franse taal en die lullige opemerkingen over mijn verloren spullen knap ik echt op hem af. Onze vriendschap loopt door dat soort zijn gedrag een deukje op en het duurt bij mij een tijdje eer dat weer is uitgedeukt.


zondag 29 juli 2012

Vriendschap? Een Illusie? 7. Ouders

Het minirokje van Roel zijn moeder is zo hoog opgekropen, dat ik haar moddervette, spierwitte  bovenbenen uit haar witte slip zie steken. Ze denkt dat ik een flikker ben. Laat me niet lachen ... Ik krijg al een stijve als de woorden ‘kut’ en ‘nat’ te dicht bij elkaar staan in wat voor schrijfsel dan ook. Ik homo? Nooit een natte droom gehad waarin een man figureert ... nooit erotische fantasieën met sappige mannetjes.

Mijn moeder wil echter niet dat Roel en ik vrienden zijn, omdat hij een slechte invloed heeft op mij. Hij spijbelt, schrijft zelf zijn absentiebriefjes en zet daar 'zijn moeders handtekening' onder. Hij rookt (ja, ook wiet), stinkt naar bier en ... dat vindt mijn moeder geloof ik nog wel het ergste: hij neukt Bélinda, onze overbuurvrouw. Eerlijk gezegd, denk ik, dat mijn moeder (ze is dan halverwege de dertig en ziet er nog best leuk uit) een beetje jaloers is. Volgens mij is ze stiekem ook gecharmeerd van Roel ... of niet soms ma? ... ma? (‘O neen?? ... ho maar, ma! Sorry, sorry. Rustig! Rust maar weer lekker in vrede). Roel  is een ontzettend leuke vent om te zien met zijn lange zwarte glanzende haardos, stevig gebouwd. Breed; helemaal niet zwaarlijvig of zo maar een lekker stevig kneedbaar bovenlijf ... zo’n lijf waar veel mannen jaloers en legio vrouwen gek op zijn.
Maar goed, Roel vrijt echt met mijn mooie donkere buurvrouw van 30. Ik daarentegen trek me, liggend op mijn smalle eenpersoonsbedje, geregeld op haar af. In mijn dirty mind  misdraagt Belinda zich dusdanig dat ik binnen de twee minuten al weer zover ben ... mijn kwakkie is inmiddels keurig netjes verzwolgen door het tissue, dat ik van te voren zorgvuldig op  mijn buik  heb uitgespreid ... binnen gemiddeld 2 á 3 minuten lig ik dan alweer te knorren ... en Belinda??….. hoe kan ik dat nou weten?



zaterdag 28 juli 2012

Vriendschap? Een illusie? 6. Roel


6. Roel
Ja,  met Joost was ik erg goed bevriend. Hij was mijn beste vriend tot nu toe. Was, ja, .....want hij is al weer zo'n jaar of dertig dood. Hartstilstand. Godverdomme! Met Joost had ik allerlei zogenaamd geheime dingetjes. Veertien jaar waren we en we  spijbelden..... allebei en ook nog tegelijkertijd...zonder dat we het wisten van elkaar. Op een fraaie lentedag zagen we elkaar opeens bij de hoge duik in Zwembad-Zuid. De rest van onze klas zat bij Staatsinrichting peentjes te zweten. We vonden het allebei veelste mooi weer voor school. Dus zaten we in het zwembad, zwemmen, zonnen en dus die hoge duik...... Heerlijk daar. Los van elkaar. Op hetzelfde moment het zelfde idee. Te gek.
Behalve het spijbelen, deden we destijds ook de dames samen. Vaak namen we elkaars vriendinnetjes over….eerlijk gezegd nam ik vaker een door hem ‘afgelikte boterham’ over dan hij een van mij.  Leuk vonden we ook, dat onze piemels (wij noemden ze soms ‘onze knuppels’) bijna even groot waren. Die van hem was in slappe toestand  een ietsiepietsie langer. Die van mij was als ie stijf stond, drie millimeter groter. Wel was de mijne weer een heel klein beetje minder dik, dan de zijne. Dat dan weer wel. Nou ja. Dus.
O ja, we hebben eens een keertje bij mij thuis, ons sperma opgevangen in een koppie, als een eitje zonder dooier, in de koekenpan gebakken…… en ….. nog opgegeten ook. Beetje zout, beetje peper, beetje paprikapoeder erbij. Het gebakken sperma paste precies op een kwart stukkie van een KingCorn boterhammetje. Smaakte naar knoflook……wat kon kloppen, want we hadden de dag daarvoor een grote salamiworst bij Joost thuis uit de koelkast getrokken en soldaat gemaakt. Dus…..vandáár.... óók .....mijn beste vriend, want dat soort dingen, dat  smeedt toch een band hoor. 
  
De jaren met Joost Hoffet waren echt supertof. Alleen onze wederzijdse ouders wilden niet dat we met elkaar omgingen. Zijn ouders dachten dat ik een flikker was. Een bloedhekel hadden ze aan strontneukers (dat koosnaampje hadden de Hoffets uitgekozen voor voor 'homo’s'). Ze wilden ze ons het liefst zo ver mogelijk bij elkaar vandaan houden.
Als ze eens wisten......talloze malen heb ik, in mijn eenpersoonsbedje, mijn fantasie de vrije hand gegeven in soms adembenemende orgies met de dames Hoffet (mams inclusief haar drie fraaie dochters)……o, o, o,  wat waren we geil bezig.
Wat paps en mams Hoffet dus ook nooit geweten hebben, is dat ik als vijftienjarige (homo!!) met hun dertienjarige dochtertje Tosie lag te vrijen op haar slaapkamertje vlak boven hun woonkamer, alwaar paps, zachtjes de Radetzki-Mars fluitend ,zijn half zware Drummetjes zat te draaien en mams Hoffet, met een natte, zware Van Nelle in haar linker mondhoek, een cryptogram zat op te lossen:
‘Joost, Joohoooost, help me eens!?’ kreiste Ma bij voorkeur graag en geregeld door het huis, ‘Je bent toch zo goed in die puzzels?!
Zijn vriendin ligt deze maand  alweer met haar overhoop?  Heeft vier letters en derde letter is een ‘o’.’
‘Opoe!’ roept Joost vanuit de badkamer.
‘Goed zo jongen, komt precies goed uit. ’, schreeuwt ma Hoffet dan verheugd terug. Joost bewaakt dan , al tokkelend op zijn gitaartje,  mijn gevoos met Toos. Straks mag ik bewakertje spelen voor Joost en zijn zussie, wanneer hij zelf  bij haar naar binnen is geglipt; d’r kamer in bedoel ik dus. Tosie pijpt haar grote broer altijd zo liefdevol. Meermaals hoorde ik Joost verzuchten: 
‘Ze lijkt er wel pap van te lusten, die meid…..ik wou dat ze het allemaal zo aanpakten.’ 

woensdag 25 juli 2012

Vriendschap? Een illusie? 5. Arthur, Cees en Thom


5. Cees, Arthur en Thom en ik

Cees en Arthur waren echte vrienden van mij, echte vrienden, ja! Tot het moment van de diavertoning. Ik heb het al zo vaak verteld en heb er al zo veel over gesproken, geschreven en nog steeds heb ik er last van. Het gaat waarschijnlijk nooit meer over. De traumatische diavertoning…..een verhaal met een zeer hoog zielepieten-gehalte:
Tijdens die bewuste diavertoning, zat iktoevallig in de krachtige lichtbundel van de diaprojector.  En nu heeft mijn schedel de verrassende vorm van een rugbyball en telkens als er even geen dia werd vertoond, kwam mijn hoofd vijf keer vergoot op dat diascherm......dat was natuurlijk lachen geblazen dus om dat super ei van mij. Ze kwamen zowat niet meer bij, Art en Ceessie, die schattige vriendjes van mij.  
‘Kijk, daar op het diascherm……………. daar gaat zijn hoofd weer, hoor’……lachen….wat hadden ze een lol …… en ineens had ik er genoeg van………………… ik werd woedend …….stond op van mijn bankje, rende de klas, de school uit, naar huis toe. (Ik sloeg ze dus niet op hun muil, wat die twee klootzakken in feite verdienden……dat durfde ik toen nog niet). Helemaal overstuur…… … huilen, huilen, huilen dus………………….het kon niet op….mijn beste vrienden zaten me godverdomme belachelijk te maken in de klas.

Thuis gekomen stortte ik luid snikkend mijn hart uit bij mijn moeder.  Ze was het roerend met me eens, aaide me over mijn ‘bolletje’ en maakte, om me troosten, een lekkere plak ontbijtkoek voor me klaar, met dik boter. Ze wist dat ik dat zalig vond.
Ik was nog geen tien minuten thuis toen er hard aan de bel werd getrokken. Art en Ceessie, daar stonden ze voor de deur. Ik moest van de meester weer naar school komen, zeiden ze en even later:
 ‘Sorry hoor, Zef’ en ze gaven me een Mars ‘om het weer goed te maken’.  Ze zeiden ook nog dat ze nooit meer zo lullig zouden doen. Nou, volgens mij had onze onderwijzer, Meester Mens, ze ingeprent wat ze tegen me moesten zeggen en had hij ze een kwartje meegegeven voor die Mars.
Inmiddels was ik wel weer tot bedaren gekomen; schrokte die Mars op en wist zeker dat die Art en Ceessie nooit meer mijn allerbeste vrienden zouden zijn. Ik ben daarna toch nog wel een béétje met ze omgegaan maar sinds die diavertoning was het gewoon anders.

Thom
Later ging ik nog om met Thom (met een ‘h’ erin). Hij was dertien; ik elf.
Van zijn kant was ‘het vriendschapsgevoel’ groter dan van mij, zo voelde ik dat dan.  Hij kwam me zo vaak thuis  ophalen om buiten te spelen. Ik heb vaak tegen hem geroepen dat ik geen zin had, zelfs als ik me eigenlijk thuis de tering  zat te vervelen. Waarom?? Ik weet het nog steeds niet precies ….Thom was  meisjesachtig……daarom misschien………..hij hield niet van voetbal, eigenlijk helemaal niet van sporten, nou ja……….vissen deed ie wel graag, als je dat tenminste een sport kan noemen. Hij wilde vaak alleen maar praten, zitten, tv kijken (bij hem thuis), snoep vreten, naar de bioscoop en vooral ook wilde hij graag bij de buurtmeissies zijn en dan ging die aan mij vertellen hoe lekker het is om ze te zoenen:
’Vooral tongen is lekker joh’ zei die tegen mij.  ‘Moet je ook eens proberen, man.’
'Wat is dat nou weer ........'tongen'?' vroeg ik.....jahaaa, nou,  o, dat wilde die wel eens bij mij voordoen, hoe dat ging...... dat tongen en ineens was zijn hoofd heel dicht bij mijn hoofd..................hij duwde zijn lippen tegen de mijne en glipte met zijn tong tussen mijn lippen door mijn mond in..... gatver........nou niet alleen maar gatver, het interesseerde me ook verder helemaal geen reet................ik stond op en ging naar huis.
'Dag Thom,' zei ik ...............sinds dat tongen heb ik hem nooit meer gezien.

(wordt vervolgd)

maandag 23 juli 2012

Vriendschap? een Illusie? 4: Brian, JanJaap en de vriendelijke negers.






Brian, JanJaap en de vriendelijke negers.
Ja, JanJaap van der Wal, die cabaretier bedoel ik, praat wel het meest verstaanbare neder-hazenlips maar die heeft bij mijn weten nooit gehonkbald. JanJaap praat veel duidelijker dan Brian, die hazenlipt met een Anglo-Amerikaanse tongval. Neem de proef maar eens op de som en probeer, bijvoorbeeld met een goede vriend of vriendin,  beide talen eens uit op zijn H-lips. Eén tip: bij het H-lips gaan alle woordjes door de neus, hè. Grappig, leerzaam en toch nog  leuk ook!
JanJaap spreekt niet alleen veel duidelijker hij is ook een veel grappiger mens. Zo jong en dan al zo wereldberoemd in Nederland. Hij is hooguit 34 jaar en dan al zeker net zo leuk als Theo Maassen, Hans Teeuwen, Freek de Jonge en Toon Hermans. Tsja  en dan is hij is ook nog eens geëngageerd met de Derde Wereld….nou…..hé…….ga daar maar eens aan staan. Een topper die jongen.

Brian daarentegen was een bijzonder vervelend mannetje. Alleen omdat hij  toevallig alle denkbare honkbalspullen in zijn bezit had, vond hij het de normaalste zaak van de wereld dat iedereen op honkbalgebied naar zijn pijpen danste. Kreeg hij zijn zin niet dan pakte hij al zijn spulletjes bij elkaar en ging huilend (jawel!) en stampvoetend naar huis. Tientallen malen heb ik dat ventje  zo naar huis zien stampen. Maar meestal deden we gewoon wat hij wou, omdat we dan met die goeie honkbalmaterialen van hem (van zijn vader eigenlijk) verder konden spelen. Brian's onvergetelijke woorden probeer het ook eens op zijn H-lips met Amerikaanse tongval:
'Als ik niet mag pitchen, doe ik niet meer mee........ga ik gewoon naar huis......... neem al mijn spullen mee!'
Sportief gezien is het toch nog redelijk goed met Brian gekomen. Hij speelde enige jaren in het eerste team van de honkbalclub Sparta en zelfs is hij een enkele maal uitgekomen voor het Nederlands honkbal negental.
Maatschappelijk gezien is het hem tot voor kort ook voor de wind gegaan.  Hij was jarenlang dè postbode in de Rotterdamse wijk  Spangen. Die popi-postbode kende iedereen en alle wijkbewoners kende hem maar (vreemd genoeg) niet als bekende Nederlandse honkballer.
Tot voor kort ging het hem voor de wind …..schreef ik, want het valt eenvoudig te raden waar onze Brian nú voornamelijk zit: thuis bij al zijn verzamelde honkbalsspulletjes en dat dankt hij dan weer aam de privatiseringswoede van de Nederlandse overheid, die geen enkele mededogen kende voor de al wat oudere postbode in vaste dienst. Allemaal kregen ze de zak. Maar daarover een ander keertje wellicht meer.

Antilliaanse negers.
Wij, kwajongens van de Van Lennepstraat in Spangen hadden er van de ene op de andere dag  zomaar een stel  reusachtige, vriendelijke speelkameraden bij.  Negers waren het. Uit de Nederlandse Antillen. Vrienden zou te veel gezegd zijn. Honkbalmaatjes past beter. Ze hadden met Brian de Haas gemeen dat ze zowel onverstaanbaar waren als dol op honkballen. Dat ze onverstaanbaar waren voor ons  kwam omdat ze papiamento spraken. Ze kwamen van de Nederlandse Antilliaanse. Van welke Antil weet ik niet meer. In het begin van de zestiger jaren (vorige eeuw, hè!) kwam een aantal heel goede Antilliaanse honkballers naar Nederland, waaronder zij. Ze zullen best wel (zwart) betaald hebben gekregen van hun club maar veel zal het ook weer niet geweest zijn want ze kwamen altijd met tram lijn 10 naar de training.  God, wat hebben wij een plezier beleefd met de tophonkballers: Hamilton Richardson, Simon Arindell en Hudson John. Op weg naar het trainingsveld van Sparta in Spangen, vlak bij mij om de hoek, gingen ze met ons op straat zomaar een partijtje putjeshonkbal spelen. (De rioolputten waren dan de honken). Echt te gek! Ze gaven ons echt het idee dat wij, die pestapies van de van Lennepstraat,  wereldhonkballers waren. Vergelijk het maar gerust met  Wesley Sneyder en Robin van Persie, die op weg naar hun training, elke dag even een uurtje gaan lopen tvoetballen met  wat straatschoffies van een jaar of tien, zoals wij. Onvergetelijk hoor!
Dat die  Antillianen enkele jaren later BN'ers zouden zijn, konden we toen nog niet bevroeden.

(wordt vervolgd)

zaterdag 21 juli 2012

Vriendschap? Een illusie? 3: Oom Joost, Cees en Brian





Karel
Karel zat bij mij in C2 van Aeolus. Hij was een grote, sterke vent. Een gore schopper en tevens een vervelende  opschepper, die nog niet eens deuk in een pakje boter kon schieten. Ik vertelde in zijn bijzijn dat ik pijn aan mijn grote teen kreeg van schieten met mijn nieuwe kicks (jargon voor voetbalschoenen). Het leer van die schoenen was zohoo  zahhacht. Nou, Karel had schoenen met harde neuzen daar kreeg je nooit pijn aan je tenen van, zei die tegen mij. Ik mocht zijn schoenen wel een keertje proberen. en het klopte wel wat hij zei maar ze waren een ietsje te groot voor mij  en ……………. heel erg oud en afgetrapt.
‘Ruilen?’ vroeg hij met een dwingende, dreigende, gretige blik in zijn ogen. Ik deed het ….. ja, echt ik deed het nog ook…… ik ruilde mijn moderne splinternieuwe Puma voetbalschoenen voor Karels  afgetrapte, iets te grote, ouwe sloffen van voor de oorlog.  Ik wist dat ik iets doms deed en toch deed ik het …... Karel lachte gemeen en pakte mijn mooie moderne zachtleren voetbalschoenen vlug in zijn antieke voetbaltas.

Oom Joost
Van mijn ome Joost, mijn leukste oom, kreeg ik ze voor mijn verjaardag, die zachte voetbalschoentjes. Ik dacht hij gek werd, zo razend reageerde op mijn voetbalschoenenruil. Welke dwaas ruilt er nou zulke fraaie  Puma’s voor van die ouderwetse merkloze kisten? vroeg om Joost zich, wild gebarend, af. Hij was echt boos, want hij sloeg in zijn woede zijn glas bier van tafel; het dunne bierglas lag  in scherven in de plas bier op het zeil …… jammer voor Oom Joost was  dat mijn moeder geen biertjes meer had. Er was altijd maar één bietje in huis: voor ome Joost.   
Voor het eerst en voor het laatst zag ik hem toen boos. Hij zei ook gelijk dat hij mij nooit meer een kado zou geven….en daar heeft hij zich aangehouden. Ik heb ome Joost trouwens ook niet veel meer gezien……nou ja, een keer nog, …..toen hij dood in zijn kist lag ……..toen zag ik hem voor het laatst…….

Aeolus
Het heeft  helemaal niks met vriendschap te maken  maar ik wil het hier toch even kwijt.  Ik moest er gewoon aan denken, toen ik zoëven over Arthur schreef, een harde wind liet en die wind weer associeerde met de naam van die voetbalclub ‘Aeolus’: Aeolus: de God van de Wind in de Griekse mythologie........ en in het Rotterdamse weet niemand dat er een Griekse God naar dat kleine voetbalclubje is genoemd. Typisch hè, waar een klein clubje groot in kan wezen. Maar ala, dit even terzijde.

Cees, Johnny en de vader van Johnny
Arthur is klasse voetballer. Cees is anders, want die  is, net als ik trouwens nergens echt héél goed in. Cees zijn buurjongen Brian de Haas, weer wel.  De Haas was niet zijn echte naam; hij werd de Haas genoemd om zijn hazelip. Brian was, evenals zijn vader, moeder , broer en zus, Amerikaans en heel goed in baseball (in goed Nederlands: honkbal). Zijn vader werkte bij de Shell en was honkbalcoach. 
De Haas was destijds, denk ik,  de enige jongen in heel Nederland, die op zevenjarige leeftijd al met een compleet honkbaltenu aan naar school ging. Ook had hij al die andere begerenswaardige honkbalattributen: een honkbalknuppel, hele dure honkbalhandschoenen (hij had werpers- , catchers- en fielders handschoenen(!)), een masker, spikes en echte keiharde honkballen…….. o wee als je zo’n bal op je kop kreeg, had je gelijk een hersenschudding of je lag even uitgeteld.…….

Die  buurjongen van Cees,  moest later wel gewoon een heel goede honkballer worden en daarom, dacht Cees hardop tegen mij, dat hij nu al ook al een goede honkballer was alleen maar om die zijn buurjongen was en omdat de vader van Brian ook nog eens de trainer was van de honkballers van Sparta. Kan je het nog volgen?….Sparta,  was indertijd (de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw), de honkbalkampioen van ons land. Johnny’s vader was rijk, groot en dik; zeker wel honderdvijftig kilo bij twee meter.
Van alle mensen met een hazenlip in Nederland was Brian denk ik de aller, allerbeste en bekendste honkballer. Hij had ook een gladde babbel, die jongen,. Ik heb het altijd jammer gevonden dat met zijn woorden ook altijd die irritant nasale 'hazelip-klank' meekomt.  Maar wat kan Johnny daar nou aan doen? Niks natuurlijk, he-le-maal niks. Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, toch?


vrijdag 20 juli 2012

Vriendschap? Een illusie? 2: Koos & Greetje; Arthur & Cees


‘Vrienden? Die heb ik helemaal niet.’
Ik flap het er uit voordat ik er erg in heb. Wel voeg ik er nog vliegensvlug aan toe, dat ik ooit wel eens vrienden heb gehad natuurlijk maar dat ze allemaal uit beeld zijn. Uit het oog verloren, verhuisd, innig getrouwd, verontwaardigd  of dood. Geen vrienden meer ... en dat op mijn vierenzestigste al!
'En Koos en Greetje dan? of Ahmed, Hans, Peter en Els niet te vergeten? 
Koos stelt mij altijd aan al zijn kennissen voor als ‘mijn  vriend Zef’ …..en het gekke is dat ik me helemaal geen vriend van hem voel….   Okee, ik ga wel eens met hem naar een voetbalwedstrijd kijken ……. maar dan is hij nog niet direct een vriend van me, toch? of wel soms?
Vanaf 1980 is Koos met Greetje, een schoolvriendin van Carola, mijn vrouw. Die twee zaten bij elkaar in de klas op de kunstacademie.  De dames kennen elkaar al meer dan veertig jaar. Het is me wat! Gedurende 15 jaren was hun vriendschap flink bekoeld omdat Carola en ik, na het stuk lopen van Greetjes eerste huwelijk nog contact onderhielden met haar ex. Zij beschouwden dat als een vorm van verraad. Bekijk het. We maken zelf wel uit met wie we omgaan. Na de dood van die ex, waren we weer welkom bij hun. Tsja.
Neem nou Greetje, zij noemt me ook zo vaak ‘mijn vriendje’ waar anderen bij zijn……okee we gaan wel eens een enkele keertje naar de bios samen……..meer niet,  maar om haar nou gelijk een vriendin van me te noemen, dat gaat me toch veelste ver.

Misschien verwacht ik wel te veel van een vriend of vriendin en wel zó veel dat niemand ooit goed genoeg is om mijn vriend te worden? En ikzelf dan? Ben ikzelf dan ooit wel goed genoeg om iemands vriend te kunnen wezen? Dacht het niet…..
  
Op de lagere school had ik twee heel goeie vrienden. Arthur en Ceessie  met een ‘C’ dus. Ik heb veel plezier met ze gehad. Arthur was een getalenteerde voetballer; op het grasveld voor zijn deur deden we altijd 'metsies'; als Arthur bij jouw team zat won je gegarandeerd. Bij  Cees thuis deden we gezelschapsspelletjes (domino, eenendertigen, pesten), speelden met Lego of de mecanodoos en bij mij voor de deur honkelbalden we met die walgelijke John de Haas. Die ‘Haas’ krijgt later in dit verhaal nog een grote beurt.

Arthur was in alle sporten goed. Zelfs in turnen, wat Cees en ik een wijvensport vonden. Arthur trok zich daar niks van aan en deed altijd onder gym zijn stinkende best voor het allerhoogste cijfer.  Cees en ik niet, wij hielden ook niet van ringen en springen over bok en paard of oefeningen op de ladder. Nee Cees en ik waren meer van het ’apenkooien’ of blokkiesvoetbal.

Arthur heeft me opgegeven voor zijn voetbalclub. Aeolus.  Ik wilde altijd keepen. Daar ben ik op den duur redelijk goed in geworden. Een natuurtalent was ik beslist niet. Balletjes tegenhouden was mijn taak en daar kweet ik me alleszins redelijk van. Ik speelde niet in Arthurs team want hij balde met de allerbesten van zijn leeftijd. Jahaa,  Arthur heeft nog twee seizoenen betaald voetbal gepeeld ook! Bij Sparta. Ze hadden hem gevraagd. Als je door een profclub gevraagd wordt, dan ben je echt goed! Iedereen  bij Aeolus was trots op hem. Mij hebben ze nooit gevraagd. Helaas niet. Ik was ook niet zo’n superkeeper, hoor. Gewoon ‘goed’ was ik, meer niet. Toevallig speelden toen Jan van Beveren en Pim Doesburg ook alle twee bij Sparta, dat waren mijn leefijdsgenoten….kanjers. Ze keepten allebei nog in Oranje ook!

Eén keer mocht ik in het elftal van Arthur meedoen. De keeper van dat team, Piet Pelger, een lange slungel,  die, eerlijk is eerlijk,  ook behoorlijk een balletje kon stoppen, had zijn contributie eens niet betaald en werd daarom geschorst. Ik hoorde op vrijdagmiddag half vijf, dat ik zaterdagochtend om elf uur moest spelen in het hoogste C-team, C1 dus. Nou, ik was gelijk bloednerveus natuurlijk. Rond een uur of acht die vrijdagavond, ik lag net in mijn bed, wordt er hard aan onze bel getrokken. Staat Arthur voor de deur en nog een paar van die gasten van C1. Die slungelkeeper, heeft snel zijn contributie betaald, handje-contantje aan de penningmeester en nu mag hij ineens wel meedoen in die wedstrijd van zaterdag met C1, op voorwaarde dat ik het goed vind, omdat ik officieel uitgenodigd ben.
Moest ik  bij die voorzitter langsgaan en zeggen dat die slungel Piet wat mij  betreft in C1 mag gaan keepen zaterdag………………….èn dat ìk dus niet zo nodig hoef.
Wat een lul was ik toen toch eigenlijk al. Ik deed dat gewoon nog ook!! Aan de ene kant was ik dolblij dat ik op het hoogste niveau mocht spelen, anderzijds was ik ook weer te schijterig om  deze jongens ‘neen’ te verkopen........ik wilde ze zo als het ware te vriend houden (sic). Mijn angst won het destijds altijd van mijn trots. Nu ook nog vaak….eerlijk gezegd..

                                                   (wordt vervolgd)

woensdag 18 juli 2012

Vriendschap? Een illusie? 1. Pascal, Carola.


Naar Frankrijk. Naar Avignon ging ik een paar jaar terug. Voor het festival. Het jaarlijkse drie weken durende  theaterfestival. Pascal en ik vertrokken daarheen als vrienden. Het woord ‘vriend’ durf ik nu haast niet meer op te schrijven. Voor mij is het zo’n zwaar beladen woord. Hij was sinds dertig jaar de eerste die ik voorzichtig weer eens vriend durfde te noemen. Al die jaren had ik er geen.
Ja, okay, ik had al die jaren natuurlijk wel mijn echtgenote, Carola, die ik tevens gedurende lange tijd een soort vriendin mocht noemen maar vandaag de dag is het aspect vriendschap voor even of voor goed uit onze verstandhouding geschrapt. Ik  schrijf het maar op zoals het voelt. De afstand tussen ons wordt steeds iets groter.                                   
                                  
Samen leven als geliefden
was van korte duur….

jaloezie,
ontrouw
en
berouw

gevolgd door

langdurige stilte, kilte.

Desondanks
komen kinderen.
Voor hen en met hen
gaan we
nog vele jaren

vrolijk

samen door
wonen samen…..slapen samen
en als dat te veel

benauwt,

samen wonen, apart slapen

gezellig

als broer en zus bewaren we
voor ons zelf, onze zonen
en de hele wereld

de lieve vrede.

En dan nu,
na tweeënveertig
nu eens lichte dan weer zware jaren,
een triest einde

zondag 8 juli 2012

In hun uppie


                                                                              
Het scheelde niks of de theatervoorstelling ‘Joop’, had zonder hoofdrolspeler gezeten.  Zomaar ineens is Zef ziek! Geen onschuldig griepje……maar een psychische stoornis. Manisch depressief (MDS) ofwel bipolair (BPS).
’Maaniesj deepresjiehief?? Wasdannou wir??’  zou ‘Joop’  het hoofdpersonage van dat toneelstuk vragen.’

Gaandeweg de repetities voor ‘Joop’, wordt Zef steeds ongeremder. Zijn psychiater noemt dat ‘hypomaan’.  Zef wordt alsmaar lolliger; althans, dat vindt hijzelf. Maar ook wordt hij dan pijnlijk eerlijk naar zichzelf en anderen.  Grenzen worden overschreden: buiten zinnen weigert Zef  een scène te oefenen met een andere speler: ‘die kan er geen ene reet van!' Zichzelf sparen doet hij evenmin. Als ‘Joop’ zijn tekst kwijt is reageert hij woedend. Grof vloekend, springt hij hoog op en landt met grote kracht op zijn hielen. Déze keer heeft hij wèl schoenen aan.

In 2001 maakt Zef eveneens zo’n periode door; ook eindigend met zo’n sprong. Midden in een periode van grote drukte, veel lol, drank, rock and roll en heel weinig slapen,  wordt zijn boosheid getriggerd door een lollig bedoelde opmerking van een cursist ‘modeltekenen voor beginners’. Zef staat daar model…in zijn nakie:’….wat een grappig klein pikkie heeft die goser, zeg ……!’ hoort hij giechelend fluisteren.  Woedend springt hij hoger dan ooit. Landt snoeihard op zijn hielen. Met als gevolg twee gebroken hielen en drie maanden rolstoel!
Zo komt aan een al weken durende hypomane periode een natuurlijk eind. Met goede slaappillen en lithium, moet hij na een halfjaar rust weer de oude zijn…….Wàs het maar zo!

Zefs de opgewekte, levendige en creatieve kant wordt sindsdien afgetopt, alsmede zijn agressieve en neerslachtige zijde. Lithium topt af  tot op 80% van het normale belevingsniveau. Zef kan daar niet mee leven. Dorre lithium-saaiheid is geen aantrekkelijk perspectief. Zijn huidige psychiater is helder. Lithium is levenslang! Een andere psych acht begeleid afbouwen van lithium mogelijk na de zestig.
Begin april 2012 zal Zef zelf dat lithium wel even afbouwen. Geniepig, liegend, bedriegend en … in z’n uppie. In de tiende week, precies één week voor de prémiere van ‘Joop’,  vertrouwt hij Katinka, één van de andere spelers in ‘Joop’, als eerste zijn geheimpje toe. Haar reactie is even furieus als krachtig:  
‘Jouw ‘afkick-ego-trip ’is onafwendbaar een ‘bad-trip’, jongen. Niet alleen voor jóú. Maar ook voor vele anderen. Stop ermee! Vertel het je psych, je vrouw, kinderen, broers, zussen en alle andere belanghebbenden.’ ….en onwillekeurig…..  kàn Zef niet anders dan haar raad gewoon opvolgen.

De reacties op Zefs ontboezeming varieerden van ‘dat vind ik toch niet zo erg leuk om te horen’ tot ‘vuile egoïstische teringhuichelaar’.  Zijn psych reageert met zyprexa, 5 milligram, een lichte dosis van het  dempingsmedicijn. Voelt aangenamer dan lithium. Het slaat aan.  
Zef speelt ‘Joop’ gewoon ... een ietsiepietsie hyperend misschien, dat wel…..maar véél kwaad kan dat niet……..misschien geeft dat juist net iets extra’s…..
…..en kort voordat Zef op de première om precies drie minuten over acht, het podium betreedt zegt hij vermanend tegen Joop:
 ‘Verkloot het niet, hè jongen, maak niet kapot wat ik in al die weken heb opgebouwd!’.

vrijdag 18 mei 2012

Niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt.


In november 2011 kreeg buurman Joop de zak. Ik maak zo af en toe een praatje met hem bij de bushalte. Augustus sprak ik hem voor het laatst. Toen vertelde hij me, dat het niet zo goed ging op zijn werk. Vanaf april 2011 kreeg het drukkerijtje waar Joop zijn geld verdient nog maar weinig orders. Toch was dat geen reden voor Joop om zich zorgen over te maken. Dat deed hij nooit en waarom nou wel? Altijd optimistisch, altijd lachen, altijd vriendelijk. Volgens Joop komt alles altijd wel weer goed.

Joop is licht gehandicapt. Tegenwoordig noemen we dat: ´hij heeft een vlekje.´
Loopt beetje moeilijk: als hij loopt, schuren zijn bovenbenen en klutsen zijn knieën tegen elkaar. Sjokkend beweegt hij zich voort, hij lijkt wel een telganger en wanneer hij wat zegt zou je denken: ‘die heeft te veel gezopen’.
Hij is om de donder niet dom. Wel secundair en ook behoorlijk naïef . Tekort aan zuurstof zou hij hebben gehad toen zijn moeder van hem beviel. Althans  dat zeggen 'ze' over hem.…..en dat zou best nog wel eens waar kunnen zijn ook.
Joop zit in de WAO en er zal dus een geschikte werkplek voor hem gevonden moeten worden: dat is dus die drukkerij geworden Hij werkt er al meer dan tien jaar. Manusje van alles is hij daar. Alle niet geautomatiseerde processen en alle niet zo ingewikkelde storingen krijgt hij daar op zijn bordje. Met z’n tienen werken ze daar. Allemaal WAO´ers, uitgezonderd de  meewerkend voorman, directeur-eigenaar is van die zaak.

27 oktober 2011 kreeg het voltallige personeel van de directeur te horen, dat de drukkerij failliet was. 28 oktober kon iedereen al thuisblijven. De jongere collega´s van Joop, vonden al snel weer ander werk. Niet zo onlogisch want de in lichte mate verstandelijk of geestelijk gehandicapte wao-er is doorgaans een goede en goedkope arbeidkracht is. Bovendien keert de uitkeringsinstantie, het  UWV,  ook nog eens een lucratieve premie uit, aan de werkgever, die een werkloze WAO´er, beneden de 40, voor een jaar in dienst neemt. Deze premie komt neer op de helft van het bruto loon gedurende het eerste jaar van het dienstverband! Joop echter was en bleef ´de lul´: hij is 58, dus hij zal van ze lang zal ze leven nooit meer aan de slag komen. Dat weet hij zelf ook wel, want ook al heeft hij dat vlekje, achterlijk is hij beslist niet. Flegmatiek eerder. Druk kan hij zich er niet om maken, dat hij wordt uitgesloten van zo´n premie, alleen maar omdat hij ouder is dan 40 jaar.

Tegen beter weten in houdt het UWV  Joop  scherp, middels de sollicitatieplicht. Elke week vier sollicitatiebrieven schrijven; verplicht! Voor veel baantjes is Joop niet of niet meer geschikt. Hij solliciteert naar functies als  autowasser, reinigingsmedewerker, schoonmaker, hoveniersassistent, behanger, lijstenmaker en  tramrailreiniger. De meeste bedrijven vinden Joop echter te oud en zonder die UWV-premie kan hij het helemaal wel vergeten.

In de  maand november is het gedwongen niets doen wel overkomelijk voor Joop. Zijn vrouw, Halina, laat hem allerlei klusjes opknappen, die al jarenlang liggen te wachten. Ze doen samen de boodschappen en om beurten koken ze wat lekkers voor elkaar. Toen Joop nog werkte, zorgde Halina er altijd voor dat het avondeten voor hem klaar stond als hij thuis kwam.  Niet meer dan normaal wanneer je zelf niet buitenshuis werkt, vindt ze. Ze doet het huishouden en voor iemand als zij is dat een giga-klus. Ze heeft uitgerekte longen. Wat inhoudt, dat ze van een wandelingetje van hun balkon vòòr naar hun  balkon àchter, enige tijd buiten adem is. Hulp wil ze niet. Hoewel….. wil ze niet….als de eigen bijdrage voor de thuishulp wat lager zou zijn……misschien zouden Jopie en zij  het dan in overweging nemen. Bruintje kan dat echt niet meer trekken nu hun zorgkosten hoger zijn opgelopen dan  alle woonlasten bij elkaar.  Maar wat voor Halina ook meespeelt om geen thuishulp te nemen is het besef dat het beter is om zelf actief te blijven, ondanks benauwdheid, traagheid en pijn. De gedachte geheel afhankelijk te worden van anderen is haar een gruwel.

In de feestmaand december verveelt Joop zich geen moment. Net als in bijna elk ander gezinnetje is het in die decembermaand een drukte van belang. Halina kon zich niet voorstellen dat ze het de voorgaande jaren in december zonder Joop had afgekund. Voorheen werkte Joop immers en was hij slechts een luttel aantal uurtjes beschikbaar voor haar als huishoudelijke hulp.

Na het hollen in december kwam was er de stilstand in januari en de lol om thuis te zitten ging er voor Joop al snel af. Daarom ging hij eens praten bij ‘De Zonsverduistering’, een verpleeg- en verzorgingshuis bij hem in de buurt en daar bleken ze al enige tijd op zoek te zijn naar een vriendelijk, geduldig, behulpzaam persoon, die ook nog eens een beetje handig was. Ze haalden hem daar maar wat graag binnen en Joop ging enthousiast als vrijwilliger aan de slag in een job, die met het voortschrijden van de tijd steeds gevarieerder werd. Zo moest hij nu eens een dementerende dame naar de kapper brengen, alwaar ze werd voorzien van het inmiddels  gepatendeerde blauwgrijze oude-dametjes-permanent. Dan weer wordt hij ingezet om schilderijen of gordijnen op te hangen. Zelfs is hij  gevraagd om op de woensdagavonden mee te doen aan het diner-dansant: aan heren is momenteel immers in elk verpleeg- en verzorgingshuis een nijpend gebrek.

Vanaf half januari 2011 is Joop is een populaire vrijwilliger in ‘De Zonsverduistering’.   Zowel werkers als bewoners lopen met hem weg. Hijzelf is ook bijzonder in zijn nopjes. Net als bij de drukkerij is hij dagelijks van acht tot vijf in touw. Vijf dagen in de week. Tot half april gaat dat allemaal goed.  

Dan ontvangt Joop, ofwel de heer J. Dekerse , want zo heet Joop nu eenmaal officieel,  een brief van het UWV:

1.Het UWV ontvangt sedert 15 januari 2011 uw verplichte sollicitatiebrieven niet meer.

2.Uw vaste telefoon wordt steevast opgenomen door mevróúw Dekerse,  die slechts weet te melden, dan u de hond uitlaat. Altijd net als het UWV u wil spreken.

3.Van een anonieme informant verneemt het UWV,  dat u sedert half januari 2011 vrijwilligerswerk verricht in ‘De Zonsverduistering’.

4.Het UWV verwijt u ten eerste, dat u geen permissie heeft  om dit werk te doen en ten tweede dat u, tot op heden, nog nooit op een urenverantwoordingsformulieren melding heeft gemaakt van dit vrijwilligerswerk.

5.Ook al is dat werk zinvol, is er veel behoefte aan en staat er voor u geen beloning tegenover, feitelijk, zo betoogt het UWV, bent u daardoor niet beschikbaar geweest voor de arbeidsmarkt in de periode half januari tot half april 2011.

6.Daarom daagt het UWV u voor het gerecht en eist van u de restitutie van drie duizend euro, zijnde drie maanden aan hem betaalde WW-uitkering.

Uiteindelijk bleek het UWV toch nog enige clementie te hebben betracht met Joop, zo bleek bij de rechtszitting: door niet het werkelijke totaal van drie maanden maar slechts twee maanden uitkering terug te eisen. Dit gezien Joops persoonlijke omstandigheden.

Afgelopen woensdagmiddag 16 mei kwam de zaak voor.  Die middag kwam ik Joop tegen bij het hondenpoepveldje. De zitting was nog maar net achter de rug. Toen hoorde ik eigenlijk voor het eerst dit hele verhaal.
De adrenaline gierde al snel door mijn lijf: wat een bureaucratische klootzakken,  mierenneukers. Wat een tenenkrommende onrechtvaardigheid en dat alles omdat Joop,  een eenvoudige, bijzonder sociale man, onvrijwillig werkloos, zich geheel op eigen initiatief nuttig maakt voor de samenleving en hoeft er helemaal niks voor te hebben. Die kut-informant en die UWV-klootzak zou ik, met het grootst mogelijke plezier, tergend  langzaam willen wurgen.

En Joop? Hoe reageert Joop hierop?   Ogenschijnlijk relaxed vertelt hij zijn verhaal. Lachend, schaapachtig lijkt het haast wel. Apathisch.
´Misschien heb ik wel wat fout gedaan. Precies snap ik het allemaal ook niet, hoor.  Ja, het is wel heel jammer, dat wel, want ik vond het werk erg leuk in ‘De Zonsverduistering.’ zei hij schouderophalend. 
´Maar stel je nou eens voor dat je de zaak verliest, man,´ zei ik, ´ je kan toch niet zomaar in één klap tweeduizend euro missen.´
´Neen, dat kan ik zeker niet, was het maar waar, dan was ik een rijk man. Ach, ik maak me niet druk, hoor, want in dit land kan je bij zo veel instanties aankloppen, als je niks meer te besteden hebt. Je wordt altijd wel weer gered,´ aldus Joop, ´want de overheid wil het liefst voorkómen dat je uit stelen gaat.’

Op 9 juni a.s. doet de rechtbank uitspraak.  Ik beloof hem dat ik dan met hem mee zal gaan. ‘Ga eens langs bij de  ‘De Zonsverduistering’ en doe daar je verhaal. Er zullen best wel ex-collegae zijn die er de 9e juni ook bij willen zijn en stampij willen komen maken als de uitspraak slecht voor je uitvalt.
Jij moet in dat geval zeker hoger beroep aantekenen,’ zei ik hem.

‘Bruuuuuutus!. Hier!’ zijn hond rende braaf naar hem toe. Joop deed Brutus aan de lijn; knikte hij me glimlachend toe, knipoogde zelfs naar me en zei:   
‘Ach, ja. Wie dàn leeft, wie dàn zorgt.’

Brutus heeft schoon genoeg van zijn uitje. De bouvier heeft haast, het beest ruikt zijn gevulde voederbak al thuis. Joop moet nu echt naar een hogere versnelling overschakelen om zijn hongerige viervoeter te kunnen bijbenen.

woensdag 9 mei 2012

Proppie


Een vrouw met een niet alledaags, propperig lijf en een Elisabeth Taylor-achtig gezichtje zit opeens op de spinningfiets naast me. Ze komt dus ook mee fietsen. Voor het eerst, dat moet haast wel, want ík heb haar hier nooit eerder gezien; bovendien gaat ze zitten raggen op een fiets, waarvan het stuur veel te laag staat en het zadel voor haar korte beentjes veel te hoog. Bovendien kan ze nog maar net bij het stuur met die korte armpjes van haar doordat het zadel te ver naar achteren is geschoven. Jean, de charmante spintrainer ziet gelijk dat het zo niet goed kan gaan en helpt haar met het instellen van de fiets op haar bijzondere afmetingen. Angst voor lichamelijk contact heeft die Jean niet. Kan hij natuurlijk ook niet gebruiken ook in dit werk.  Jean pakt haar routineus bij haar middel; strekt haar linkerbeen wat,  zet haar linkervoet op het pedaal en stelt dan het zadel in, op  hoogte van de bovenkant van haar linkerheupbeen. Dit alles doet hij swingend op de hard dreunende  technomuziek, die uit de krachtige boxen van de spinningruimte knalt. Met wat zachte druk van zijn hand op haar rug beweegt Jean haar bovenlichaam iets naar voren, hij strekt haar linkerarm een weinig en stelt de stand van het stuur in. En maar swingen en maar lachen en maar zingen (onhoorbaar overigens). 
Ongetwijfeld geïnspireerd door Jean, begint ‘proppie’ naast me  onverwacht-soepele dansbewegingen te maken op haar spinfiets. Onze blikken kruisen elkaar als ik geamuseerd lach om dit ‘geïmproviseerd sportballet’. 
Ik merk, dat ik niet meer zo fanatiek als normaal met mijn spinning-warming-up bezig ben. Ook ik zit nu zelfs een beetje te swingen op mijn fiets.

Ze is echt omgekeerd evenredig aan de meeste andere spinsters hier. Die hebben  vrijwel allemaal aerodynamische kleding en  dito lijven; strakke sportkleding over slanke afgetrainde lijven.
Met haar slobbertrui (dat soort truien ligt bij Bristol in de aanbieding voor  4,95 euro), haar veel te kort afgeknipte  pyjamabroek  (met Brabants bontje motief) en haar blauwe low budget gympen is ze duidelijk een dissonant in het mini-sportglamourwereldje hier, dat Sportschool Fit & Fun heet. Toch zie ik, eerlijk is eerlijk,  op dit moment geen spinster, die net zo opgewekt en fris  als zij op de pedalen staat.

Iedereen in de zaal laat zich opzwepen door trainer Jean:
‘We gaan nu steil de berg op,’ zegt hij, ’draai weerstand bij. Je moet nu pijn in je bovenbenen voelen. Kom op! Nog wat steiler. Hop! Hop! Hop! Nog even en we zijn op de top! Twee minuten en dan gaat het bergafwaarts.’ 
Net als de andere spinners, laat ik me helemaal gek maken door Jean. Mijn hele lijf mijn kleren ……  zeiknat en op het marmoleum heeft zich, rond mijn fiets, een flinke plas zweet gevormd. Buiten adem en met een knalrode kop arriveer ik op de top van die fictieve berg.

Ik werp even een vluchtige blik naast me en zie dat ‘proppie’ nog net zo monter en energiek op haar fietsje zit te stralen als aan het begin van de training. Haar grote bruine ogen kijken mij lachend (of is het spottend?) aan. Het lijkt wel alsof ze op een zonnige lentedag, over een vlak, geasfalteerd fietspad fietst in een rustige landelijke omgeving en een heel klein beetje de wind mee heeft.  Zie ik haar nu naar me zwaaien? Of verbeeld ik me dat?

Na de training komt ze bij me staan aan de bar. Ondanks haar geringe trainingsinzet heeft ze een gezonde blos op haar wangen. We drinken thee en praten wat. In Zuid woont ze, al zeven jaar. Mina is haar naam; ze is  48. Ik zeg er niks van maar ik had haar zeker tien jaar jonger ingeschat. 
‘Hard trainen is wel goed voor je lijf,’ zegt ze,’ maar je moet niet alles doen wat die trainer zegt. Doe ik ook niet. Ik ben niet gek. Ik luister naar mijn lichaam. Doe wat ik kan. Na de training moet ik ook nog een beetje kunnen bewegen.’
Ik raak gefascineerd door haar mooie bruine heldere kijkers; een fascinatie, die al snel weer wegebt bij het aanschouwen van de nu zo duidelijk zichtbare zwarte haarstoppeltjes op haar bovenlip. 
Ze is opmerkelijk openhartig. Mina gaat de komende drie weken op familiebezoek. Naar Iran, Teheran om precies te zijn. Ze gaat niet op visite bij haar acht zussen, want die wonen dezer dagen verdeeld over heel West-Europa. In Teheran woont nog een klein aantal familieleden van haar: haar vader van 81, die volgens Mina tegenwoordig alleen nog maar met seks bezig is en twee (oude, chagrijnige) tantes. Maar eigenlijk gaat ze alleen maar naar Iran voor haar oogappel,  jongste broer Heydar. Zeven jaar jonger dan zij. Heydar, zijn naam staat voor: leeuw. Mina is als een tweede moeder voor hem. Hij woont nu in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten.
Het zal voor haar niet echt een prettige vakantie worden daar, denk ik. Desalniettemin wenst ik haar dat toch van harte toe. Zal ze nog eens komen spinnen?