donderdag 8 februari 2024

STOOM UIT DE OREN.

Van nature ben ik niet agressief. Zo af en toe kook ik wel eens van woede maar het enige dat dan gebeurt is dat er stoom uit mijn oren komt. Voor de omstander(s) is dat natuurlijk een heel vreemde gewaarwording. Toch wordt me zelden gevraagd wat er loos is. Het kan zijn dat ik ‘als een dolle’ mijn snor moet drukken om als een haas vlug een plasje te doen. Soms leid ik mensen om de tuin door ze op iets speciaals te wijzen: een dooie duif, een smeltend waterijsje, een wegschietende rat, een muzikant of een bedelaar. Soms wijs ik ze ook  op iets dat er niet is. Dat doet het ook wel goed.

De rook komt inmiddels niet meer uit mijn oren … hoewel de woede er nog is. Die komt nu bijna wel mijn neus uit, onzichtbaar voor iedereen … hoe ergerlijk is dit ‘bijna’ … deze niet peuterbare nies-woede.  Ik een niesbui te stimuleren met wat niespoeder. Dan ben ik het gauw kwijt. Ik moet absoluut alleen zijn want de ravage achteraf  is gigantisch. Voorheen zocht ik een telefooncel  of een openbaar toilet maar die zijn in de tijd verdwenen. Ga in een boetiek met een colbert een pashok in of duik in een lege abri … snuif niespoeder  en binnen een minuut  … is de neus leeg.

Alleen … druipt mijn jas, die moet gestoomd …  en de stoom, die komt inmiddels ook weer  uit mijn oren, door de inhoud van dat asociale blaadje dat ik vanmiddag in m’n brievenbus vond.

BEWONUS: Door die kankerspreidingswet motten er hierowindeweik  zeker  vijfhonderd azielsoekurs mir geplaas worre  als het an mein legt gaat dat gaat nooinie gebeuren hoogspur. hoogspussoonluk gaat ik daavoor zorgen: geen kankerasielzoeker durbei hiero bijjons in de   buurt  ik latonse buurt hiero niet verkloote  alle azielsoekers gamana higgersberg of kralingen   alle leege huize bij onse wijk blijven voor ons eiguh volk die al jaren in deze buurt wonen  Me dogter van agted 38 woont gotverdomme nog bij mijn tuis en tien jaar turruch  ben ik gesgijden     mijn eks woont nau nog steets bei mijn  al tien jaar geen huis vor haar tuwwijl er hiero wel  knetterdure  wooningen gubbauwt wort op onze sloop  en wie komme dur te woone  allummaal juppuh nattuluk    laat die juppeh allemaal de tering krijgen, gotverdomme   vannaf nau mot al die niebau naar ons eiguh volk hiero in onze eijguh fantastische  gaan  maadawel  theeguh betaalbaruh huuren  togsekers. Steun os. Asielsoekers nee!   

AFSENDER: EEN BOOSE BEWONERS VAN ALEXANDER.                      Axigroep ENNUWISSETGENOEG.

Ik hoop oprecht dat zo’n asociale ultra laaggeletterde domoor geen bondgenoten vindt bij mij in de wijk.

woensdag 7 februari 2024

NAAR BINNEN GLIPPEN

Zes hoog is de flat. Op elke verdieping twintig appartementen. Ik woon op de zesde. Het is drie uur in de middag. De meeste buren hier ken ik niet eens. De meeste buren kennen mij trouwens ook niet, denk ik. Een oude vrouw opent de toegangsdeur tot de flat. Ik glip met haar mee naar binnen.

‘Woon jij hier?’, vraagt de vrouw achterdochtig.

 ‘Jazeker,’ zeg ik tegen het dametje.

‘Heb je dan geen sleutel?’

 ‘Nee,’ zeg ik, ‘niet bij me.’

‘Dan kan je toch wel bellen?’

‘Ja, dat had ik kunnen doen.’

‘Waarom deed je dat dan niet?’

‘Er is nu, denk ik, niemand thuis.’

 

De lift is er. Ze stappen in.

 

‘Ik moet naar zes en u?’

‘Naar vier.’ 

 

De jongeman drukt op de knopjes.

 

‘Als je geen sleutels bij je hebt dan kan je er boven toch ook niet in.’

‘Ja, ik kan er wel in. Mijn buurman heeft ook sleutels van mijn huis.’

 ‘Waarom belde je daar dan niet aan?’

 ‘Ik vond het wel makkelijk om gelijk met u naar binnen te gaan.’

 ‘Woon je allang hier?’

‘Vier jaar.’

‘Zo, vier jaar al … vreemd …..ik heb je nog nooit eerder gezien.’

 ‘O,' zeg ik, ‘maar ìk ken u wel hoor!’

‘O ja?’

‘Jazeker, ik zie u en uw zus hier regelmatig in de hal wachten op Trevvel.’

‘O ja, nu zie ik het ook. Jij bent toch van die rolstoel.’

‘Drie maanden heb ik in een rolstoel gezeten, ja.’

‘En je lóópt nu weer … daarom herkende ik je niet … je bent nu ineens zo lang.’

 ‘Ja, ik zit al een week niet meer in die rolstoel. Lopen gaat nog niet zo goed ….moet nog flink oefenen.’

‘Nou, doe je best dan, hè, zal ik maar zeggen.

 

‘Trouwens, mevrouw, wel goed hoor, dat u me daarnet niet zo maar naar binnen liet gaan.’

‘Ja, ik ben niet meer zo goed van vertrouwen. Heeft vast met mijn leeftijd te maken.’

‘U bent een van de weinigen hier die nog een beetje oplet.’

 

‘Tja. Nou, we zijn op vier. Ik moet er hier uit … dag, ik hoop dat je weer snel  goed loopt.’

‘Geen probleem! Dag mevrouw. Fijne dag! O, hoe heet U’

‘Mevrouw van Dieren,’

‘Neen, ik bedoel wat is uw voornaam ... Ik heet Jos’.

‘O, nou oké dan, mijn naam is Mathilda. Fijne dag nog hoor,  Jos.’

maandag 5 februari 2024

TRANEN. op herhaling

Naarmate mijn vader ouder werd, vijfenzestig-plusser bedoel ik, kwamen zijn tranen steeds sneller. Had hij  een leuk cadeautje gekregen, een onverwacht uitstapje gemaakt of eens lekker met zijn familie gegeten, dan stamelde hij zijn dank, in een brabbeltaaltje, waarbij hij zijn tranen vaak de vrije loop liet.

Als Sparta alweer een aantal jaren in de eredivisie speelt, ga ik regelmatig kijken op het Kasteel, het stadion van Sparta in de wijk Spangen. Bij elke thuiswedstrijd sta ik te janken en dan ben ik pas zestig.

Vòòr aanvang van de wedstrijd wordt dan de Sparta-mars gespeeld en zo’n kleine tienduizend Sparta-supporters zingt dan uit volle borst mee. Luister op youtube.nl  maar eens naar de zang, tekst en muziek van de 'De Sparta Mars'.

Het gebeurt meestal halverwege het eerste couplet al, de tranen stromen en ik zing zoals mijn vader brabbelde … met dat vreemde piepstemmetje. Maar waarom?

Ik woon vanaf mijn derde jaar, in Spangen, schuin tegenover het Sparta-Kasteel. Vanaf mijn zevende ga ik onregelmatig met mijn vader mee, foebele kijken. We staan dan op de jongenstribune …  eigenlijk heb ik alleen maar leuke herinneringen. Ook dan wordt  voor aanvang van de wedstrijd de Sparta mars gespeeld en gezongen. Het is mij een raadsel, die tranen. Zou het zo zijn dat ik nog steeds heel betrokken ben bij het Sparta uit mijn jeugd ... 1959 landskampioen ... en dat de tranen vloeien bij de oude man, die ik nu ben, omdat hij die betrokkenheid van toen uit zijn jeugd node mist? Ach wat zou het? Laat ze maar lekker komen die tranen, laat het maar gewoon een raadsel blijven.

 

zondag 4 februari 2024

BLOEDPRIKKEN op herhaling

 De vrouw is nog redelijk slank. Ze heeft roodbruin lang haar en haar bleke gezicht is bedekt met sproeten. Ze draagt een spijkerjasje en een zwart-wit gestreepte, strak zittende broek. Haar man schat ik op 180 kilo, hun veel te dikke dochtertje van drie á vier jaar oud heeft een rond gezichtje met fors uitpuilende wangen en daartussen een opvallend varkensneusje. Ik zit in de wachtruimte van de prikkamer van het ziekenhuis. De vader kan nog net twee stoelen voor zichzelf bemachtigen. Het meisje schuift achter het kinderbureautje, pakt kleurpotloden, kleurboek en gaat aan de slag. Moeder trekt zich met een maandverbandtasje enigszins schichtig terug op het toilet, dat grenst aan de wachtruimte.

De oversizede vader straalt een weldadige rust uit. Zijn dochtertje kleurt en neuriet alsof het thuis is, vader streelt haar, liefdevol glimlachend over haar halflange blonde haar. De man maakt een krachtige en verzorgde indruk; is goed gekleed … zijn XXXL pantalon en dito geruit overhemd kleden hem bijzonder af … zijn weinige haar is strak op zijn hoofd gekamd.

Moeder komt terug, pakt een stoel en gaat achter haar dochter zitten. Vader en moeder wisselen een blik van verstandhouding … ook naar zijn vrouw heeft hij die zachtaardige liefdevolle aandacht.

 

“Er zijn er nog een heleboel voor je, hoor!” zegt een andere wachtende, die blijkbaar niet tegen stilte kan. Want elke minuut kreunt hij dat het wel erg lang duurt …….en dat het wel heel langzaam gaat allemaal. Hij probeert geregeld oogcontact te maken met medewachtenden. Maar de meesten zitten niet om een lulpraatje met hem verlegen.

 

“Die heeft nummer zeventien’, zegt de gehandicapte vrouw luid lachend tegen haar begeleidster, als een zwaar opgemaakte dame, met een vers, parmantig permanentje haar nummertje trekt. “Die zal nog even geduld moeten hebben, hi, hi.”

Die mevrouw met nummer zeventien ziet gelijk wat voor vlees ze in de kuip heeft en vat de opmerking als een lolletje op. Ze gaat tegenover haar zitten.

‘Ja, ik heb nummer zeventien. Welk nummer heeft u eigenlijk?”

“Ikke … eh … ik heb nummer twee en ik ben lekker zo aan de beurt!”

“Zullen we van nummertje ruilen?”

“Neeeee, u denkt toch zeker niet dat ik gek ben?”

‘’Maar natuurlijk denk ik dat niet’’ en meewarig lachend vist ze een Privé uit de oudbakken leesportefeuille op het lectuurtafeltje naast haar.

 

Ik heb nummer één; ben nu aan de beurt. Het bloed spuit gretig de buisjes in. Ik moet me elke drie maanden laten prikken. Daaruit moet dan blijken of m’n nieren en mijn schildklier het nog wel goed doen.

zaterdag 3 februari 2024

DE KIP (op herhaling)

Tom had wel trek in iets lekkers. Het eten in het vrouwenkamp was minder dan niet veel soeps …  een hapje rijst zou er wel bij hem ingaan..

De weg voerde door een stukje bush-bush langs de kazerne van de Japanse militairen. Achter de kazerne lag de kippenren, die grensde aan de keuken. Ongetwijfeld smikkelden de Jappen volop van de kippen en hun eieren. Tom was de smaak daarvan bijna vergeten.

Hij stond een beetje te hangen tegen het kippengaas. Vingers en neus erdoorheen, gezicht en armen er tegenaan gedrukt. Hij kakelde wat om de kippen te lokken maar het enige wat gebeurde is dat ze geschrokken wegrenden. Ondertussen maakte hij alsmaar schoppende bewegingen op de grond. Stilstaan kon hij niet. Opeens merkte hij dat er door zijn geschop een gat ontstond  tussen het gaas en de grond. Een klein gat, dat wel, maar als hij zo nog even door zou schoppen kon er misschien wel een kippetje door naar buiten glippen. Kakelend en schoppend ging hij zo nog even door, tot de opening groot genoeg was. Jappen waren er in geen velden of wegen te bekennen.

Hij hoefde niet lang te wachten. De kip met de grootste vrijheidsdrang werd razendsnel gevangen. Hij trapte het gat weer dicht en holde met de nog hysterisch kakelende kip naar zijn moeder. Zijn duim en wijsvinger knelden zich steeds vaster om het kippennekje. Aangekomen bij het vrouwenkamp was het beestje doodstil.

Geschrokken maar ook blij reageerde zijn moeder op Tom’s vangst. Ze was wel bang voor de reactie van de Jappen. Blij was ze met het lekkers. “Begraaf de kip voorlopig maar even, misschien kan ik hem vanavond klaarmaken”.

Dat is er nooit van gekomen. Aan het eind van de middag, stapten uit een grote stofwolk, veroorzaakt door de remmende legerjeep, drie kleine Japanse militairen.

Alle vrouwen en kinderen moesten zich verzamelen. De diefstal was ontdekt. De kip moest terug. De dader moest zich melden. Tom verschool zich achter moeders brede heupen. Nogmaals werd de dader bevolen zich bekend te maken. Tom trok aan moeders jurk en schopte in de grond.

Tante Mien, een nicht van Tom’s moeder,  werd door twee Jappen naar voren gesleurd. Jammerend en smekend, keek zij naar de groep vrouwen en kinderen. De diefstal moest bestraft worden. Deze vrouw of de werkelijke dief! Nog één kans kreeg de kippendief: ‘kom naar voren nu!’ Tom duwde zijn gezicht, de ogen stijf gesloten, in moeders rug …  knelde haar jurk in zijn samengebalde vuisten.

De straf werd meteen ten uitvoer gebracht. Een hartverscheurend gekrijs, een daverend mitrailleursalvo en dan, heel even, helemaal niks.

vrijdag 2 februari 2024

GEÏNTEGREERD? (op herhaling)

Aan de ene kant is ze hartstikke geïntegreerd. Ze praat plat Rotterdams en gaat bijna uitsluitend om met Nederlanders. Ze kiest zelf haar vriendjes. Anderzijds voelt ze zich als oudste dochter in het gezin verplicht om moeders taken over te nemen.

Ze belt haar chef: komt iets later op haar werk … iets … dat wordt twee en een halfuur. Minon is moe. Haar moeder is doodziek. Moet met spoed naar het ziekenhuis. Minon gaat mee met de ambulance. Ze heeft nu de zorg voor het hele gezin. Er zijn nog twee jongere zusjes, een klein broertje en haar vader natuurlijk. Naast haar 50-urige werkweek en haar studie economie aan de Erasmus-Universiteit zal ze nu ook moeten koken, afwassen en stofzuigen.

En….wat doet vader dan?

Niets … nou ja , niet niets natuurlijk, hij werkt hard.  Van ’s ochtends zes tot ’s avonds zes.

Verder … familie woont hier niet. Kennissen hebben ze ook niet.

Vader is hier al in 1970 gekomen.  Zeventien was hij toen. Kwam hier samen met een vriend … die is al weer een paar jaar dood.

Minon heeft zelf niet alléén Túrkse vrienden of vriendinnen. Van alles wat. Uithuwelijken??? Daar hoeven ze bij haar niet mee aan te komen. Zij kiest zelf haar huwelijkspartner wel!

Minon streelt over haar buikje, zichtbaar tussen het korte rose truitje en de laag op haar heupen hangende jeans. Ze is duidelijk trots op haar buikje. Haar chef heeft een grote dikke buik. Niet bepaald iets om trots op te zijn.

Iets lekkers slaat hij (en de anderen, ook veel te dikke dames en heren collega's) echter niet af. Minon is jarig. Daarom trakteert ze. Baklava. Een Turkse lekkernij: bestaat uit laagjes filodeeg, wat lijkt op bladerdeeg, gevuld met gemalen stukjes noot. Minon koos voor pistachenootjes. Aan plofbuiken denken ze nu maar even niet: smullen maar!


donderdag 1 februari 2024

GASTVRIJ (op herhaling)

 Verrot koud is het geworden. Mijn vriendin Cora en ik zijn bibberend op weg naar huis. Het feest was zo leuk dat we de tijd vergaten. De laatste bus is net weg dus moeten we het hele eind lopen. Zonder jas koelen we in onze bezwete kleren snel af. We houden elkaar stevig vast. In de smalle, donkere en verlaten straatjes achter het Centraal Station komt ons een stel tegemoet. Het spiegelbeeld van mij en Cora: hij, gekleed in strakke spijkerbroek en T-shirt; zij in een lange bloemetjesjurk. Hij, lang, donker krulhaar. Zij lang, steil, blond haar met bloemetjes er in.

Ook zij bibberend van de kou.

Het stel vraagt de weg naar de jeugdherberg. Voor Cora en mij maakt het niets uit dat ze Duitsers zijn. Niet alle Duitsers zijn klootzakken, toch? Cora en ik wisselen razendsnel een blik van verstandhouding: “De jeugdherberg is hier wel erg ver vandaan en ons huis hier heel dichtbij, dan kunnen ze toch net zo goed….”:

“Weet je wat, komen jullie maar ‘bei uns zu Hause schlafen’.”

We hebben ruimte genoeg en zijn zelf op onze liftvakanties in het buitenland ook vaak aan een slaapplek geholpen. Het stel is dolblij. Wij ook, omdat we eens een keer iets terug kunnen doen.

Thuisgekomen drinken we, om een beetje warm te worden, een flesje wijn. Ze komen uit Frankfurt en zijn hier op doorreis naar Amsterdam. De vrouw blijkt zwanger, hoewel daar nog niets van te zien is. Met die zwangerschap is het stel allerminst gelukkig. Ze zijn op weg naar de abortuskliniek in Amsterdam.

De wijn heeft ons wat opgewarmd en slaperig gemaakt. We vertellen onze gasten dat we de volgende dag om zeven uur op moeten voor ons werk. Op de keukentafel zetten we wat klaar voor hun ontbijt en verder moeten ze maar zien hoe laat ze willen vertrekken.

Onze eerste indruk bij thuiskomst ’s avonds is, dat ze het huis keurig hebben achtergelaten. Ze hebben de afwas gedaan, het bed netjes afgehaald; de dekens en lakens opgevouwen…….eigenlijk niet meer dan normaal.

Als achtergrondmuziekje bij het lezen van de krant, wil ik een pinkfloydje opzetten maar wat ik wil horen zit er niet bij.

“Aan wie heb jij Ummagumma uitgeleend, Cora?”

“Aan niemand.”

“Shit, ‘A saucerfull of secrets’ is er ook al niet,”

Langzamerhand kom ik er achter dat alles van Pink Floyd en nog een aantal van onze favoriete elpees: Dylan, Stones, Mayall, weg zijn. Aan het eind van de dag maken we de balans op: behalve een flink aantal waardevolle elpees, is ook zo’n kleine driehonderd gulden cashgeld gejat. In onze naïviteit hebben we gastvrij onderdak geboden aan een koppel ‘Schweinhunde’, dat waarschijnlijk gedeeltelijk met onze poen hun ongewenst klein ’Schweinhuendschen’ laat afdrijven. Dat laatste vind ik al met al nog het minst erge.