dinsdag 30 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (12 SLOT)

 Ze liep snel de hal door en verdween even om de hoek, linksachter. Het zag er uit als een weloverwogen, doelbewuste handeling, ze gedroeg zich als een vrouw die een gerucht gaat onderzoeken of een vermoeden bevestigen. En toen ze enkele seconden later terugkeerde was er een lichte glimp van tevredenheid op haar gezicht te bespeuren.

Ze bleef in het midden van de hal staan, alsof ze zich afvroeg wat ze nu moest doen. Toen draaide ze zich abrupt om en liep naar de studeerkamer van haar man. Op het bureau vond ze zijn adresboek, en toen ze er even in had gebladerd pakte ze de telefoon en draaide een nummer.

‘Hallo,’ zei ze. ‘Hoort u eens – u preekt met East Sixty second-Street nummer negen ….  Ja, inderdaad. Kunt u misschien zo gauw mogelijk iemand sturen? Volgens mij is hij tussen de tweede en de derde verdieping blijven steken. Daar staat de wijzer tenminste ….  Nu meteen? O, dat is erg aardig van u. Ik ben niet zo goed ter been ziet u, en ik kan moeilijk trappen lopen. Hartelijk dank. Goedendag.’

Ze legde de hoorn op de haak en bleef aan het bureau van haar man zitten, geduldig wachtend op de man die straks de lift zou komen repareren.

maandag 29 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (11)

Eens in de week, op dinsdag , schreef ze een brief aan haar man – een hartelijke gezellige brief – vol nieuws en nieuwtjes, die altijd eindigden met de woorden: ’En denk er aan dat je op geregelde tijden eet, lieverd, hoewel ik vrees dat dat er bij inschiet nu ik er niet ben.’

Toen de zes weken voorbij waren was iedereen droevig omdat ze weer terug moest naar Amerika, naar haar man. Dat wil zeggen, iedereen behalve zijzelf. Vreemd genoeg scheen zij het lang niet zo erg te vinden als je had mogen verwachten, en toen ze iedereen ten afscheid kuste, was er iets in haar optreden en in wat ze zei dat scheen te wijzen op een nieuw bezoek in de niet zo verre toekomst.

Maar ze bleef niet langer dan afgesproken, trouwe echtgenote die ze was. Precies zes weken na haar komst stuurde ze een telegram aan haar man en nam het toestel naar New York.

Bij haar aankomst op het vliegveld merkte mevrouw Foster met belangstelling op dat er geen wagen op haar stond te wachten. Misschien was ze zelfs een tikje geamuseerd. Maar ze was buitengewoon kalm en gaf de kruier, die haar met haar bagage naar een taxi bracht, niet eens te veel fooi.

In New York was het kouder dan in Parijs, en de straatgoten lagen vol klonten vuile sneeuw. De taxi reed voor, bij het huis in Sixty-second Street, en mevrouw Foster haalde de chauffeur over haar twee grote koffers de stoep op te dragen. Toen rekende ze af en belde ze aan. Ze wachtte maar er werd niet open gedaan. Voor de zekerheid belde ze nog een keer en ze hoorde de bel schel rinkelen in de verte, in de bijkeuken die aan de achterkant van het huis was. Maar er werd nog steeds niet open gedaan. Dus pakte ze haar sleutel en deed de deur zelf open.

Het eerste wat ze bij binnenkomst zag was een grote berg post op de grond, precies op de plaats waar hij gevallen was na in de brievenbus gegooid te zijn. Binnen was het koud en donker. Er lag nog een stoflaken over de staande klok. Ondanks de kou was het er bijzonder benauwd en er hing een vage, maar curieuze geur die ze nog nooit eerder had geroken.

Ze liep snel de hal door en verdween even om de hoek, linksachter. Het zag er uit als een weloverwogen, doelbewuste handeling, ze gedroeg zich als een vrouw die een gerucht gaat onderzoeken of een vermoeden bevestigen. En toen ze enkele seconden later terugkeerde was er een lichte glimp van tevredenheid op haar gezicht te bespeuren.

Ze bleef in het midden van de hal staan, alsof ze zich afvroeg wat ze nu moest doen. Toen draaide ze zich abrupt om en liep naar de studeerkamer van haar man. Op het bureau vond ze zijn adresboek, en toen ze er even in had gebladerd pakte ze de telefoon en draaide een nummer.

zondag 28 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (10)

Ja – ze stond heel duidelijk te luisteren. Haar hele houding was er een van iemand die staat te luisteren. Het leek er zelfs op dat ze haar ene oor dichter en dichter bij de deur bracht. Nu lag het tegen de deur aan en ze bleef nog een paar seconden zo staan, hoofd omhoog, oor tegen de deur, sleutel in de hand, op het punt naar binnen te gaan, terwijl ze probeerde, zo leek het althans, de geluiden die vaag vanaf die plek ergens in hart van het huis tot haar doordrongen, te analyseren. 

Toen kwam ze ineens weer tot leven. Ze trok de sleutel uit het slot en rende de stoep  af.

‘Ik heb geen tijd meer!’ riep ze tegen de chauffeur. Ik kan niet langer op hem wachten; dat gaat gewoon niet. Anders mis ik mijn vliegtuig. Vlug, chauffeur, vlug! Naar het vliegveld!’

Als de chauffeur haar nauwlettend had gadegeslagen, zou het misschien zijn opgevallen dat haar gezicht spierwit was en dat het ineens totaal van uitdrukking was veranderd. Dat nogal willoze, dat domme, was er uit verdwenen. Een merkwaardige hardheid had bezit genomen van de trekken. De kleine mond, die meestal zo slap was, was nu strak en dun, de ogen schitterden, en haar stem had een nieuwe, autoritaire klank.

‘Opschieten, chauffeur, opschieten!’

‘Gaat uw man dan niet mee? ‘ vroeg de man verbaasd.

‘Welnee, ik zou hem alleen bij de club afzetten. Het is niet belangrijk. Hij begrijpt het wel. Hij neemt wel een taxi. Blijf daar nou niet zitten praten man! Schiet op! Ik moet het toestel naar Parijs halen.’

Terwijl mevrouw Foster hem vanaf de bank aanvuurde reed de man hard naar het vliegveld en ze haalde het vliegtuig met een paar minuten speling. Korte tijd later zat ze hoog boven de Atlantische Oceaan en zakte ze behaaglijk onderuit in haar stoel, terwijl ze luisterde naar het zoeken van de motoren, eindelijk op weg naar Parijs. Ze verkeerde nog steeds in de nieuwe stemming. Ze voelde zich merkwaardig sterk en op een rare manier bijzonder prettig. Ze was een tikje buiten adem geraakt van de hele geschiedenis, maar dat was meer uit pure verbazing over wat ze gedaan had, dan wat dan ook, en naar mate het toestel zich verder van New York en East Sixty-second Street verwijderde ging ze zich steeds rustiger voelen. Bij haar aankomst in Parijs was ze zo sterk, bedaard en kalm als ze zich maar kon wensen.

Ze leerde haar kleinkinderen kennen, en die waren in werkelijkheid nog mooier dan op de foto’s. Het waren net engeltjes, zei ze bij zichzelf, zo mooi waren ze. En ze ging elke dag met ze uit wandelen en trakteerde ze op taartjes en gaf ze kadootjes en vertelde ze prachtige verhaaltjes.

Eens in de week, op dinsdag , schreef ze een brief aan haar man – een hartelijke gezellige brief – vol nieuws en nieuwtjes, die altijd eindigden met de woorden: ’En denk er aan dat je op geregelde tijden eet, lieverd, hoewel ik vrees dat dat er bij inschiet nu ik er niet ben.’

zaterdag 27 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (9)

‘Hè, toe!’ Riep ze uit. ‘We hebben geen tijd meer! Laat dat ding nou maar liggen! Stuur het maar met de post. Het is toch alleen maar weer een kam. Jij geeft haar altijd alleen maar kammen.’

‘En wat heb jij tegen kammen, als ik vragen mag?! Zei hij woedend omdat zij een keer haar plaats was vergeten.

‘Niets, lieverd, absoluut niets. Maar …..

‘Blijf jij hier!’ beval hij. Ik ga hem wel halen.

‘Maak dan voort, lieverd! O, maak alsjeblieft voort!’

Ze bleef zitten en wachtte en wachtte.

‘Chauffeur, hoe laat is het?’

De man keek op zijn polshorloge. ‘Bijna half tien, op mijn horloge.’

‘Kunnen we nu in een uur naar het vliegveld rijden? ’Dat zal net lukken. ’Op dat moment onwaarde mevrouw plotseling de punt van iets wits in de gleuf van de bank, aan de kant van waar haar man had gezeten. Ze stak haar hand uit en haalde een klein, in wit papier verpakt doosje tevoorschijn, en toen ze dat deed viel het haar op dat het stevig klem zat en behoorlijk diep, alsof iemand het er met zijn hand had ingepropt.

‘Ik heb het!’ riep ze uit. ‘Ik heb het gevonden! O hemel, en hij blijft boven natuurlijk zoeken tot hij een ons weegt! Vlug chauffeur – wilt u hem alstublieft even gaan roepen?’

De chauffeur, een man met een kleine opstandige, Ierse mond, was niet erg gecharmeerd van de situatie, maar hij stapte toch uit de auto en klom de stoep op naar de voordeur van het huis. Toen draaide hij zich om en kwam terug. ‘Deur zit op slot,’ kondigde hij aan. Hebbu een sleutel?

‘Ja, wacht even.’ Nee – ik ga zelf wel. Dat gaat vlugger. Ik weet waar hij is.’

Haastig stapte ze uit de auto en liep snel de stoep naar de voordeur op met de sleutel in haar hand. Ze stak de sleutel in het slot en stond op het punt hem om te draaien – en deed het niet. Haar hoofd ging omhoog en ze bleef volstrekt bewegingsloos staan, haar hele lichaam verstrakt in de haast om de sleutel om te draaien en het huis binnen te gaan, en wachtte – vijf, zes, zeven, acht, negen, tien seconden, wachtte ze. Zoals ze daar stond met haar hoofd achterover en met dat gespannen lichaam, was het net alsof ze op de herhaling wachtte van een geluid dat ze een ogenblik eerder ergens ver weg in huis had gehoord.

Ja – ze stond heel duidelijk te luisteren. Haar hele houding was er een van iemand die staat te luisteren. Het leek er zelfs op dat ze haar ene oor dichter en dichter bij de deur bracht. Nu lag het tegen de deur aan en ze bleef nog een paar seconden zo staan, hoofd omhoog, oor tegen de deur, sleutel in de hand, op het punt naar binnen te gaan, terwijl ze probeerde, zo leek het althans, de geluiden, die vaag vanaf die plek ergens in het hart van het huis tot haar doordrongen, te analyseren.  

 

vrijdag 26 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (8)

Ze stonden in de hal; - zij met haar hoed, jas en tas, hij in een ouderwets aandoend jasje van merkwaardige snit, met hoge revers.

‘Je koffers?’

‘Die zijn op het vliegveld.’

‘Ach ja,’ zei hij. ‘Natuurlijk. En als je me eerst naar de club wilt brengen, moeten we zeker zo langzamerhand opstappen.’

‘Ja!’ riep zij uit. ‘O, ja – alsjeblieft!’

‘Ik moet nog even een paar sigaren pakken. Ik kom zo. Wacht jij maar even in de auto.’

Ze draaide zich om en ging naar buiten, waar de chauffeur stond te wachten; hij maakte het portier voor haar open toen ze aan kwam lopen.

‘Hoe laat is het?’ vroeg ze.

‘Zowat kwart over negen.’

Vijf minuten later kwam de heer Foster weer naar buiten, en toen ze hem langzaam de stoep af zag lopen, viel het haar op dat zijn benen in die smalle broekspijpen, precies op bokkenpoten leken. Net als de vorige dag bleef hij halverwege staan om de frisse lucht op te snuiven en de hemel te bestuderen. Het weer was nog niet helemaal opgeklaard maar er scheen een flard zon door de mist heen.

‘Misschien heb je ditmaal geluk,’ zei hij, terwijl hij zich naast haar in de auto installeerde.

‘Maakt u alstublieft voort,’ zei ze tegen de chauffeur. ‘Laat die plaid maar. Die stop ik zelf wel in. Gaat u nu maar rijden. Ik ben al laat.’

De man nam zijn plaats achter het stuur in en startte de motor.

‘Een ogenblikje,’ zei  meneer Foster ineens. ‘Wilt u nog een ogenblikje wachten, chauffeur?’

‘Wat is er, lieverd?’ Ze zag dat hij in de zakken van zijn overjas zocht.

‘Ik wou je nog een kadootje voor Ellen meegeven,’ zei hij. ‘Waar is het in ’s hemelsnaam gebleven? Ik weet zeker dat ik het in mijn hand had toen ik naar beneden ging.’

‘Ik heb helemaal niet gezien dat je iets in je hand had. Wat voor kadootje?’

‘Een klein doosje in wit pakpapier. Gisteren ben ik helemaal vergeten het je te geven. Vandaag mag ik het zeker niet vergeten.’

‘Een klein doosje!’ riep mevrouw Foster uit. ‘Ik heb helemààl geen klein doosje gezien!’ Ze begon als een bezetene achter in de auto te zoeken.

Haar man bleef in de zakken van zijn jas graven. Toen knoopte hij zijn jas los en voelde in zijn colbert. ‘Verduveld,’ zei hij. ‘Ik heb het zeker in mijn slaapkamer laten liggen. Ik ben zo terug.’

‘Hè, toe!’ Riep ze uit. ‘We hebben geen tijd meer.! Laat dat ding nou maar liggen! Stuur het maar met de post. Het is toch alleen maar weer een kam. Jij geeft haar altijd alleen maar kammen.’

‘En wat heb jij tegen kammen, als ik vragen mag? Zei hij woedend, omdat zij een keer haar plaats was vergeten.

‘Niets, lieverd, absoluut niets. Maar …..

‘Blijf jij hier!’ beval hij. Ik ga hem wel halen.

‘Maak dan voort, lieverd! O, maak alsjeblieft voort!’

Ze bleef zitten en wachtte en wachtte.

‘Chauffeur, hoe laat is het?’

donderdag 25 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (7)

 Op weg naar de hemel (7)

‘Dat is onwijs,’ zei hij. ‘Je hebt hier een groot huis tot je beschikking. Gebruik het dan ook.’

‘Maar er is niemand, lieverd.’

‘Dan blijf ik zelf wel hier slapen.’

‘Er is geen eten in huis, er is niets.’

‘Eet dan vòòr je thuiskomt. Doe toch niet zo idioot, mens. Jij maakt overal altijd zo’n drukte over.’

‘Ja,’ zei ze. ‘Het spijt me, Ik eet hier wel een broodje en dan kom ik naar huis.’’

Buiten mistte het iets minder, maar het was toch een lange eenzame rit met de taxi, en ze kwam pas tamelijk laat thuis in Sixty-second Street.

Haar man kwam uit zijn studeerkamer toen hij haar thuis hoorde komen.

‘En,’ zei hij, terwijl hij bij de deur van de studeerkamer bleef staan, ‘hoe was het in Parijs?’

‘We vertrekken morgenochtend om elf uur,’ antwoordde ze. Dat is definitief.’

‘Als de mist optrekt bedoel je.’

‘Dat doet hij nu al, het waait.’

‘Je ziet er moe uit,’ zei hij.’ Je hebt je vandaag zeker erg zenuwachtig gemaakt?’

‘Het was bepaald niet aangenaam. Ik denk dat ik maar meteen naar bed ga.’

‘Ik heb al een wagen besteld voor morgenochtend,’ zei hij. ‘Om negen uur.’

‘O, dank je wel lieverd. En ik hoop echt dat je niet van plan bent om weer dat hele end mee te rijden om me uit te wuiven`.

‘Nee,’ zei hij traag. Dat denk ik niet. Maar ik zie niet in waarom je onderweg niet even bij de club af kunt zetten.

Ze keek hem aan, en op dat moment was het alsof heel hij ver van haar vandaan stond, voorbij een soort grens. Hij was ineens zo klein en zo ver weg dat ze niet meer wist wat hij deed of wat hij dacht, of zelfs wat hij was.

‘De club is in de stad’ zei ze. Daar kom je helemaal niet langs als je naar het vliegveld gaat.’

‘Maar je hebt immers tijd genoeg lieve schat. Wil je me soms niet naar de club brengen?’

‘O ja, natuurlijk wel.’

‘Mooi zo tot morgenochtend negen uur dan.’

Ze ging naar de slaapkamer op de tweede verdieping en omdat het zo’n vermoeiende dag was geweest viel ze in slaap zodra ze in bed lag.

De volgende ochtend was mevrouw Foster vroeg op en om half negen was ze beneden, klaar om te verterekken.

Om even over negenen kwam haar man opdagen. ‘Heb je koffie gezet?’ vroeg hij.

‘Nee lieverd. Ik dacht dat je wel uitgebreid zou willen ontbijten op de club. De auto is er al. Hij staat al te wachten. Ik ben klaar om weg te gaan.’

Ze stonden in de hal; - zij met haar hoed, jas en tas, hij in een ouderwets aandoend jasje van merkwaardige snit, met hoge revers.

‘Je koffers?’

‘Die zijn op het vliegveld.’

‘Ach ja,’ zei hij. ‘Natuurlijk. En als je me eerst naar de club wilt brengen, moeten we zeker zo langzamerhand opstappen.’

‘Ja!’ riep zij uit. ‘O, ja – alsjeblieft!’

woensdag 24 januari 2024

OP WEG NAAR DE HEMEL (6)

 

Mevrouw Foster sprong zonder één woord te zeggen uit de auto en holde door de hoofdingang het gebouw binnen. Bij de balies stonden drommen mensen, voornamelijk neerslachtige passagiers. Ze drong door de menigte naar voren en sprak de man achter de balie aan.

‘Ja,’ zei hij. ‘Die vlucht is voorlopig uitgesteld Maar gaat u alstublieft niet weg. Het weer kan elk moment opklaren.’

Ze ging terug naar haar man, die in de auto was blijven zitten, en vertelde hem het nieuws. ‘Maar jij hoeft niet te blijven wachten, lieverd,’ zei ze, Dat heeft geen zin.’

‘Dat ben ik ook helemaal niet van plan,’ antwoordde hij. Als de chauffeur tenminste denkt dat hij me veilig thuis kan brengen. Zou dat lukken chauffeur?’

‘Ik denk het wel,’ zei de man.

‘Zijn de koffers uitgeladen?’

‘Jawel meneer.’

‘Dag lieverd,’ zei mevrouw Foster, en ze boog zich voorover en kuste haar man vluchtig op de harde grijze haren van zijn wang.

‘Dag,’ antwoordde hij. ‘Goede reis.’

De wagen reed weg en mevrouw Foster bleef alleen achter.

De rest van die dag leek precies een akelige droom. Ze bracht het ene uur na het andere door op een bankje, zo dicht mogelijk bij de balie van de luchtvaartmaatschappij, en zowat om het half uur stond ze op om de klerk te vragen of de toestand al gewijzigd was. Ze kreeg steeds hetzelfde antwoord – dat ze moest blijven wachten omdat de mist ieder moment kon optrekken. ’s Avonds om over zessen werd er pas door de luidsprekers omgeroepen dat de vlucht was uitgesteld tot de volgende ochtend elf uur.

Mevrouw Foster wist niet goed wat ze moest doen toen ze het nieuws hoorde. Ze bleef nog minstens een half uur op haar bankje zitten, terwijl ze zich vermoeid en wazig afvroeg waar ze de nacht zou doorbrengen. Het leek haar afschuwelijk om van het vliegveld weg te gaan. Ze wilde haar man niet zien. Ze was doodsbenauwd dat hij op de een of andere manier toch nog zou weten te verhinderen dat zij naar Frankrijk ging. Het liefst was ze gebleven waar ze was en had ze de nacht op haar bankje doorgebracht. Dat was het veiligst. Maar ze was nu al doodmoe en het drong al gauw tot haar door dat zoiets belachelijk was voor een vrouw op leeftijd. Dus ging ze uiteindelijk naar een telefooncel en belde naar huis.

Haar man stond op het punt naar de club te vertrekken, nam zelf op. Ze vertelde hem het nieuws en ze vroeg of het personeel er nog was.

‘Iedereen is al we,’ zei hij.

‘In dat geval ga ik vannacht maar in een hotel, lieverd. En maak jij je maar nergens zorgen over.’

‘Dat is onwijs,’ zei hij. ‘Je hebt hier een groot huis tot je beschikking. Gebruik het dan ook.’

‘Maar er is niemand, lieverd.’

‘Dan blijf ik zelf wel hier slapen.’

‘Er is geen eten in huis, er is niets.’

‘Eet dan vòòr je thuiskomt. Doe toch niet zo idioot, mens. Jij maakt overal altijd zo’n drukte over.’