vrijdag 11 november 2022

HUISVREDE.

Na mijn scheiding zeven jaar geleden woon ik drie jaar in een vijfkamerwoning. Belachelijk natuurlijk. Veel te bewerkelijk voor een man alleen.  Drie lege slaapkamers. Vier jaar niks mee gedaan. De ene kamer is wat groter dan de andere. Je kent dat wel. Dan is het nog geen ‘hot item’ maar Vandaag de dag staan de kranten vol van de woningnood.

Ik ga die drie kamertjes verhuren, denk ik dan. Hang kaartjes op in een paar supers. Heb er nog niet eens de huurprijs bijgezet. Word ik overstelpt met hartverscheurende reacties. Moeders die alleen willen staan maar nog bij hun gewelddadige ex-partner wonen. Gescheiden mensen. Ouderen, opa’s en oma’s al, voor wie de iele 55 plus woning  verstikkend is geworden. Veel jongelui ook: werkende jongeren,  scholieren die doorleren voor banketbakker. Studenten algebra en ook en het toppunt een getrouwd ste, dat alle drie de kamers tegelijk wil huren. Veel jongeren wonen nog bij hun ouders, anderen zitten al weer een tijdje op kamers maar worden door obscure huisjesmelkers uitgebuit: voor krotten worden woekerhuren gevraagd. 

Als ik zo’n laatste zin neerschrijf, denk ik meteen aan ‘onze’ prins bernard jr (die man krijgt van mij geen hoofdletters.) De prins met de borrelglazen in zijn bril. Huisjesmelker. Miljardair.

Maar excuus ..ik dwaal af.

Ik ben voor diversiteit dus ik kies de alleenstaande moeder, de gescheiden opa en de student algebra.  Die student blijkt een Syrische asielzoeker met een verblijfsvergunning. Ik vraag respectievelijk  250, 200 en 150 per kamer per maand. Bijna voor niks, vind ik en zij ook.

Niet iedereen is even blij met deze actie van mij. Mijn zoon Carlos, komt gepikeerd naar me toe met het (huil)verhaal, dat mijn drie kleinkinderen straks op kamers willen. Dan krijgen zij bij jou nul op het rekest. Want jij hebt je kamers al verhuurd hebt aan asielzoekers en dergelijke. Je kan die mensen straks niet zo maar ineens op straat zetten. Die hebben recht op huurbescherming. Carlos staat zich echt druk te maken.

‘Tsja, ik had die drie kamers  ook voor jouw kinderen kunnen bestemmen.  Was dan wel veel inkomsten misgelopen  én ik had een gezellige tijd gemist. We hebben het hier leuk  samen, Carlos’. 

Helaas heeft Georgios, de Syriër, de huur opgezegd. Hij gaat in een kraakpand wonen, hier in Rotterdam. Een leegstaande kroeg.  Ik dacht eigenlijk dat kraken sinds 2010 niet meer  mocht. Maar  als de krakers (waaronder Georgios) kunnen bewijzen, dat het pand al twee dagen gekraakt is. Dat daar geslapen en gegeten is, dan mogen de krakers daar blijven zitten. In dat pand heerst dan ‘huisvrede’, zo heet dat. De eigenaar van die kroeg, Heineken, wil de kraakgroep er uit laten zetten. Spant een kort geding aan. Maar de rechter besluit partij te kiezen voor de krakers, omdat de eigenaar het pand jarenlang schromelijk verwaarloosd heeft.

Dus, Carlos, er komt nu wel weer een kamer vrij bij mij maar ik moet je teleurstellen: ik ga weer een kaartjes ophangen in de supers.    

woensdag 9 november 2022

EEN SPOOR VAN VERNIELINGEN.

 


In de zestiger jaren woon ik op Zuid (Rotterdam). Ik ga daar ook naar school.  Samen met een groep schoolvrienden zit ik regelmatig in de Kuip. Het voetbal is er top en de sfeer gemoedelijk.  We genieten van toppers als Coen Moulijn, Willem van Hanegem en de twee enige buitenlanders destijds: Ove Kindvall en Franz Hasil. Op zes mei 1970 wint Feyenoord in Milaan de Europa Cup 1; net zoiets als de Champions League nu. Met 2-1 wordt het Schotse Celtic verslagen. Groot feest in Milaan na afloop. Samen gaan Rotterdammers en Schotten daar uit hun bol. Ik weet het, ik feestte mee. Geweldige supporters die Schotten!

Halverwege de 70’er jaren verhuis ik naar Crooswijk (Rotterdam). Het rood-wit van Feyenoord raakt bij mij wat in de vergetelheid.  Ik ga naar die andere voetbalclub: Sparta, waarvan het  rood-wit in mijn bloed zit. Het vriendelijke, bescheiden Sparta: de landskampioen van 1959 (ik toen was toen negen).

Arno Slot is Feyenoordtrainer. Een goeie. Vorig jaar haalden ze met hem een Europese finale. Onlangs nog, wordt de ploeg van Slot in Napels finaal in de pan gehakt om uiteindelijk toch nog  Europees te overwinteren. Zonder Slot (een oud Sparta speler) was dat nooit gelukt. Maar àlle Jézus! Sommige van die Feyenoordsupporters zijn me toch zielige loosers! Ze laten in elke Europese stad, waar hun club speelt, een spoor van vernielingen achter. Er gaat geen wedstrijd voorbij  zonder vernietigen van kostbare kunstwerken …  zonder Feyenoord-hooligans in de bak … zonder politiemensen en supporters van de tegenstander in het ziekenhuis geslagen. Plaatsvervangende schaamte, elke keer weer.   Wat is dat toch met die gasten? Laat ze een voorbeeld nemen aan die Schotse positivo’s uit 1970 of dichter bij huis aan de Sparta supporter anno nu.

De aanvoerder van Feyenoord, meneer Kutsjoe, rolmodel, misdraagt zich. Meneer de moslim, weigert de regenboogband te dragen. Als hij die regenboogband zou dragen, steunt hij daarmee allen in het voetbal, die worstelen met hun identiteit ... homo, lesbienne, biseksueel of transgender (LHBT).  Maar daar voelt meneer niks voor. Mag ‘hand in hand’ dan wel  van z’n geloof?

Trainer Arno Slot had een ander aanvoerder moeten maken. Dat zou een mooi gebaar  zijn geweest naar de LHBT’ers in de Kuip en ook naar de leden van de Feyenoord LHBT-fanclub, de Roze Kameraden.

‘Uit meer dan duizend homofobe kelen’ klinkt in de Kuip regelmatig kwetsend: ‘homo, homo…’  Een aantal lafaards onder de Feyenoordaanhang kan het niet laten om het clubhuis van de Roze Kameraden onmiddellijk na de opening kort en klein te slaan en tegelijkertijd de daar aanwezigen te verbouwen.    

Ik ben geboren en getogen in Spangen (Rotterdam). Heb dan uitzicht op het Kasteel, het Sparta stadion.  Van mijn achtste tot mijn vijftiende  en na mij dertigste zie ik alle thuiswedstrijden van Sparta. Tot 2018 heb ik een seizoenskaart. Ik ben en zal altijd een Sparta Piet blijven.  Niet moeilijk want het is altijd gezellig op het Kasteel, zowel voor het thuis- als het uitpubliek. Beschaafd, geen trammelant, geen opstootjes, geen kwetsende spreekkoren. Fijn dat het ook zo kan. 

dinsdag 8 november 2022

HET BEEN.

Hè, daar ligt een been?! Een lang been. Van een volwassene. Moet wel een man zijn. Er steekt een herenschoen onderuit. Zeker maatje vijfenveertig. Om het been zit een spijkerbroekspijp. Van boven is de broek gerafeld en bloederig. Het is een luguber gezicht, zo van een afstandje, al die afgerukte aderen en pezen. Wat zal er gebeurd zijn? Een lichaamsdeel verlies je toch zomaar niet. Op de middenweg ligt het. Het is niet zo druk op de Meent, om half tien ’s avonds. De auto’s rijden er met een boogje omheen. Waarschijnlijk weet geen enkele automobilist waar hij precies voor uitwijkt. Als er even niks aankomt, kniel ik bij het been en stroop de broekspijp wat op. Het is het zwaar behaarde been van een zwarte man.

Een automobilist nadert, ongeduldig toeterend. Ik trek de broekspijp strak. Meer rafelig bovenbeen wordt zichtbaar.

Een automobilist draait zijn raampje open: ‘Jij weg daar!’

Ik loop rustig naar die automobilist: ’Daar ligt een been. Ik wilde er even goed naar kijken. Je kan doorrijden nou.’

‘Dàt been is?’

‘Je bent toch niet doof, gast? Wat zeg  ik nou net tegen je?’

‘Jij 112 bellen!’

‘Rijd nou maar door, want er staan inmiddels wel tien auto’s achter je. Die willen door.’

Ik speel maar even voor verkeersagent. Ik leid het verkeer langs het been. Ik fluit hard op mijn vingers en geef het stopteken. Na een paar hectische minuten is het rustig. Hét moment om het been van de rijweg af te slepen. Pittige klus. Vast een grote breedgeschouderde jongen. Nou, nee, breedgeschouderd. Kan ik nu nog niks over zeggen. Wel groot en zwaar. Hij is niet de jongste.  Zijn spijkerbroek is van de vorige eeuw.

Ik mag de mobiel van een passant gebruiken.

‘U heeft politie nodig?’

‘Ja, ik ben in het centrum. Heb hier een been. Heeft u  een melding van iemand met zonder been? ’

‘Zeg meneer, u moet deze alarmlijn niet misbruiken voor flauwe grappen, we hebben …..’

‘O, nee, nee, mevrouw, dat doe ik echt niet. Ik heb namelijk het been gevonden van die man. Ik zit er nu naast. Op de Meent, voor de poffertjeskraam. Stuur een wagen.’

‘Goed. Hoe is uw naam?’

‘Van der Steen’

‘Blijf bij het been, meneer van der Steen? Ik stuur een wagen, meteen.’

Ik sta àchter de poffertjeskraam. Wil geen betrokkenheid. Geen lastige vragen van de politie. Moeilijke toestanden. Kost me zeeën van tijd. Daar zit ik niet op te wachten.

Daar is de politie. Ze hebben het been gezien. Kijken nog wat verdwaasd rond. Ze missen mij en wie weet de man, met dat àndere been in zijn graf?

 

 

maandag 7 november 2022

MISKOPEN.

 

De auto.

Miskopen, ze benauwen me.  Vijftienhonderd gulden, een rib uit mijn lijf,  betaal ik voor de witte Simca 1000. Mijn eerste auto! Met mijn neef Paul, dè automonteur van de familie, ga ik naar een garage.  Paul kent daar iemand, die hij blind vertrouwt.  Voor de vorm gaat hij nog even onder die kar liggen en zegt: ‘een kópie’.

Over de witte motorkap schilder ik een kleurrijk boeket  bloemen. Wáár ik ook rijd ik heb altijd veel bekijks. Echter: binnen het half jaar: lekke remleidingen, kapotte v-snaar, versleten remnaaf, verrotte koppelingsplaten. Dat kópie blijkt een miskoop te zijn. Binnen nog geen jaar en nog eens vijftienhonderd gulden aan reparatiekosten verder, verkoop ik die auto. Ik krijg er niet meer dan 100 gulden voor. Zeker nog vijf jaar zie het ik die opvallende Simca in Rotterdam rondrijden. Eerst met een blonde dame achter het stuur. Op het laatst rijdt er een of andere buitenlander in rond. Elke keer dat ik die kar zie rijden krijg ik de neiging om mijn neef Paul iets aan te doen.

De zonnebank.

In mijn slaapkamer staat mijn zonnebank. Aanschafprijs 1.199 euro. Het zweet breekt me uit. Wat zonde van het geld. Ik heb hem nu 10 jaar. De eerste twee jaar gebruik ik hem intensief. Dat wel. Misschien wel een beetje tè intensief. Ik zie er dan wel goed uit. Lekker bruin. Zelfs mijn normaal zo witte, harige benen worden mooi bruin … ja, harig blijven ze wel. Ik ben hier en daar wel iets te veel verbrand.  Mijn billen zijn te hard gegaan. Ik heb er even geen erg in dat mijn billen nooit zo veel zon hebben gehad. Ik moet dus op de blaren zitten.

Mijn kale hoofd heb ik te lang aan de zon en de zonnebank blootgesteld. De dermatoloog raadt me sterk aan om voortaan iets op mijn hoofd te zetten. Ze heeft huidkanker geconstateerd … ‘’t is bij u niet zo erg, hoor, zegt ze’.  

Mijn zonnebank is ook te gebruiken als infraroodhemel. Om lekker te relaxen. Dat heb ik alles bij elkaar misschien tien keer gedaan in tien jaar. Dus ik kan wel zeggen dat het ding zeven jaar lang werkeloos in mijn slaapkamer heeft gestaan. Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan als de buurman de zonnebank mijn huis uit sjouwt. Hij wil hem wel meenemen; om niet.

Het lievelingsjasje.

Van mijn lievelingsjasje word ik lyrisch: ‘Jij bent echt mijn leukste korte jasje ooit. Zwart leer. Ik zie er met jou zo ‘vet gaaf’ uit.  Als mijn vriendin met jou loopt te paraderen ben ik apetrots. Je voelt aan als de huid van een jong, energiek dier.

Maar het jonge, energieke leer  blijkt  een inferieure kunststof te zijn. Na drie maanden komen rafeltjes en scheurtjes. Binnen twee weken ben je ondragelijk. Met pijn in mijn hart laat ik je zachtjes zakken in het donker van de container.

zondag 6 november 2022

Etalagebenen.

 Al meer dan een jaar heb ik er over lopen piekeren. Zal ik het wel of zal ik het niet doen? Het hoort eigenlijk helemaal niet bij me. Zeker niet bij iemand van mijn leeftijd. Maar het bleef maar aan me knagen. Die nieuwsgierigheid naar hoe het voelt. Want de permanente aanwezigheid  zal wel wennen zijn. Zal het ook echt gaan lukken, die gewenning? De beslissing om er aan te beginnen is makkelijk genomen maar kom er maar weer eens vanaf. Dat valt om den donder niet mee.

 Gedurende het jaar dat ik erover heb lopen piekeren, heb ik me  regelmatig de vraag gesteld: ‘Wat is het ergste dat er zou kunnen gebeuren?’ Het allerergste dat me kan overkomen is dat ik er aan dood ga maar dat is wel heel zwaar overdreven. Wat ik me ook serieus heb afgevraagd is hoe het mijn spijsvertering zal beïnvloeden. Positief of negatief? Houd ik überhaupt nog wel trek in eten. Heb ik nog wel zin in lekkere dingen. Durf ik mijn mond nog wel open te trekken als ik het ergens niet mee eens ben … zal er ooit nog eens iets op het puntje van mijn tong liggen, als ik ergens niet direct op kan komen … dat zou ik toch niet willen missen.

Voor heel wat shops in Rotterdam, en er zijn er nogal wat, heb ik staan kijken met al dit soort gedachten in mijn achterhoofd. Een kennis van me, Bertus,  ziet me eens voor zo’n shop staan en vraagt me wat ik daar te zoeken heb.  Dan maak ik me er vanaf door hem te zeggen dat ik al een tijdje last van etalagebenen heb. Tsja, ik bijt liever op mijn tong, dan dat ik hem alles aan zijn neus ga hangen.

Minder erg maar vervelend zal het zijn als ik de hoon van mijn omgeving  over me afroep.  Ze zullen verbaasd zijn. Er zullen er zijn, die denken dat ik ‘van Lotje getikt ben’ … sommigen zullen zeggen: ‘hij liever dan ik’ … en er zullen er zijn die last krijgen van plaatsvervangende schaamte. De reactie van het meerendeel zal zijn: ’Als hij dat nou leuk vindt, moet hij dat zelf weten, mijn zegen heeft hij.’

Na lang wikken en wegen heb ik besloten het te doen. Weliswaar met knikkende knieën maar toch. Er zitten nogal wat haken en ogen aan. Daarom wordt geadviseerd om gedurende de eerste twee weken niet te roken, dat doe ik toch al niet èn geen alcohol te drinken. Gedurende drie weken moet ik ook afzien van orale seks, dat vind ik erg jammer en is bijna een reden voor mij om er vanaf te zien … bijna.

Als kleuter help ik mijn moeder met ramen zemen. Ik sta op een stoel. Plotseling  duwt mijn kleine broertje mij van die stoel af. Bij de val bijt ik een stukje van mijn tong los. Al achtenzestig jaar zit dat los. In dat stukje tong laat ik morgen een piercing zetten.

zaterdag 5 november 2022

WEGGEEFGELD.

Voor mij had het niet gehoeven, die energiecompensatie. Ik heb het niet nodig. Ik heb in 2019 een puik contract afgesloten met Eneco. In oktober krijg ik maar liefst vierhonderdvijftig euro terug; mijn nieuwe maandtermijn is vastgesteld op dertig. Om mij heen huilverhalen over gemiddeld vierhonderdvijftig bijbetalen en de nieuwe maandelijkse termijn van honderdvijftig euro. Armoe troef. Mijn contract loopt tot en met oktober 2023, dus ik zit voorlopig zit goed.

‘Geef toch weg dat geld, man,’ klinkt een stemmetje in mijn hoofd.

Ik heb een zus die eigenlijk op de voedselbank zou moeten liggen maar het verdomd om er naar toe te gaan. Op zich zou ik haar die poen wel willen schenken. Ik vind alleen, dat ze zelf eerst eens wat meer moeite moet doen om uit de shit te komen. Laat haar allereerst eens gebruik gaan maken van de voorzieningen waar ze sowieso recht op heeft als alleenstaande moeder. Mijn oudste broer komt vaak bij haar. Hij stopt haar regelmatig wat toe. Zó knoopt ze de eindjes met moeite aan elkaar.

Ook mijn buurvrouw  zou dat geld goed kunnen gebruiken. Zij moet rondkomen van vijftig euro per week. Drie volwassen kinderen heeft ze. Die rijden stuk voor stuk in peperdure SUV’s.  Zij zullen als het er op aan komt ongetwijfeld hun oude moeder uit de nood helpen. Daar hoef ik me niet druk over te maken.

Ik kan wat overmaken naar een goed doel. Keus genoeg. Wat me echter tegenstaat aan die charitatieve instellingen? Hun directeuren graaien handenvol geld uit de opbrengsten van inzamelingsacties. Die goede doelen, puur, gun ik van harte mijn driehonderdtachtig euro. Die graaiers niet.

Ja! Ik geef het gewoon aan mijn zonen. Ik heb er twee. Ieder honderdnegentig euro. Voelt in eerste instantie prima maar ik denk, dat ze niet willen, dat ik dat geld weggeef. ‘Ga er zelf eens iets leuks mee doen’, hoor ik ze al zeggen. Dus dat valt ook af

Mijn lucratieve energiecontract loopt dus in oktober 2023 af. Wie weet hoe hoog die inflatie nog oploopt. Misschien wel tè hoog. Daarom houd ik die eerste honderdnegentig euro voor mezelf, als  appeltje voor de dorst.

Dan heb ik er nog altijd honderdnegentig  over om weg te geven .. of neen, béter: samen met wat spaarcentjes , koop ik nieuwe laptop. Kan ik mijn columns voortaan fijn op tikken.

Uiteindelijk heeft de energiecompensatie  zo nog een mooie bestemming gekregen. Hoewel ik er net zo lief iemand blij mee had gemaakt, hoor.

         

vrijdag 4 november 2022

HAP, SLIK, WEG.

Mijn broer Simon, is eenenzestig en functioneert op het niveau van een peuter van anderhalf. Hij woont in Strijen, althans daar staat zijn bed, in een Instelling voor verstandelijk en lichamelijk gehandicapten. Ik ga een paar uurtjes bij hem op bezoek.

Qua conditie is hij nog een van ‘de besten’ daar. Hij is voornamelijk verstandelijk gehandicapt. Heeft dan wel suikerziekte en is half blind, een rolstoel heeft hij niet nodig en met zijn begeleiders kan hij redelijk communiceren. Zijn vijf medebewoners zijn dubbel gehandicapt: er valt geen woord met ze te wisselen en ze hebben allen een rolstoel of een ander hulpmiddel nodig om zich voort te bewegen.

Als ik die zondagmiddag bij Simon op bezoek ga, zit hij met vijf andere bewoners plus de begeleidsters Toosje en Edith, aan de patat-mèt. De borden zijn net vol geschept. Ik mag ook aanschuiven maar sla de uitnodiging af. Ik heb net een groot bord muesli naar binnen gewerkt. Patat wordt blijkbaar ook hier als een lekkernij  beschouwd, gezien de grote, hongerige ogen van de meeste bewoners.

Mijn broer lust alles. Hij is een (broodmagere) veelvraat en een razendsnelle eter. Als hij de kans krijgt tenminste. Want de leiding hier, wil hem eetmanieren bijbrengen. Zijn hele leven lang heeft hij zijn eten zonder te kauwen naar binnen kunnen proppen en net nu de tandarts zijn laatste paar tanden en kiezen heeft getrokken, roept de leiding in koor: ‘Simon, kauwen!!’ Het valt om de donder niet mee voor hem, om te kauwen met dat sompende tandvlees. Ze zullen het wel goed bedoelen. Een begeleidster heeft de patatjes voor Simon in kleine partjes gesneden , hij prikt ze één voor één aan zijn vork en … hap, slik, weg.

‘Nee, Simon, even wachten. Simon!! Eerst je mond leeg eten,’ zegt begeleidster Toosje, ‘én kauwen!’. Zij kijkt hem streng doch liefdevol aan en houdt nu onverbiddelijk zijn hand met vork vast tot ie zijn mond leeg heeft. Zolang zijn hand vastgehouden wordt zit Simon onrustig te bouncen in de richting van zijn bord en weer terug. Zodra Toosje zijn hand loslaat pakt hij zijn flitsende eettempo weer moeiteloos op.

Helemaal weggedrukt op de zitting van haar rolstoel, zit vijftig plusser Karin, een piepklein, gremlin-achtig wezentje, moeilijk te doen. Bij elk patatje dat haar aangeboden wordt draait  ze demonstratief haar hoofd om, slaakt een kreet die door merg en been gaat, steekt haar tong uit en wanneer het patatje uit haar zicht is verdwenen, likt ze met haar buitensporig grote tong aan haar rechter bovenarm, van onder naar boven. Dan weigert ze nòg eens een patatje … weer die kreet en weer likt ze aan haar bovenarm … een ritueel dat zich nog enkele malen zal herhalen.

Ik schrik me te pletter, als epilepticus Tom, die, uit voorzorg, met een soort wielrennershelm aan tafel zit, van zijn stoel dondert en beangstigend gaat liggen stuiptrekken en schuimbekken. Van schrik heb ik een deel van mijn inmiddels lauw geworden  koffie over mijn witte overhemd gegooid ….. de anderen hier zijn dat blijkbaar van Tom gewend. Hoe dan ook: ze laten zich de patatjes er niet minder om smaken. Geduldig wordt Tom weer door beide begeleidsters in de eethouding gehesen; nog even het schuim van zijn mond en klaar is hij weer.

 

Harold is een langzame eter, hij is de incontinente senior van de groep (tegen de zeventig schat ik hem). Hij zit de godganse dag met een halve theedoek in zijn mond te soppen … ook onder het eten gaat hij daar het liefst mee door. Hij heeft er bolle wangen van gekregen. Hem die theedoek ontfutselen  is schier onmogelijk. Na elk patatje gaat die doek weer naar binnen.

De tijd breekt aan voor het altijd feestelijke toetje: Simon volgt vanaf de eettafel met een begerige blik, alle bewegingen van Edith en Toosje in de keuken. Zij maken voor ieder een beker yoghurt met sinaasappelsiroop en zij lossen daarin de noodzakelijke medicijnen op. Een klusje dat alle aandacht opeist van de dames.

Simons toetje staat nog maar goed en wel voor zijn neus of hij grijpt het met twee handen vast, flapt zijn buiten proportionele  tong uit zijn mond, klapt die tegen de beker en gooit de hele inhoud in  no-time achter in zijn keel. Zijn van gulzigheid nog waterige ogen schieten zowat uit zijn kassen als hij de hardste boer van de dag laat. De koffie heb ik godzijdank inmiddels al op.

Met een natte washand poetsen Toosje en Edith nog even de gezichten schoon en niet eerder dan na het gristelijke danken, mag iedereen van tafel.

Ik wandel met Simon nog een uurtje in het fraaie park vlakbij de instelling. Zingen doen we dan ook. Hij kent nog aardig wat liedjes. Simon brult alléén de laatste paar woorden van elke liedregel mee:

-          ‘ … slaapt gij nog …’

-          ‘… witte stippen …’

-          ‘ … toemba, toemba … ’

-          ‘ … zo zwart als roet … ‘  (dat mag dan nog).

‘Hoe zorgeloos kan het leven toch wezen?’ Met  dank aan Toosje en Edith!