dinsdag 8 november 2022

HET BEEN.

Hè, daar ligt een been?! Een lang been. Van een volwassene. Moet wel een man zijn. Er steekt een herenschoen onderuit. Zeker maatje vijfenveertig. Om het been zit een spijkerbroekspijp. Van boven is de broek gerafeld en bloederig. Het is een luguber gezicht, zo van een afstandje, al die afgerukte aderen en pezen. Wat zal er gebeurd zijn? Een lichaamsdeel verlies je toch zomaar niet. Op de middenweg ligt het. Het is niet zo druk op de Meent, om half tien ’s avonds. De auto’s rijden er met een boogje omheen. Waarschijnlijk weet geen enkele automobilist waar hij precies voor uitwijkt. Als er even niks aankomt, kniel ik bij het been en stroop de broekspijp wat op. Het is het zwaar behaarde been van een zwarte man.

Een automobilist nadert, ongeduldig toeterend. Ik trek de broekspijp strak. Meer rafelig bovenbeen wordt zichtbaar.

Een automobilist draait zijn raampje open: ‘Jij weg daar!’

Ik loop rustig naar die automobilist: ’Daar ligt een been. Ik wilde er even goed naar kijken. Je kan doorrijden nou.’

‘Dàt been is?’

‘Je bent toch niet doof, gast? Wat zeg  ik nou net tegen je?’

‘Jij 112 bellen!’

‘Rijd nou maar door, want er staan inmiddels wel tien auto’s achter je. Die willen door.’

Ik speel maar even voor verkeersagent. Ik leid het verkeer langs het been. Ik fluit hard op mijn vingers en geef het stopteken. Na een paar hectische minuten is het rustig. Hét moment om het been van de rijweg af te slepen. Pittige klus. Vast een grote breedgeschouderde jongen. Nou, nee, breedgeschouderd. Kan ik nu nog niks over zeggen. Wel groot en zwaar. Hij is niet de jongste.  Zijn spijkerbroek is van de vorige eeuw.

Ik mag de mobiel van een passant gebruiken.

‘U heeft politie nodig?’

‘Ja, ik ben in het centrum. Heb hier een been. Heeft u  een melding van iemand met zonder been? ’

‘Zeg meneer, u moet deze alarmlijn niet misbruiken voor flauwe grappen, we hebben …..’

‘O, nee, nee, mevrouw, dat doe ik echt niet. Ik heb namelijk het been gevonden van die man. Ik zit er nu naast. Op de Meent, voor de poffertjeskraam. Stuur een wagen.’

‘Goed. Hoe is uw naam?’

‘Van der Steen’

‘Blijf bij het been, meneer van der Steen? Ik stuur een wagen, meteen.’

Ik sta àchter de poffertjeskraam. Wil geen betrokkenheid. Geen lastige vragen van de politie. Moeilijke toestanden. Kost me zeeën van tijd. Daar zit ik niet op te wachten.

Daar is de politie. Ze hebben het been gezien. Kijken nog wat verdwaasd rond. Ze missen mij en wie weet de man, met dat àndere been in zijn graf?

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten