Mijn broer Simon, is eenenzestig en functioneert op het niveau van een peuter van anderhalf. Hij woont in Strijen, althans daar staat zijn bed, in een Instelling voor verstandelijk en lichamelijk gehandicapten. Ik ga een paar uurtjes bij hem op bezoek.
Qua conditie is hij nog een van ‘de besten’ daar. Hij is
voornamelijk verstandelijk gehandicapt. Heeft dan wel suikerziekte en is half
blind, een rolstoel heeft hij niet nodig en met zijn begeleiders kan hij
redelijk communiceren. Zijn vijf medebewoners zijn dubbel gehandicapt: er valt
geen woord met ze te wisselen en ze hebben allen een rolstoel of een ander
hulpmiddel nodig om zich voort te bewegen.
Als ik die zondagmiddag bij Simon op bezoek ga, zit hij met
vijf andere bewoners plus de begeleidsters Toosje en Edith, aan de patat-mèt.
De borden zijn net vol geschept. Ik mag ook aanschuiven maar sla de uitnodiging
af. Ik heb net een groot bord muesli naar binnen gewerkt. Patat wordt blijkbaar
ook hier als een lekkernij beschouwd,
gezien de grote, hongerige ogen van de meeste bewoners.
Mijn broer lust alles. Hij is een (broodmagere) veelvraat en
een razendsnelle eter. Als hij de kans krijgt tenminste. Want de leiding hier,
wil hem eetmanieren bijbrengen. Zijn hele leven lang heeft hij zijn eten zonder
te kauwen naar binnen kunnen proppen en net nu de tandarts zijn laatste paar
tanden en kiezen heeft getrokken, roept de leiding in koor: ‘Simon, kauwen!!’ Het
valt om de donder niet mee voor hem, om te kauwen met dat sompende tandvlees.
Ze zullen het wel goed bedoelen. Een begeleidster heeft de patatjes voor Simon
in kleine partjes gesneden , hij prikt ze één voor één aan zijn vork en … hap,
slik, weg.
‘Nee, Simon, even wachten. Simon!! Eerst je mond leeg eten,’
zegt begeleidster Toosje, ‘én kauwen!’. Zij kijkt hem streng doch liefdevol aan
en houdt nu onverbiddelijk zijn hand met vork vast tot ie zijn mond leeg heeft.
Zolang zijn hand vastgehouden wordt zit Simon onrustig te bouncen in de
richting van zijn bord en weer terug. Zodra Toosje zijn hand loslaat pakt hij zijn
flitsende eettempo weer moeiteloos op.
Helemaal weggedrukt op de zitting van haar rolstoel, zit
vijftig plusser Karin, een piepklein, gremlin-achtig wezentje, moeilijk te
doen. Bij elk patatje dat haar aangeboden wordt draait ze demonstratief haar hoofd om, slaakt een
kreet die door merg en been gaat, steekt haar tong uit en wanneer het patatje
uit haar zicht is verdwenen, likt ze met haar buitensporig grote tong aan haar
rechter bovenarm, van onder naar boven. Dan weigert ze nòg eens een patatje …
weer die kreet en weer likt ze aan haar bovenarm … een ritueel dat zich nog
enkele malen zal herhalen.
Ik schrik me te pletter, als epilepticus Tom, die, uit
voorzorg, met een soort wielrennershelm aan tafel zit, van zijn stoel dondert
en beangstigend gaat liggen stuiptrekken en schuimbekken. Van schrik heb ik een
deel van mijn inmiddels lauw geworden
koffie over mijn witte overhemd gegooid ….. de anderen hier zijn dat blijkbaar
van Tom gewend. Hoe dan ook: ze laten zich de patatjes er niet minder om
smaken. Geduldig wordt Tom weer door beide begeleidsters in de eethouding
gehesen; nog even het schuim van zijn mond en klaar is hij weer.
Harold is een langzame eter, hij is de incontinente senior
van de groep (tegen de zeventig schat ik hem). Hij zit de godganse dag met een
halve theedoek in zijn mond te soppen … ook onder het eten gaat hij daar het
liefst mee door. Hij heeft er bolle wangen van gekregen. Hem die theedoek
ontfutselen is schier onmogelijk. Na elk
patatje gaat die doek weer naar binnen.
De tijd breekt aan voor het altijd feestelijke toetje: Simon
volgt vanaf de eettafel met een begerige blik, alle bewegingen van Edith en
Toosje in de keuken. Zij maken voor ieder een beker yoghurt met sinaasappelsiroop
en zij lossen daarin de noodzakelijke medicijnen op. Een klusje dat alle
aandacht opeist van de dames.
Simons toetje staat nog maar goed en wel voor zijn neus of
hij grijpt het met twee handen vast, flapt zijn buiten proportionele tong uit zijn mond, klapt die tegen de beker
en gooit de hele inhoud in no-time achter
in zijn keel. Zijn van gulzigheid nog waterige ogen schieten zowat uit zijn
kassen als hij de hardste boer van de dag laat. De koffie heb ik godzijdank
inmiddels al op.
Met een natte washand poetsen Toosje en Edith nog even de
gezichten schoon en niet eerder dan na het gristelijke danken, mag iedereen van
tafel.
Ik wandel met Simon nog een uurtje in het fraaie park vlakbij
de instelling. Zingen doen we dan ook. Hij kent nog aardig wat liedjes. Simon brult
alléén de laatste paar woorden van elke liedregel mee:
-
‘ … slaapt gij nog …’
-
‘… witte stippen …’
-
‘ … toemba, toemba … ’
-
‘ … zo zwart als roet …
‘ (dat mag dan nog).
‘Hoe zorgeloos kan het leven toch wezen?’ Met dank aan Toosje en Edith!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten