zaterdag 9 juli 2022

SITA, ONZE HOND (5).

Tot mijn afgrijzen zie ik, als ik binnenkom die geniepige rooie kat uit mijn etensbak zitten eten … is ze helemaal gek … zoiets maakt me razend … ik jank, blaf en spurt naar mijn eten … de kat springt met een boogje over me heen en schiet langs Jee de trap op. Er is nog maar een klein beetje eten over in mijn bak. Alles schrok ik, als een uitgehongerde naar binnen. Ik proef het niet eens. Rotkat!

Slaap hier wel goed … op die comfortabele driezitter … goed voor mijn rug … ruikt nog wel een beetje naar die muffe kat  … maar dat is nog maar effe. Heb die rooie niet meer gezien sinds ze aan me eten zat … en dat is haar te geraaien ook.

Ik lig er in alle vroegte nog voor dood bij, als ik opeens een schuiver krijg … van Jee nog wel. Vind me terug op het tapijt. Baasje Jee staat tegen me te foeteren. De stoom komt uit zijn oren, … wat ik er van begrijp is dat ik nooit meer op die bank mag. Hoe kon ik dat nou weten? ‘Allemaal hondenharen … je krabt het leer kapot … hondenstank,’ dat is wat ik van zijn gebral opvang. Daar gaan we alweer, de vriendelijkheid is gesmolten als sneeuw voor de zon.’ Jee kijkt woedend en wijst naar het halletje. Dáár moet ik liggen, bij mij mand … in dat tochtige halletje, vlakbij de etensbak van die ellendige kat.

Ik doe net alsof ik lig te pitten. Jee gaat naar de wc … onder de douche … ik geef geen sjoege … hij pakt mijn riem … normaal blaf, hijg en ren ik,  spring ik tegen hem op, als hij me gaat uitlaten … maar nu effe niet … nu doe ik ijzig … kom nou! ‘Hé, Sita, kom op we gaan.’ Hij laat de riem zachtjes tegen m’n rug vallen.

Ik ren de trappen af; moet dan voor de buitendeur wachten op die slome Jee.  Buiten ga ik gelijk snuffelen. Ruik zo veel mogelijk kleine plasjes. Als ik al zowat een halve kilometer weg ben, roept Jee me terug … ik moet aan de riem … de angsthaas. Voor mij hoeft hij niet bang te zijn, mij overkomt niks. Ik heb een goede engelbewaarder.

Jee moet er maar aan wennen, dat ik hou van doorlopen … en als ik erg moet poepen, plassen of ik ruik een loops vrouwtje, dán ben ik niet te houden … zeker niet door Jee … toch al niet bepaald het type krachtpatser.

‘Rustig, Sita!’, zegt Jee herhaaldelijk; hij trekt dan overdreven hard aan de riem. Hij wurgt me zowat. Ik geloof dat ik me lelijk vergist heb in hem.  Maar oké, ik hou me rustig, … tòtdat ik een loopse teef ruik. Ze loopt aan de overkant en ziet er sappig uit: glad, strak, slank, grote, dikke, natte lippen, helemaal mijn type. Ik ruk me los en sprint naar de overkant. Op het zelfde moment hoor ik een rauwe kreet, achter me … ligt Jee te jammeren. Fietsers en automobilisten kunnen hem ter nauwer nood ontwijken. Een passerende fietser stopt en helpt hem op de been. Daar staat hij dan met z’n kapotte broek en bloedende knieën aan de overkant. Met mijn riem nog om mijn nek, maak ik een vluggertje met een héél gretige loopse boxer.

 

(wordt vervolgd)

vrijdag 8 juli 2022

SITA, ONZE HOND. (4)

 

‘Ik weet zeker dat jullie veel plezier aan Sita zullen beleven,’ zegt Ton. ‘Ja, dat denk ik ook,’ zegt Ans. De schijnheilen.  Ze gaan weg, aaien me nog even … voor mij hoeft dat helemaal niet … ben blij dat ik van dat stel af ben, dat wil je niet weten. Ik ga echt geen uitgebreid afscheid van ze nemen … een knuffel voor de baby? …  ach, ze verstaan me toch niet. 

Dalijk lekker effe naar buiten, met Jee of Carola, maakt mij niet uit. ‘k sta wel op klappen.

Vier keer per dag word ik hier uitgelaten, wow. Leuke buurt ook. Wel oud. Veel smalle straatjes. Nauwelijks groen. Er staan een paar bomen op een smal strookje gras langs het water. Lekker voor een frisse duik. Te weinig bomen hier. Aan elke boom ruik ik wel honderd verschillende reuen. Ik kan niet alles ruiken. Kan niet overal bij. Sommige plasjes zitten veel te hoog voor mij.

Jee doet zijn best om me het naar de zin te maken. Hij roept ‘Sita’ en staat met een tak in zijn hand … oké dan, laat ik hem zijn zin maar geven. Ik ren naar hem toe en spring hoog op (daar ben ik goed in) om die tak te pakken. Dat lukt me nu niet omdat Jee die tak stiekem ineens een stuk hoger houdt. Dan zwiept hij die tak een eind weg … ’zoek’ roept hij dan. Ik ga de tak halen … leg hem voor Jee zijn schoenen. ‘Braaf zo Sita’ zegt hij dan en aait me. Gooit ie de tak wèèr weg … breng ik hem wèèr terug … enz … enz … ja, daaaag, na vijf keer heb ik het wel gezien. Ik ga nu in ieder geval even wat anders doen … beetje rondsnuffelen. Hopen liggen er genoeg. In alle soorten en maten. Even een kleine inspectie houden. Jammer. Er liggen alleen maar goed verteerde hopen …  de niet goed verteerde zijn het lekkerst, daar zitten nog smakelijke resthapjes in.

Hallo hé, wat krijgen we nou? Daar komt een klein baasje aan met een grote hond. ‘Kom Sita, kom.’ hoor ik Jee roepen, 'kom.' Nou, ik ben echt niet bang, hoor.

Die hond, een bouvier,  wordt losgelaten … hij heeft een muilkorf op … duitgeteld,e sukkel. ’t Lijkt of hij dat hoort … hij komt op me af gerend … ik wacht tot hij vlak bij mij is en dan spurt ik vlak langs hem in de richting van zijn kleine baasje, dat nu nog  vriendelijk staat te lachen en mij zelfs over aait. Wat zou die reus gaan doen….ben benieuwd. Oké, daar komt hij weer aan … ik ga rondjes lopen, net iets harder dan hij … de bochten maak ik  steeds iets scherper … o, o,o, wat is dat toch moeilijk voor die grote jongen …..en vooruit: nóg een ietsiepietsie harder…..en het bochtje nóg iets scherper en ja hoor, daar gaat ie  op zijn gemuilkorfde bek. Geweldig! Uitgeteld.

‘Sita, kom!’ roept mijn baas dwingend. Nagenietend trippel ik triomfantelijk naar hem toe. Hij geeft me een paar bemoedigende klopjes. Ja, Jee is heel trots op mij. Ben wel buiten adem. Zweet me rot. Laat m’n tong zo ver mogelijk uit mijn bek hangen.

Ondertussen heb Ik wel trek gekregen, dus ik ren als een speer naar boven. Hoe snel ik ook boven ben, ik zal toch op Jee moeten wachten. Als hij de deur heeft geopend, glip ik gauw vòòr hem naar binnen. Honger. Dorst.  Als ik binnenkom, zie ik tot mijn afgrijzen die geniepige rooie kat uit mijn bak zitten eten … is ze helemaal belatafeld  … daar kan ik zo kwaad om worden… ik jank, blaf en spurt naar mijn etensbak … de kat springt verschrikt met een boogje over me heen en schiet langs Jee de trap op. Er is nog maar een klein pestbeetje over in mijn bak. Dat schrok ik achter mekaar naar binnen. Ik proef niet eens wat ik eet. Rotkat!

(wordt vervolgd)

donderdag 7 juli 2022

SITA, ONZE HOND (3)

Toevallig zie ik dat daar een voederbakje staat   …  met nog een paar stukjes runderhart … jamjam … die scoor ik straks wel … hoewel … ik kan me  nooit zo goed beheersen. 

’t Moet een rooie zijn, die kat hier, allemaal rooie haren op de vloer.  

Hé, wat goed zeg! Ik heb er niet eens om hoeven vragen: Carola zet zo maar een bak water voor me neer. Te gek. Ga gelijk een beetje lebberen. Terwijl ik drink streelt ze me met twee handen mijn oren … ze knijpt er zachtjes in. Lief. Ze heeft alleen die drinkbak te dicht bij die kattenbak gezet, dat moet wel anders. Nou ja, dat komt nog wel.

Tsjonge, jonge, jonge, wat huilt mijn baasje krokodillentranen: ‘We zouden Sita toch zò graag houden maar dat kàn echt niet samen met onze Annabelle … kijk, nú verscheurt hij alleen nog maar schoenen en tasjes … maar straks, ik moet er niet aan denken, dat hij zich aan die kleine schat van ons vergrijpt.’ Mijn bek valt wijd open, boos word ik,  als ik Ton zo hoor,  ‘… neen, Sita móét echt bij ons weg … we weten nu alleen nog niemand voor hem … we zouden het zó erg vinden om hem naar het asiel te brengen … hij is zo’n lieve hond … èn zindelijk. Hé, bedenk ik me nou, misschien is Sita wel wat voor jullie, Jee en Carola?! Volgens mij zijn jullie echte hondenmensen.’ ‘Ja, goed idee van jou, Ton,’ zegt Ans.  

Ik heb allang gezien dat die Jee en Carola me willen hebben ….ze zien dat ik een goede hond voor hen ben … het zijn mensen met hondenkennis … ze zijn gewoon aardig voor mij, dat voel ik.  Lekker relaxt zitten  Jee en Carola op de bank … ik, op de vloer tussen hen in, lig te zwiepen met mijn mooie langharige staart.

Ton haalt mijn mand met al mijn spullen uit zijn auto en zet alles neer naast de voordeur, bij die kattenbak. Als die nieuwe baas nu maar niet denkt, dat ik daar in de stank ga liggen. Ik ga er nu alleen even heen  om die verrukkelijke stukjes runderhart naar binnen te gooien … heerlijk. Hé …  wat hoor ik nou? Een blazende kat? Of vergis ik me? Er is hier geen kat te bekennen.

‘Ik weet zeker dat jullie veel plezier aan Sita zullen beleven,’ zegt Ton. ‘Ja, denk ik ook,’ zegt Ans. De schijnheilen.  Ze gaan weg, aaien me nog een keer over mijn kop … ben zo  blij dat ik van dat stel af ben, dat wil je niet weten. Ik ga geen uitgebreid afscheid van ze nemen … een knuffel voor de baby? …  ach, ze verstaan me toch niet.  

Dalijk lekker effe naar buiten. Ik moet wel nodig.

(wordt vervolgd)

woensdag 6 juli 2022

SITA, ONZE HOND (2)

 

Dit is de dag nadat ik een schoen van Ton, een handtasje van Ans en een trappelzakje van Annabelle kapot knauwde. In Rotterdam, gaan Ton en Ans een flink potje zitten overdrijven over mij, tegen Jee en Carola: wat een lieve, leuke, aardige en gezellige hond ik toch ben … tot baby Annabelle kwam.

‘Ja, meneer Sita krijgt minder aandacht, hè? Meneer Sita wordt een beetje jaloers, hè? Meneer Sita gaat dan uit protest het laptopkoffertje van het baasje maar onderpiesen, hè?!’ Zittie me met een zuur gezicht aan te kijken, die sukkelbaas van mij, terwijl hij me, bij elke lettergreep die hij uitspreekt, met zijn knokkels  venijnig op mijn kop tikt. Alsof ik geen gevoel heb. Dierenbeul! Ja, sorry hoor.

‘Hé, Ton, doe es even rustig joh, dat beestje heeft ook gevoel.’ zegt Jee.  Goed zo, Jee. Het wordt .  hoog tijd dat er dierenpolitie komt. Een simpele ziel is het die Ton … het heeft helemaal niks met jaloezie te maken … sinds de geboorte van Annabelle laten ze me steeds korter uit  … daar word ik gewoon bloednerveus van, logisch toch? Ik moet èrgens mijn behoefte doen. Als hùn wc-deur steeds op slot zit, moeten ze toch ook ergens anders gaan staan plassen? En … dan hoor ik hem ook nog zeggen ‘hij bijt onze spullen kapot.’ Ik ga ergens anders liggen … met mijn kop op Jee zijn voeten … vindt hij goed ...

Ja, als ze me zenuwachtig maken, ga ik uit mijn dak, dat wel. Kan ik het helpen? Zo zit ik nu eenmaal in elkaar. Ik ben ook maar een simpele hond.

Ton zegt doodleuk, waar ik bij zit, dat ie van me af wil. Naar een asiel nog wel! Ans zit instemmend te knikken. Dat zeggen ze  natuurlijk alleen maar om medelijden op te wekken bij  Jee en Carola, zodat ze me dan overnemen. Geniepig mannetje! Met Jee en Carola, zie ik het wel zitten.  Jee aait me over mijn koppie, klopt me zachtjes op mijn rug … lekker … rek me helemaal uit en wrijf m’n neus langs zijn benen .

Godzijdank hebben ze hier geen kinderen. Een nadeel, zeg maar gerust een ramp, is de kat, die ze hier hebben. Een kat in nood deelt gemene krabbels uit. Dat heb ik tenminste wel eens op straat gehoord. Tot nu toe ruik ik dat beest alleen nog maar. Die kat heeft mij vast al in de smiezen. Ik heb geen flauw idee waar hij of zij uithangt. Er komt een misselijk makende geur uit die bak naast de voordeur … gatver … veel drolletjes liggen er in. Toevallig zie ik dat daarnaast een voederbakje staat     met nog een paar stukjes runderhart … jamjam … die scoor ik straks wel … hoewel … ik kan me  nooit zo goed beheersen.

 

(wordt vervolgd)

dinsdag 5 juli 2022

Sita, onze hond. (1)

 

Waar ik geboren ben weet ik niet. Geen flauw idee wie mijn vader en mijn moeder zijn. Broers of zussen? Onbekend. Wat ik wel weet is dat ik in Schiedam woon op een flat en dat ik Sita heet. Gouwe mensen. Ton en Ans heten ze. Ton leert me waar ik moet poepen. Heel aardig doet hij dat: als ik op het trottoir wil poepen, trekt hij me aan mijn riem naar de rijweg en als ik daar mijn drolletje heb gedraaid, geeft hij me een lekker brokje.

Ik heb in twee weken door wat de bedoeling is maar ik doe nóg eens twee weken net of ik het niet snap … die brokjes  zijn zo verdomd lekker. Ton zegt ook steeds tegen me: ‘Sita, gewoon helemaal uitpoepen, jongen, niet zo snel afknijpen die bolus, laat die auto’s maar wachten.’

Leuk park hier, met een grote vijver, in de buurt van de flat. Ook veel bomen met de piesluchtjes van andere mannetjes. Tegen bomen piesen hoeft niemand me meer te leren. Jammer wel, dat ik niet zo hoog kan piesen als sint-bernhards of herders … ik ben maar middelmatig hondje.

In het park komt Ton een mevrouw tegen met een jong slapend kind in een buggy.

‘Hé hallo,’ kus, kus, kus ... die blijven me daar toch lange tijd staan praten ... dààr ben ik hier natuurlijk niet voor ... ik ben hier om te rennen. Ja, ’t is een beetje lullig van me , ik geef het toe: ik ga vervelend liggen piepen en een beetje aan mijn riem trekken maar Ton geeft geen krimp. Hij staat daar maar een beetje te lachen, te draaien en te slijmjurken ... getver ... dan vraagt die vrouw opeens: ‘Zeg, Ton, wat is het eigenlijk voor hond?’

zegt ie: ‘een mannetje’….

’Nee joh, dat bedoel ik niet, man … en bovendien: dat zie ik toch zelf ook wel aan zijn waterpistool, neen, Ton, ik bedoel: wat voor ras?’

‘Oh, het is een Gordon Setter, een jachthond…..een supersnelle jachthond.……kan ruiken als de beste…….kijk maar eens wat een superneus hij heeft…..op kilometers afstand kan hij zijn prooi ruiken … en zijn baasje.’

Hou nou maar op over mijn neus…..ook mijn oren zijn bovennormaal begaafd en die worden onderhand doodziek van dat langdurige gewauwel van jullie.  Vandaag hoor ik trouwens voor het eerst dat ik een Gordon Setter ben…..toch leuk om te weten ... ik had eerlijk gezegd al zo’n vermoeden.

Wat er gebeurd is, weet ik niet.  Wat ik zie is dat Ans  een alsmaar dikkere buik krijgt en dan opeens is die buik weer helemaal plat en hoor ik een mensenbaby hard huilen. Ik hòòr de baby niet alleen ik ruik haar zo af en toe ook goed.

Met de komst van die baby breekt er een slechte tijd aan voor mij. Ton en Ans zien me niet meer staan. Het is Annabelle voor en Annabelle na. Ik word veel te weinig uitgelaten ... ik kan mijn pies en mijn poep natuurlijk niet tot in de eeuwigheid ophouden ... dus laat ik mezelf uit ... elke dag in een andere kamer  tsja … je moet eens weten hoe ze dan tekeer tegen me gaan ... terwijl ze verdorie weten hoe scherp mijn gehoor is ... gewoon dierenmishandeling! Bloednerveus word ik ervan ... ik raak in een dip en móét iets te knauwen hebben. Erg flauw vind ik het, dat ze dan zeggen, dat ik jaloers ben op de baby, dat ìk me misdraag, omdat ìk te weinig aandacht krijg.

Dàt is het verhaal dat ze vertellen aan Jee en Carola. Die wonen in Rotterdam. We gaan er in de auto naar toe, Ton gooit wat speeltjes, een extra kleedje, mijn etensbak, mijn riem en mijn inentingspapieren in mijn mand en zet die in de auto. Hij commandeert mij ook in de auto te gaan zitten ... als hij eens wist hoe ik moest piesen……maar dat telt allemaal niet meer. Het is de dag nadat ik een schoen van Ton, een handtasje van Ans en een trappelzakje van de kleine Annabelle kapot knauw.

(wordt vervolgd)

VADERS MANTELZORGER

 


Ze heeft me de hele dag al niet gebeld, ik ben de deur toch niet uit geweest. Normaliter hebben we elke dag wel even contact met elkaar. Wat zou er toch aan de hand zijn? Ik kan háár ook niet bereiken.  Pappa, Suze en ik hebben het niet makkelijk maar toch wel fijn met elkaar.  We eten elke dag samen, babbelen wat, kijken tv: naar het journaal, een leuke quiz … (en beslist niet naar die vreselijke talk-shows). Ondertussen zit pappa met z’n goede arm, te klaverjassen achter z’n computer.  Hij heeft een tia gehad, die lieve schat. Half mei zie ik Charles naast de wc-pot liggen. Met zijn hoofd in zijn eigen braaksel. Zijn piemel hangt nog uit zijn broek. Ik hoop dat Suze niet al te veel zorgen om haar vader maakt. Hij kan nog wel praten maar wat hij nu precies zegt, klinkt voor ons als een Oekraïens dialect. Als Suze nog thuis woont is ze zo lief en zorgzaam voor haar vader. Ook voor mij trouwens, want met die ene arm kan hij echt niet zo veel meer. Charles en ik deden alles in het huishouden zo’n beet je samen. Alleen strijken dat kon hij niet. Flauwekul natuurlijk! Want waar een wil is, is een weg, toch?!  Strijken vond meneer de dirigent gewoon beneden zijn waardigheid. Ik laat het verder maar zo.  Ook voor zijn eigen werk is hij inmiddels 100% afgekeurd; hij is of liever gezegd hij was de dirigent van het Groot Filharmonisch Orkest.  

Suze is niet zo’n prater. Een binnenvetter. Ik zie soms aan haar gezichtje dat er iets is, maar als ik haar ernaar vraag, krijg ik te horen, dat ze een beetje moe is … dat het druk is op haar werk. Ze werkt in de bouw .. een van de weinige vrouwen. Ze is machiniste op zo’n superhoge hijskraan, die van die zware bouwelementen naar boven moet hijsen. Soms werkt ze aan een gebouw dat wel 22 hoog moet worden. ’n Hele verantwoording voor zo’n meisje … en dan zit ze ook nog zowat de hele dag in haar uppie, op zo’n honderd meter hoogte. 

Suze neemt, na pappa’s tia, eigenlijk alle taken van hem over. Ondanks zijn tia, rookt Charles gewoon door; nog steeds als een schoorsteen. Samson shag. Sjekkies kan hij  niet meer draaien, met dat ene handje.  Suze rookt ook. Zij draait een paar sjekkies voor hem voordat ze naar haar werk gaat. Dat die ellende met Charles tegelijk optreedt  met het personeelsgebrek in de zorg.

Suze is een geschenk uit de hemel voor mij. Eerlijk gezegd meer voor Charles dan voor mij. Ze is zijn mantelzorger. Ze kleedt hem aan en uit, zet hem onder de douche en als hij zich weer eens vergist heeft,  verschoont ze hem.  Charles is een schat maar ik kan echt niet meer voor hem zorgen.

Tegen vijven word ik gebeld door haar baas. Suze heeft zich opgesloten in haar cabine. Ze durft er niet meer uit. Hij zegt me dat het alarmnummer is gebeld.  

zondag 3 juli 2022

HUILENDE BABY

 Sandra loopt voorop, met haar typische lichte tred, een meter of twee achter haar galoppeert Ria. ‘We hóéven geen afstand meer te houden, hoor Sandra’.

 ‘Ja, dat weet ik ook wel, ik ben niet achterlijk.’

‘Nou rustig maar, ik wist niet dat je boos zou worden.’

‘Neen! Ik word ook helemaal niet boos, schat, maar dat ik voorop loop, ja, dat komt alleen omdat ik me een beetje loop op te winden. Onbewust loop ik dan wat harder dan jij. Maar hier ben ik weer, weet je, ik vraag me af waarom jij er in ’s hemelsnaam voor gekozen hebt om hier  in dit kut-parkje te gaan wandelen, terwijl  er aan weerskanten van deze wijk twee prachtige bossen zijn.  Afijn, we lopen hier nu eenmaal. Ik zal er niet mee over zeuren, jij was aan de beurt om te kiezen.’

In de verte klinkt een  ontroostbaar babygehuil. Het geluid komt naderbij en blijkt van een kleine niet meer zo jonge kale man te komen. Hij loopt aan de overkant van de sloot. De man heeft een baby  in zijn armen. 

‘Het is vast haar opa.’

‘Hoe weet je nou of het een meisje is.’ 

‘Meisjesbaby’s huilen nu eenmaal een octaaf hoger dan jongensbaby’s.  Dit is duidelijk een meisje. Ze huilt, als ik het goed hoor, bijna net zoals onze Lieke deed.’

‘Had ie niet beter een wandelwagentje mee kunnen nemen … daarin dommelen ze meestal nogal gauw in slaap.’

Ze kunnen hun ogen (en oren) niet van de man en baby afhouden.

‘Zou hij helemaal niks te eten voor dat kind hebben meegenomen?’

‘ Wie zegt dat dat kind honger heeft? Misschien is die opa wel naar buiten gestuurd met dat kind omdat ze binnen haar gejank zat waren. Tja, je bent niet voor niks opa.’

Hij gaat op het dichtstbijzijnde bankje zitten.

‘Opa hééft wel wat bij zich, in dat Kruidvattasje.’ 

De dames zijn er aan de overkant van de sloot ook  maar even bij gaan zitten.

‘Opa gaat haar verschonen … die bank is toch veel te hard voor dat tere poppetje … het lijkt wel of ze nu nog veel harder ligt te krijsen.’ 

‘O jee, gepoept, logisch dat ze zo te keer gaat …’

‘Kijk, kijk, kijk,  kijk,  Ria … hahaha …  kijk: met haar waterpistooltje piest  zij het overhemd van haar opaatje kletsnat; het is dus overduidelijk een meisje, hè schat?’

‘Neen, toch niet dan, heb me dus vergist.’

Opa pakt het huilebalkje  op om de poepluier netjes in de gemeentelijke afvalbak te deponeren. De dames maken al aanstalten om door te wandelen, tot ze zien dat  opa weer op het bankje gaat zitten. ‘Verrek, heeft hij toch nog wat te drinken voor dat kleine wurmpje meegenomen. Zag je dat San? Hij sabbelde eerst zelf even aan het speentje en deed hem dan pas in zijn mondje … dat doet ie heel goed, die ouwe.’

Ogenblikkelijk is het hongerige ventje stil. Duidelijk ontspannen zit opa te genieten van zijn smullende, nog nasnikkende kleinzoon. Als hij even opkijkt, ziet hij ons zitten. Hij lacht en knikt ons vriendelijk toe.

‘Eerlijk gezegd voel ik me wel een beetje een voyeur.  En jij?’

‘Ja, ik eigenlijk ook.’

De dames zwaaien lachend naar opa en vervolgen hun wandeling.