donderdag 14 mei 2015

FOOD-TRUCK

Food-Truckfestival in het Vroesenpark. Het  leek ons, mij en mijn vrouw, leuk om vandaag te doen. Een festivalletje met lekker en gezond eten. Hoeven we zelf niet te koken. Heel bijzonder daar is dat  je eerst je eigen glas moet kopen voor twee euro vijftig. Dan kan je pas een drankje bestellen, je glas leegdrinken, het laten afwassen en als je weer dorst hebt, het weer laten volgieten. In het huis-aan-huis krantje de Havenloods las ik dat er ook  grappig theater en lekkere muziek zou zijn. Het nieuwe weer.nl  voorspelde goed weer  … wat wil je nog meer?
Tsja, wat ik nog meer zou willen?? Simpel: daar naar binnen kunnen! Meer niet 
Het feest begint om twee uur. Ik dacht: laten we niet gelijk om twee uur op de stoep staan. Dan moet alles nog opgestart worden, zijn de artiesten nog niet wakker, is het bier nog lauw en zijn de bietjes nog rauw. We gaan tegen half vier. ’t Is goed weer. Niet te warm, niet te koud. Wat  ons opvalt, als wij op bijna een kilometer van het Vroesenpark zijn, is, dat tegen alle bomen, lantaarnpalen en hekken fietsen geparkeerd staan, meestal vier tegen elkaar aan soms drie soms twee.  Na lang zoeken, vinden we in een van de zijstraten een vrij tuinhek om onze fietsen ‘dubbel-op-slot’ te stallen. Achter ons horen we stevig gebonk op een raam. Waarschijnlijk van de ‘eigenaar’ van het tuinhek, die wil dat we onze fietsen daar weghalen. We doen deze keer eens net of we gek zijn en zetten er stevig de pas in, naar het park.
Er komen ons al flink wat mensen tegemoet. Mijn vrouw zegt dan : ‘Zo, die hebben het al snel bekeken  … dan zal het wel niet zo veel bijzonders wezen.’  Als we het park inlopen, verbazen we ons over de drukte.
Het is nu half vier. Op de grasperken verpozen vele stelletjes zich, al dan niet in gezelschap van  hun kleine grut. Veelal geduldig, vreedzaam glimlachend. De stroom mensen, die het Vroesenpark verlaat houdt niet op.
Een stukje park ter grote van een voetbalveld. Dat is het hele festivalterrein! Op het verharde pad dat ons naar het festival moet leiden, krijgen we van een jongeman een flyer in handen gedrukt. Zal wel een hamburger of milkshake aanbieding zijn.  
Op zo’n honderd meter voor de ingang, kunnen we onze ogen haast niet geloven. Tussen dranghekken staan honderden mensen. Velen met jonge kinderen. Ze willen allemaal naar binnen. Maar ze mogen er niet gelijk in. Want het is vol. Paar mensen eruit, paar mensen erin. Zo gaat het nu. Tussen drie en vier uur ’s middags is de wachttijd zeker een uur. Dat zien we niet zitten.
Op die flyer staat trouwens niks over goedkope hamburgers of zo. Er staat op:

Het is nu helaas te druk.
U kunt beter weg gaan.
En een andere keer terugkomen.
Vrijdag, zaterdag en zondag is het festival er ook nog. 

 ‘Ja, daaaaaag,’ zegt mijn vrouw teleurgesteld, ‘wat mij betreft kunnen ze de mooi pot op.’
Jammer,  want we hadden hier zo graag  gezond gegeten en gedronken.
De organisatie heeft blijkbaar niet geleerd van eerder gemaakte fouten.

Onderweg naar huis fietsend besloten we lekker makkelijk te eten.  Niet zo gezond misschien. Zij eet gado gado. Ik een roti rundvlees kerrie. Biertje erbij uit eigen glas! Heerlijk toch?!  

woensdag 13 mei 2015

BUUF

Mandy ligt met een rood aangelopen gezichtje in haar wieg, de wangen nat van de echte tranen. Dat ze nu al weer wakker is. Misschien heeft ze wel een kwartier liggen huilen. Ik dacht dat ik vòòr haar volgende voeding makkelijk even de was kon ophangen.  We hebben nog, ouderwets, waslijnen gespannen  van de achtergevel van ons huis tot de pergola voor in de tuin. Veertig meter waslijn, heerlijk, altijd voldoende plek. Ja, als je met zijn zessen bent, heb je dat wel nodig.  Mijn buurvrouw heeft zo’n droogmolen. Daar gaat ook wel veel was op maar als ik haar elke keer weer zie hannesen met dat ding, dan prijs ik mij gelukkig met mijn recht toe recht aan waslijnen.
Leuk mens, mijn buurvrouw.   Ze vraagt direct naar de kleine.
‘Kom straks even een bakkie doen, dan kan je haar gelijk zien.’  Zelf is de buurvrouw, ’buuf’, zeg ik altijd, al uit de kleine kinderen. Ze zijn allemaal de deur uit. Ook Carel, haar tweede man. Van haar eerste man is ze afgegaan toen hij wegens ontucht met jonge meisjes veroordeeld was tot vijf jaar cel.
 Carel heeft ze zelf om persoonlijke redenen onlangs de deur uitgewerkt.  Op zich is hij een doodgoeie man, dat ontkent buuf niet maar ze kon hem gewoon niet meer luchten of zien. Zijn asymmetrische grote hoofd niet. Zijn bril met de jampotglazen niet. Zijn uitpuilende buik niet. Zijn stemgeluid niet. Van dat laatste heeft buuf het meeste last. Sinds Carels tweede tia, hij was toen pas drieënzestig,  hangt zijn tong een beetje buitenboord. Hij is echt heel moeilijk te verstaan. Volgens buuf heeft hij er zelf geen erg in dat ie, oneerbiedig gezegd, de boel onderspettert als hij wat zegt. Dat is vervelend, vooral voor Carel zelf. Maar buuf is een harde. Ze heeft het met hem gehad. Zij is ook blij dat die stinkende brommer van hem het huis uit is.  Jazeker ook, die brommer! Carel is een Jan Lul eerste klas maar zijn brommer, een Zundapp, moet per sé binnen gestald worden. In de bijkeuken. Buuf is dolblij dat haar huis nu vrij is van die uitlaatgaslucht:
‘Bij ons thuis sloeg het bier bij het inschenken al meteen dood,’ grapt ze, want humor heeft ze altijd gehad. Buuf heeft nog wel een huisje voor Carel geregeld, want dat was hem zelf beslist niet gelukt, met zijn slechte ogen en zijn spraakgebrek.  
‘Gisteren is hij officieel verhuisd. We hebben er gisteren nog een neut op genomen met mekaar. Toen is hij vertrokken … op zijn brommertje. Zijn accordeon heeft hij ook meegenomen. Heeft ie straks wat te doen, daar. Ja, op het laatst werd hij wel een beetje emotioneel. Maar dat soort dingen druk ik altijd gelijk de kop in, hoor,’ zegt buuf.
De was hangt inmiddels. Het is prima droogweer. Er staat een zacht briesje en het zonnetje komt steeds iets meer te voorschijn van achter de wolken.
‘Nou buuf, kom  kijken naar mijn kleine meisje. Het is toch zo’n lekkere scheet!’
‘Ja, ik kom er gelijk aan.’
Mandy ligt in haar wiegje te snikken. Haar betraande gezichtje is helemaal rood aangelopen.
Daar is buuf al. Ze neemt een duik in het wiegje om Mandy te bekijken:
‘Krijg nou niks’ zegt ze, ‘dat is een mongooltje, joh! Had je dat nog niet gezien?’

‘Is het geen schatje?’ zeg ik …. ‘alleen melk in je koffie, hè buuf?’

dinsdag 12 mei 2015

MOEDERDAG

Zondag jongstleden was het weer moederdag. De tweede zondag in mei. Deze dag gaat al enkele decennia aan mijn vrouw en mij voorbij. Alleen enkele jaren na ons trouwen, begin zeventiger jaren, deden we er nog wat aan en gingen we ’s ochtends, op de koffie bij haar moeder en  ’s middags, op de thee bij die van mij. Met een bosje bloemen, gewoon een eenvoudig bosje bloemen, fresia’s of zo.
Volgens de traditie zouden we eigenlijk een bos anjers moeten geven. Althans volgens de bedenkster van moederdag: de Amerikaanse mevrouw Anna Jarvis. Zij maakte het zelfs zo bont, door te stellen dat ook op graven van moeders, grootmoeders en overgrootmoeders witte anjers zouden moeten worden gelegd, op die tweede zondag in mei.
Met die moederdag zijn we destijds gestopt om emancipatorisch-feministische, anti fascistische en anti-commerciële redenen. Daarover later meer.

Tot onze grote verbazing … mijn vrouw zei tegen mij: ’Ik viel zowat van mijn stoel  …’, belde onze jongste zoon, afgelopen zaterdag met de vraag of hij op moederdag kon langs komen.
De laatste keer dat hij daar spontaan zelf iets aan gedaan had was zo’n dertig jaar terug. Hartstikke leuk natuurlijk … toen wilde hij per sé voor zijn moeder een ontbijtje op bed maken. Precies weet ik het niet meer maar ik dacht dat het een croissantje met kaas was, een boterham met dik jam en een gekookt eitje, niet te hard niet te zacht en als drinken een kop zwarte koffie met suiker. Hij had goed opgelet, want dat was wat zijn moeder zo’n beetje elke zondagochtend wegwerkte. De grote moeilijkheid van dit ontbijtje-op-bed was het naar boven brengen ervan. Daar moest ik hem, tegen zijn zin, wèl even bij helpen … tsja, anders was het hoogstwaarschijnlijk een ei geworden op een doorweekt bedje van kaascroissant, koffie en brood. Mams was blij verrast. Zoonlief sloeg zijn etende moeder apetrots gade en vroeg wel vier keer of ze het lekker vond.
Beneden zat de oudste. Die deed net als zijn ouders niet aan moederdag.  Een speciale reden had hij daar niet voor. Gewoon …. In de eerste vier of vijf groepen van de basisschool had hij braaf de goed-bedoelde-moederdag-rotzooi in elkaar geknutseld en in zijn moeders handen gedrukt. Daarna was het meestal  weer de hoogste tijd om een balletje te gaan trappen. Hij zat, terwijl mams op bed ontbeet, tv te kijken, naar Rembo en Rembo. Niet echt een moederdag-duo.
De bedenkster van moederdag, wilde dat op die dag de vrouw, als de hard werkende spil van het drukke gezin, in het zonnetje werd gezet. Aanvankelijk werd moeders als blijk van waardering een bosje anjers of een flesje eau de cologne gegeven ook werden wensjes voor mams opgezegd. Maar allengs werd dat bosje bloemen een giga - boeket, het flesje eau de cologne werd een schoonheidsbehandeling en van wensjes was al helemaal geen sprake meer. Daar kwamen ovenwanten, strijkijzers of nog veel duurdere zaken voor in de plaats. Moederdag werd een dag waar door bakkers, bloemisten en Blokkers met grote dollartekens in hun ogen naar werd uitgekeken.

De zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw was de bloeiperiode van het feminisme. Veel emanciperende vrouwen, waaronder ook mijn vrouw, zagen in moederdag een poging, hen in hun traditionele moeder- en vrouwenrol terug te drukken. Dat die vrouwen niet meer aan moederdag wilden doen, noch voor zichzelf noch voor anderen, sprak voor zich.
In de Tweede Wereldoorlog voerden de nazi’s, ook in Nederland, de Duitse moederdag in op de tweede zondag van mei. Voor elk gebaard kind werd moeder geëerd met medailles; hoe meer koters, hoe mooier en duurder de medailles. Een soort fok-premie was dat dus. Dit moederdag-idee staat me heel erg tegen en ik kan het op die tweede zondag in mei niet loslaten.


Hoe zou dat nou zitten met vaderdag? Dat kan toch zeker wèl normaal gevierd worden zoals vroeger? Met voor paps eenvoudige kado’s als een luxe doos herenzakdoeken, een paar fleurige sokken of een potje brylcreem.

zondag 10 mei 2015

WIET

Ik word wakker van het gemorrel van een sleutel in het slot van de voordeur. Voor de tv ben ik in slaap gevallen. In de gauwigheid zie ik de mislukte clownskop van Matthijs van Nieuwkerk. Het is tien voor half twee in de nacht.  Ik verwacht niemand meer. Mijn vouw is al vanaf half twaalf onder zeil. Mijn kinderen zijn al jaren de deur uit.
Ik sla met mijn vuist op de deur: ‘ Wat moet dat daar?! Oprotten. Dit is niet jouw huis!’zeg ik zo stoer als ik maar kan.

‘Oh, sorry, ja, nu zie ik het ook. Ik sta bij de verkeerde deur, sorry, nogmaals. Ik ben Manuel, je buurman van nummer tweehonderd zevenentachtig. Ik herken zijn stem. Hij ziet eruit als een verzopen kat. Zonder er goed bij na te denken bied ik hem een bak koffie aan.
‘Dat sla ik niet af,’zegt hij.

Hij vertelt me dat hij uit het ziekenhuis is weggelopen. Zijn opgezwollen voeten heeft hij kapot gelopen en de wonden waren gaan etteren. In het ziekenhuis hebben ze zijn voeten gedesinfecteerd en verbonden. Het zou het beste zijn als hij de hele nacht in het ziekenhuis zou blijven. Hij was te onrustig. Langer dan een half uurtje hield hij het daar niet uit.
Normaal is het van het ziekenhuis naar huis drie kwartier lopen. Nu, met die pijnlijke poten zou die er zeker anderhalf uur over doen.

Het was erg druk in zijn hoofd, dat had hij van zijn moeder. Hij had daar wel pilletjes voor ingenomen. Die wilden nog niet zo helpen. Hij was al meer in dit ziekenhuis geweest. Nu wist hij alleen niet welke kant hij op moest om thuis te komen. 
Vanmiddag was hij nog even langs geweest bij zijn zwaar depressieve moeder. Zij is suïcidaal, daarom zit ze in een verpleeghuis. Zijn moeder had hem gezegd, dat hij bij het ziekenhuis langs moest gaan voor zijn voeten. Dat deed hij braaf. Onderweg naar het ziekenhuis kwam hij toevallig langs de coffeeshop. Hij kon de verleiding niet weerstaan om een grammetje wiet te scoren.

Hij dacht dat ie de kant van de parkeergarage op moest. Het liep daar  dood. Dat muurtje over klimmen kon wel ... over dat muurtje … een sloot! Tot aan zijn middel plonsde hij daar in. Niet zo best voor zijn voeten …  zo’n gore sloot.
‘Den Haag’ stond op het informatiebord boven de weg … dat was de verkeerde kant op …  of toch niet? … hij moest nog ergens een plattegrondje hebben ... tureluurs werd hij van die krioelende sterren hoog aan de hemel. Alsof er van binnenuit tegen zijn schedeldak gebeukt werd, zo voelde het.
Zijn rugzak was godzijdank nog droog. De wiet in het zijvakje ook. Hij  plofte neer op een bank om een jointje te bouwen. Wiet en Javaanse jongens waren Manuel een puike combinatie. Hij nam een flinke lange hijs van zijn joint, hield de rook zo lang mogelijk in zijn longen en ademde weer uit. De heftige binnenwaartse druk op zijn schedeldak nam vrijwel meteen af. Langzaam kwam de  sterrenhemel  tot rust. Schuin boven hem hing een bord met grote oogverblindend witte letters op een knalblauwe achtergrond: ‘Oude Noorden’ … die kant moest hij op. Hij zat niet op een bank maar op de vlijmscherpe vangrail van de A13. Vòòr hem, op de grond lag zijn plattegrondje … zeiknat. Dat had hij niet meer nodig, nu wist hij weer precies hoe hij thuis moest komen ... eerst lopen richting Gordelweg ... oversteken … nee stoppen … het stoplicht stond op superknalrood. Manuel negeerde het. Er kwam toch niks aan.
Na een uurtje stond hij hier bij mij aan de deur te morrelen.

De koffie smaakte goed. Dat zei hij  tenminste: hij was er helemaal van bijgekomen.

Op tv zat dat ventje van  DWDD nog steeds vreselijk druk te lullen (met het geluid uit nog wel). Ik heb mijn tv snel uitgedrukt en ben naar bed gegaan.

zaterdag 9 mei 2015

GAST

Sjoerd, een collega van me,  is voor het eerst bij me op bezoek.
M’n vrouw is een dagje shoppen in Amsterdam. Met een vriendin.
Ze eten daar ook wat.
Sjoerd, een collega, eet vandaag bij mij. We gaan samen wat maken.
 ‘Wat wil je drinken? vraag ik.
‘Wat hebbie? vraagtie.
‘Pils, wijn, fris, sap.’
‘Rode of witte wijn?’
‘Ik heb alleen witte.’
‘Geef dan maar een biertje … o, eh, wat voor bier heb je eigenlijk in huis?
‘Ik heb altijd maar één soort, dat Best Bier, weet je wel? Moet je er een glas bij?
‘Nou nee, Jee, lamaar  …  doe maar een sappie, sinasappelsap graag.’
‘Sinasappelsap heb ik geloof ik niet, nee … wel  appelsap, lekkere koude appelsap.’
‘Prima, dan neem ik dat toch; maar eerlijk gezegd  hóéft sap van mij nooit zo koud te zijn ... op kamertemperatuur komt de zuivere vruchtensmaak  vaak veel beter tot zijn recht, vind ík dan, hoor.’
‘Jammer, maar dàt kan ik je niet aanbieden. Alle sappen die ik in huis heb, staan nu koud. Ik  kan natuurlijk nú wel even een pak appelsap uit de koelkast halen, dan is het  over een dikke twee uur wel op kamertemperatuur.’
‘Heb je ook abrikozen-perziksap koud staan?
‘Jazeker.’
‘Wil je dan voor mij een pak abrikozen-perziksap uit de koelkast halen … voor straks. Maar voor nu lust ik wel een  koud appelsapje van je.’

‘Na het werk moet ik altijd even bijkomen in mijn schommelstoeltje, die stoel waar jij nu zo lekker in zit, Sjoerd. Daar drink ik altijd een biertje, een koud Best Biertje. Maakt niet uit of het nou zomer of winter is.’
‘Proost Sjoerd, op een fijne avond.’
‘Ja, Jee, proost, een leuke avond.’
‘Stom hè? Ik vind dat Best Bier goed te drinken, maar mijn zonen noemen het zwerversbier.’
‘Die zonen van jou hebben geen verkeerde smaak, jongen,dat Best Bier is echt niet te zuipen, sorry hoor.

Iets anders …  heb jij misschien een kat in huis. Er hangt in dit huis een verstikkende kattenpislucht.’
‘Onze kater is een beetje kierewiet. Hij piest altijd náást in plaats van ìn zijn blauw – oranje kattenbak en zijn pies gaat  in, onder en tussen het zeil en het houtwerk zitten … en stinken natuurlijk. Schoonmaken is haast niet te doen. Vandaar die penetrante lucht.
‘Kijk, daar is Thijs, onze kater, de grote boosdoener. Ja, hè, dat komt nou allemaal door jou, hè Thijs, door jou zitten we hier samen in de stank, ouwe viespeuk.’ Thijs begint enthousiast te snuffelen aan Sjoerd, die angstig stijf met zijn knieën tegen elkaar gedrukt op mijn schommelstoel zit. Thijs kijkt Sjoerd even recht in zijn ogen en in een wip zit hij, luid spinnend, bij hem op schoot en staat hij te dauwtrappen op zijn corduroybroek. Onze kater heeft een voorliefde voor bange mannen.
Heel voorzichtig, om Thijs niet te storen, pakt hij zijn glaasje koude appelsap en neemt een paar slokken. Sjoerd vermant zich en durft Thijs voorzichtig te aaien. Voor Thijs is dan de lol er af en hij verdwijnt weer naar zijn hoekje in onze werkkamer.
‘Hebbie ons nieuwe uittenue al gezien, Jee? Bespottelijk toch?’
‘Zeker, dat blauw - oranje, het doet gewoon pijn aan mijn ogen, joh … weet  je wat ik denk, volgend seizoen worden we bij elke wedstrijd keihard uitgelachen en ingemaakt of andersom.’

‘Ja, zeker weten. Maar eh … zullen we dan nu eerst de keuken in gaan, Sjoerd? We eten peentjes en peultjes met biefstuk. Schil jij aardappelen? Een pond is wel genoeg voor ons tweetjes. De aardappelen staan in dat blauw-oranje mandje onder het aanrecht. Dan begin ik vast met de peultjes af te halen.’

vrijdag 8 mei 2015

SCHULD

Mijn schuld was het, jaren geleden al weer; dat is buiten kijf! Ik had hem gewoon aan de riem moeten houden. Sita loopt alsmaar aan me te trekken, zijn riem staat constant strak. Dat gaat de hele weg al zo, van ons huis naar het bos, toch gauw zo’n drie kilometer. Het gaat Sita niet snel genoeg. Ik heb geen idee hoe dat gaat bij honden. Van mensen weet ik het wel, dat ze al lol kunnen hebben over iets dat nog moet komen. Voorpret noemen we dat. Zullen honden ook zoiets hebben? Heeft hij er nu al plezier in om die lieve konijntjes straks de stuipen op hun lijfjes te jagen.
Ik kan absoluut niet sneller. De jongste hangt in een draagzak op mijn buik en slaapt als een roos. De oudste, Fred, loopt braaf aan mijn hand mee. Onder zijn vrije arm heeft hij zijn bal  … zijn onafscheidelijke bal. Van Fred weet ik het zeker. Hij heeft voorpret. Thuis zei hij al, dat hij met mij een balletje gaat trappen.
Het is juni en niet eens zo warm. Twintig graden. Normaal is het warmer. Wel fijn dat het niet zo druk is. Bij zesentwintig graden en hoger is kan je hier niet fatsoenlijk lopen.
Het voelt alsof mijn arm twintig centimeter langer is geworden, door dat gesleur van die klote hond. We gaan even op een bankje zitten met uitzicht op de plas. Ik laat Sita los. Hij rent linea recta naar het strandbadje en jaagt en passant een stel meeuwen op.  Met grote, hoge sprongen springt Sita het water in en zwemt een paar minuten rond. Hij schudt zich droog bij een stel mensen, dat staat te barbecueën. Twee van de barbecueërs lopen op Sita af, ze  schreeuwen en maken schoppende bewegingen naar hem. Nu heeft hij de schrik ook eens goed te pakken. Als een gek komt hij op ons afgerend en spettert ook ons nat door zich droog te schudden. Rudie, is wakker geworden van het gespetter van Sita en …. zo te ruiken heeft die kleine Rudie een verrassing voor me in zijn luiertje. Eerst even verschonen dan maar. Ik heb Sita aan een boom vastgezet en aan Fred heb ik geen omkijken, die vermaakt zich wel met … die magische bal.
We wandelen verder in de richting van het bos. Ik laat Sita daar los. Als een echte jachthond sjeest hij achter de konijnen aan, razendsnel is hij maar nooit krijgt hij een konijn te pakken. Bij een kleine open plek in het bos gaan we even zitten. Ik leg Rudie op zijn draagtas en ga even een balletje trappen met Fred. Hij heeft al een heel goede traptechniek. Veel kracht ook, voor zo’n ventje van vijf.  Je kan er natuurlijk nog niet veel van zeggen maar dat ie talent heeft, is een ding dat zeker is.
Sita hebben we al een hele tijd niet gezien en we moeten nu toch echt naar huis. Eten maken. Onderweg roepen we steeds: ‘Sita!’. Dat hoort hij en dan komt hij wel. Zo is het wel vaker gegaan.  Vandaag dus niet. Als we de drukke weg naar huis moeten oversteken, is ie er nog steeds niet.
Ook staat hij niet in onze achtertuin, ons hijgend op te wachten. Dat is ook wel eens gebeurd.
Het gaat nu heel anders. Rudie doet een middagdutje. Fred zit voor de tv. En ik heb net de prei gesneden, als de telefoon gaat. Politie. Ze hebben een hond gevonden. Met een chip in zijn oor. Mijn telefoonnummer staat er op. De politieagente vraagt of ik mijn hond kwijt ben.
Dat van die chip in Sita’s oor  was ik helemaal vergeten.
‘Dat klopt,’ zeg ik, ‘ik ben mijn hond kwijt. Hij is in het bos weggelopen. Hij liep los.’

De politieagente zegt dat ik van geluk mag spreken, dat mijn hond nog leeft, met al dat drukke verkeer. Ik kan hem bij het dierenasiel gaan ophalen. Voor de injecties, het gebruik van het hondenhok en de boete voor het los laten lopen moet ik honderd gulden neertellen. Allemaal door mijn schuld!

donderdag 7 mei 2015

BETTY

Vandaag wordt mijn mooie schoonzus Betty gecremeerd. Afgelopen zaterdag is ze op 88 jarige leeftijd overleden; op 16 juni zou ze 89 zijn geworden. Zeven weken geleden kreeg ze een herseninfarct en sindsdien heeft ze liggen worstelen met de dood. Veelal in stilte. Een enkele keer liet ze wat strijdvaardige kreten horen. Soms in het Nederlands soms in het Indonesisch. Ze is in Indonesië geboren, in Pangkalpinang. In de oorlog woonde ze daar ook.  Vijf jaar lang heeft ze  in het Jappenkamp, de Japanse versie van het concentratiekamp, gezeten. Van mijn schoonmoeder hoorde ik, dat niemand in dat kamp blijmoediger was dan Betty. Maar in haar doodsstrijd in het verpleeghuis, kwam angst en boosheid naar boven: ’Niet buigen voor die vent. Hij wil ons opsluiten, onze vrijheid afpakken!’
Die lieve Betty was degene, die mijn schoonvader (haar vader dus) de les las toen hij op kinderlijk jaloerse wijze, weigerde om kennis te maken met mij. Ze maakte haar vader duidelijk, dat haar jonge zusje, mijn huidige vrouw dus, best zelf kon uitmaken met wie ze door het leven wilde gaan. De kogel was daarmee door de kerk. Binnen een week na Betty’s interventie serveerde m’n schoonpapa me een lekker koud biertje en zat ik met hem te discussiëren over politieke en religieuze zaken.
De crematie is in Bergen op Zoom. Normaal gaan  mijn vrouw en ik met de trein. Maar omdat Betty een leuke, lieve  tante was voor onze kinderen, willen zij ook afscheid nemen van haar. We kunnen meerijden met onze oudste. Hij en zijn vrouw komen ons om tien uur ophalen. We rijden naar Dordrecht om onze jongste op te halen. Onderweg verdrijven we de spanning enigszins door te babbelen over de leuke nieuwe baan van onze schoondochter, de eerste stapjes van onze kleinzoon en de weergaloze Barcelona voetballer Messi, die de avond tevoren wonderschone doelpunten had gemaakt.
Twee uur te vroeg arriveren we bij het crematorium, dat is gebouwd op het terrein van een grote begraafplaats. We hebben ruimschoots de tijd voor een wandeling. Opvallend is dat tijdens de wandeling geregeld met ontzetting en verbazing gereageerd  wordt op met name de jonge doden.  Het grafje, met een tweeling, waarvan de een na acht dagen en de ander na negentien dagen overleed.  ‘ De ander kon echt niet zonder de een,’ is de strekking van de tekst op hun laatste rustplaatsje.
Betty is 88 geworden en wat haar betreft was het zeven weken eerder, tegelijk met haar herseninfarct, afgelopen geweest. Maar ja …. zeggen we dan altijd …. je hebt het niet voor het zeggen.
De witte kist, met Betty, staat centraal in de zaal. De fraaie sarong, opvallend simpel gedrapeerd over haar kist,triggert mijn tranen. Het is de sarong die bij Betty thuis over haar bankje lag. Bij binnenkomst …  het stemgeluid van Leonard Cohen die ‘Halleluja’ zingt … mijn tranen stromen.
Betty’s dochter en kleindochters nemen zeer tegen hun zin afscheid van hun moeder en oma. Mijn vrouw schreef nog een mooi briefje aan haar zo geliefde ouwe zus. Ze scheelden ruim twintig jaar. Mijn vrouw leest het briefje voor… het kleine meisje dat bij Betty mocht logeren … Betty als voorbeeldmoeder en -gastvrouw ….  Betty, die zo gezellig kon praten en goed kon luisteren …… ze zal Betty’s positieve, opgeruimde, energieke persoonlijkheid  missen. Net als alle aanwezigen hier