maandag 2 januari 2012

Vuurwerk

Een mietje noemen ze me. O, wat haat ik dat. Maar ze hebben wel gelijk. Op oudejaarsavond, met dat klotevuurwerk ben ik een pure vuurwerkmiet.  De laatste paar jaar heb ik het zwaardere werk maar helemaal links laten liggen. Sinds de jongens de deur uit zijn, verdom ik het om op oudejaarsavond stoer te gaan lopen doen. Ik sta alleen nog maar voor het raam in de woonkamer. Kijk naar het turbulente oorverdovende buitengebeuren en steek om de twee minuten een nieuw sterretje aan. Naar buiten? O nee! Binnen is het al erg genoeg. Ze smijten gillend en joelend hun sier- en knalvuurwerk tegen mijn dubbele glas, die kloterige kutjeugd. Mijn arme kater weet van angst niet waar hij het zoeken moet. Die zie ik een paar dagen niet.
Ik heb tien pakjes sterretjes ingeslagen. Ze liggen voor me op het kozijn. Dus ik kan voorlopig nog even voort met die dingen.  In ieder geval prik ik er sowieso twintig in onze kamerplanten, al is  dat onder luid protest van mijn eega, die denkt al dat groen zal sneuvelen onder dit bescheiden sputterende vuurwerkje. Ja, misschien dat een schijterige inferieure kerstster of een laf begoniaatje verschrompelt voor het eerste het beste sterretje maar ik ben er van overtuigd dat onze robuuste gatenplant, de imponerende vingerplant en de vlijmscherpe  christusdoorn zo’n sterretje met verve zal weerstaan.   

Mijn jongens zijn héél anders dan ik. Ze zijn dol op herrie. Hoe harder het geknal hoe beter. Om hen te plezieren heb ik daarom eens een heel groot pak siervuurwerk gekocht. Op mijn werk. Bij Harrie. Die handelde daar in. Al jaren. Elk jaar deelde hij, in september al, aan de tweehonderd werknemers van ons bedrijf vuurwerkbestellijsten uit. Ik gaf hem die lijst altijd hoofdschuddend terug:
‘Nee, aan die rotzooi geef ik geen geld uit Harrie.’  Mijn kinderen waren toen nog in de peuterfase en het zou nog een tijdje duren eer mijn jongens  zouden beseffen dat  er een oudejaarsavond bestond.  
Harrie deelde jaren later weer zijn bestellijsten uit  en sloeg me discreet over:
‘Geef mij dit keer maar eens wel zo’n formuliertje, Harrie. Ik ga dit jaar toch maar eens kijken of er wat voor mij bij zit,’ zei ik. Harrie lachte smalend.
‘Het is niet voor me zelf hoor, maar voor mijn kinderen. Iets veiligs wil ik. Siervuurwerk, kan ik dan toch het beste nemen, Harrie?’ Misschien heb ik het mis maar het leek net  alsof Harrie een vals lachje onderdrukte. Alleen al daarom bekroop me enige twijfel over zijn advies om het siervuurwerkpakket van vijfentwintig gulden te bestellen. Guldens. Over die tijd heb ik het dus. Dat was vijfentwintig keer meer dan ik mijn hele leven had uitgegeven aan vuurwerk. De rillingen liepen me alleen al over mijn rug als ik die stevige staven fel gekleurd vuurwerk, onder het cellofaan zag liggen.  ‘Rustig’ naast elkaar in de verpakking. Ter 'geruststelling' is op elk staafje ook nog eens een zwart doodshoofdje afgedrukt.
Tegen de jongens zei ik dat ik vuurwerk had gekocht en dat we het samen zouden gaan ontsteken voor de deur op oudejaarsavond. Alleen al door het aanhoren van deze simpele mededeling raakten ze door het dolle heen: dansend, springend en joelend gingen ze door het huis. Het was toen nog pas 27 november.
‘Mogen we het pakket zien pap.’
‘Neen jongens, dat kan ik pas op oudejaarsavond bij Harrie, de vuurwerkman afhalen. 
Dat laatste was gelogen, Ik had het pakketje al ontvangen en meteen weggestopt in mijn sokkenla. Op de bodem van de sokkenla en mijn sokken op het vuurwerk. Ik wilde namelijk koste wat kost voorkomen, dat dit vuurwerk voortijdig met vuur in aanraking zou komen dus leek het mij en goed idee het pakket onder die sokken te leggen, toch? Jazeker, het was ook een goed idee.  Uitstekend zelfs. Want het vuurwerk lag er op oudejaarsavond nog precies zo als ik het er had neergelegd.

Het was die oudejaarsavond  koud, het regende en het waaide hard. Ik rilde van de kou en trilde van de  spanning. Ik was ook niet op dit weer gekleed: op een paar pantoffels en over mijn streepjespyjama een winterjack. De jongens zijn alle twee helemaal uit hun doen na het zien van dat sensationele pakket vuurwerk. Ze sprongen hoog op om het vuurwerkpakket in mijn handen nog eens goed te kunnen zien.
‘Niet doen, jongens, even wachten, rustig, papa gaat even een shagje draaien. Met dat shagje gaan we al het vuurwerk………………………..’
Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!!
Een zevenklapper godverdomme vlak naast mijn voet. Ik schrik me de touwtering en als ik weer de moed heb om op te kijken zie ik mijn jongens aan de overkant van de straat in de weer met mijn peuk en het siervuurwerk. De jongst staat naar mij te zwaaien….dacht ik althans. Hij staat rotjes, voetzoekers en gillende keukenmeiden mijn kant op te gooien. De jongens hebben duidelijk  de avond van hun leven. Hun Bow and Arrows, Camuro’s en Firefighters schieten rakelings langs mij en argeloze voorbijgangers heen.
Waar zouden ze dat knalgedoe trouwens vandaan hebben. Als dat uit Harrie’s pakket komt dan  zal ik eens een hartig woordje met hem moeten spreken?!  

Ik ben niet in staat iets te ondernemen. Verstijfd van koude en angst sta ik op de rand van het trottoir met een kakofonie van geluiden om me heen.  Later vertelden de jongens dat ze zelf ook nog een pakket knalvuurwerk hadden gekocht, waarmee  ze mij onder vuur namen: daar stond hun bange  vader dan: ‘dancing in the rain’ om dat onnozele vuurwerk:  rotjes, gillende keukenmeiden en zevenklappers  te ontwijken.
Later die avond vertelden de jongens me dat ze al een paar jaar geëxperimenteerd hadden met vuurwerk. Ik stond perplex. Nooit ook maar iets van gemerkt. Blijkbaar is het allemaal steeds goed gegaan. Daar ben ik wel blij om. Ze kennen blijkbaar hun verantwoordelijkheden.
‘Ja, pa, dat mag toch ook wel, hè ouwe, ik weet niet of je het weet maar over drie weken ben ik echt achttien, hoor,’ zei de oudste. Fijne knul.
O ja, onze kater.....ik hoorde op nieuwjaarsdag, net onder dat mooie nieuwjaarsconcert op tv,  met al die walsen van Strauss, een uitermate  benauwd maar zeer bekend gemiauw.  Toen het concert afgelopen was ben ik meteen gaan zoeken en ja hoor, meneer had zich ingegraven in de vuile wasmand. Daar lag hij helemaal onderin te jammeren. Wat een vreselijke schijterd toch, dat beest!  
           

donderdag 29 december 2011

Ouwe Zus

Er zit, op mij en mijn vrouw na, niemand in  bus 5 van de gemeente Roosendaal. De chauffeur is als een kind zo blij dat hij voor ons mag stoppen.
‘Goedenavond, mevrouw, meneer!’ Voor de gezelligheid zet hij meteen zijn radio iets harder en begint met de song die te horen is mee te fluiten:  ‘een beetje verliefd’  kots, kots.  
Ik vind het iets sneus hebben. ’t Is dat wij nu in die bus zitten. Maar stel je voor dat wij hier niet zouden zitten…..dan rijdt zo’n man maar doelloos een aantal keer per avond zo’n traject van een uur heen en weer met die lege bus. Hoe zal de chauffeur dat ervaren.  Mij lijkt het onnoemelijk deprimerend, zelfs al zou ik er voor betaald zou krijgen.

We zijn in Roosendaal. Op bezoek bij Thea, de ouwe zus van mijn vrouw; 84 is ze inmiddels. Thea is ruim twintig jaar ouder dan mijn vrouw, Carola.  Er is nog een ouwe zus in mijn schoonfamilie: Hanny van 83. Broers zijn er niet en de schoonouders zijn al tientalle jaren  dood.

Destijds, ruim 40 jaar geleden, toen ik voor het eerst bij Carool over de vloer kwam, vond ik het een heel vreemde gewaarwording, dat zij zussen bleek te hebben, die beiden ouder zijn  dan mijn ouders. Het wende al met al toch redelijk snel. We zijn nu op  kerstbezoek bij Thea. Ze ziet er tot in de puntjes verzorgd uit; ik ken haar niet anders.  Ze heeft er blijkbaar alleen wat meer tijd voor nodig om zich zo te vertonen. Want ons oorspronkelijke voorstel was om op derde kerstdag zo rond elf uur ‘s ochtends bij haar te zijn maar dat ketste ze vlotjes af:
‘Kom maar om een uur of een, ik moet nog het een en ander doen.’ Zich optutten, bedoelt ze natuurlijk, die ijdeltuit maar dat zegt ze wijselijk niet tegen me. Aan d’r haar en zeker aan haar make-up te zien heeft ze die ochtend handenvol werk gehad. Ziet er allemaal keurig uit. Toen ik Thea leerde kennen was ze  vierenveertig en beeldschoon; zelfs voor mij als twintiger een aantrekkelijke vrouw. Tot op hoge leeftijd is ze dat ook gebleven. Mijn Carool heeft zich er niet altijd zo gemakkelijk bij gevoeld dat ik haar ouwe zus óók een stuk vond.
Bij Thea, is onderhand, op 84 jarige leeftijd, het betoverende er wel vanaf. Toch heeft ze nog elke dag weer die drive om een mooi ‘Thea-plaatje’ te maken. Zeer zeker als haar zus en haar man uit Amsterdam op bezoek komen.  Behalve dat ze haar haar en haar gezicht verfraait, kleedt ze zich ook uitermate modieus. Nee, niet grijs, of zwart, dat soort kleuren haat ze: een keurig felrood broekpak, een witte blouse verfraaid met borduursel en ze heeft een geborduurde blouse aan en een klein fel gekleurd sjaaltje.
Ondanks wat hinderlijk gebreken aan haar lijf: knieën, bloeddruk, doet ze nog van alles. Ze gymt, zingt en kaart. Zo’n Rietje Precies als ze vroeger was met allerlei huishoudelijke taken is ze niet meer, kan ze ook niet meer, wíl ze ook niet meer. Ze laat haar huishouden niet versloffen, maar dat een beetje minder inspanning vindt ze het  resultaat nu ook prima.
Koken deed ze vroeger als de beste. Vooral Indisch. Rijsttafel voor twaalf personen bakken en koken was geen enkele probleem voor haar. Het was haar specialiteit maar daar heeft ze nu  geen zin meer in. Ze heeft een pakje Conimex Nassi Goreng gekocht en ze maakt er, met wat kip, rijst, komkommer en kroepoek, toch nog wat smakelijks van voor ons drietjes.

Haar twee kinderen hebben haar verwend met zes klein- en drie achterkleinkinderen; de vierde is in aantocht. Een supertrotse oma. Bij de kleinkinderen is oma populair en andersom ook. Vrijwel op elke wand van oma’s appartement hangen foto’s van haar kleinkinderen. Haar kinderen, Hans en Olga,  zijn inmiddels gescheiden, iets dat haar veel verdriet heeft gedaan. Het is ruim tien jaar geleden maar nog steeds voelt ze de pijn. Dat heeft vooral te maken met het einde van haar eigen huwelijk. Dat was een uitstekend huwelijk  met de door Thea zo beminde Felix. Een huwelijk dat veel korter duurde dan ze wilde: Felix stierf 21 jaar geleden al op 67 jarige leeftijd aan strottenhoofdkanker.

Na de nassi goreng gaan we Thea weer verlaten. ´t Was goed elkaar weer even gezien te hebben. Het is rond een uur of zeven. Bus 5 is weer leeg. Op ons na. In de NS-sprinter zitten behalve wij, twee meisjes, die het opeens nodig vinden hun muziek keihard door de wagon te laten schallen. Van welke band weet ik niet. Ik schrik er wel van en roep misschien wel veel harder en bozer dan nodig:
‘Hé, kan het een beetje zachter?!’…………en zowaar, ze keken even om naar mij en deden het geluid nog zacht ook. Brave meisjes. Heerlijk!



    



zondag 25 december 2011

Kerststukje (2)

Ik heb dezer dagen voor het eerst sinds jaren geen kerststukjes gemaakt. Wel heb ik er in twee meegespeeld, met de toneelclub wel te verstaan..
In het eerste kerststukje speel ik een man van een jaar of veertig: een oersaaie, norse lul; getrouwd en vader van een dochtertje van elf, Meis genaamd. Zij zit aan één stuk door met een vriendinnetje te telezeuren.
Hoewel er geen gebrek is aan jonge meiden in de toneelvereniging, wordt mijn dochtertje in het stuk  gespeeld door een vrouw van in de zestig.
In  dit tweede kerststukje speel ik (als tweeënzestig jarige) een hippie van vijfentwintig, Jozef genaamd, die op een wel heel bijzondere wijze geconfronteerd wordt met de kinderwens van zijn vriendin, Maria. Over dit laatste gaat dit stukkie nu.


Als  Maria thuiskomt na een middagje kerstinkopen, ziet ze een grote doos op de eettafel staan. Het kerstpakket van Jozef, vermoedt ze, hoopt ze. Terwijl ze de kerstspullen opruimt meent ze wat te horen in de woonkamer maar wat het is en waar het geluid nou precies vandaan komt  weet ze niet. Ze gaat maar door met opruimen en dan klinkt opeens een langgerekt babygehuil. Onmiskenbaar komt dat geluid uit Jozefs kerstpakket.  Dat wás Jozefs kerstpakket helemaal niet, want in die doos ligt een goeddoorvoede  baby, een jongetje,  om aandacht te jengelen. Zodra Maria hem liefdevol in haar armen heeft genomen is hij stil. Maria voelt zich in de zevende hemel met dit godsgeschenk. Al zó lang en zó heftig verlangt ze naar een kind en dan is het er zo maar ineens, dit schatje. Aangevoerd in een verhuisdoos van de Gebroeders Vos uit Enkhuizen.
Maria weet dat het voor Jozef niet zo nodig hoeft, een kindje. Hij voelt zich niet vrij meer met een kind om zich heen en denkt dat hij dan bij mij op de tweede plaats komt. Bovendien vindt hij, stinken alle babies en produceren ze nare soorten geluid: dreinen, jengelen, krijsen. Dit keer zo neemt Maria zich stellig voor, kan Jozef op zijn kop gaan staan, dit kind houd ik, dit kind is van mij.

Jozef komt een beetje stoned, met een lachkick thuis. Hij valt Maria om haar nek en ziet dan dat ze ‘een kind’ in haar armen houdt. In eerste instantie denkt hij dat het dat joch is van de buren waar Maria soms op past  maar al gauw voelt Jozef dat er meer aan de hand is. Hij maakt Maria snel duidelijk dat, waar zij dat kind ook vandaan heeft,  hij het niet in huis wil hebben.
‘Jezus!’, zegt Jozef. ‘ Hoe vaak heb ik je dat nu al niet gezegd.’   
 Maria besloot meteen na deze uitspraak van Jozef haar vondeling Jezus te noemen.
 
In haar euforie over de onbevlekte ontvangenis van dit kind, tracht Maria haar vriend te verleiden tot het aanvaarden van het vaderschap over Jezus. Denk toch niet alleen aan de vervelende dingen, Jozef. Denk ook eens aan al die léúke dingen: aan de de spelletjes die je met hem kan doen, thuis en op straat, zoals daar zijn: blindemannetje, ezeltje prik, diefje met verlos, voetballen, boottochtjes maken en vissen. Tot slot kijkt Maria Jozef indringend aan en zegt dat ze geen probleem meer zal maken van Jozefs vriendschap met het mooie buurmeisje Saskia. Dat hoeft vanaf nu dus niet meer in het geniep.
Vooral bij die laatste woorden van Maria ontdooit Jozef zichtbaar.

Dan stelt Maria haar vriend voor de keuze. Ze verbindt er de liefdesvraag aan.
Als je echt van me houdt, Jozef, dan accepteer je dit kleine ventje als je zoon en trouw je met me. 

Als het antwoord van Jozef uitblijft begint ze te zingen.

What´s gonna be boy YES or NO??
Do we want him???
Do we want him forever
Do we need him,
Do we never leave him
Will we make him so happy for the rest of his live
Will you take take us away and will you make me you wife?????

Josef kan echter niet zo één, twee, drie de knoop doorhakken; hij vraagt haar of hij er nachtje over mag slapen.

Let me sleep on it
Baby baby let me sleep on it
Let me sleep on it
I’ll give you the answer in the morning


Maar dan toont Maria zich spijkerhard: ze wil uitsluitsel van Jozef en wel meteen: hier en nu!!

Jozef worstelt enige minuten naarstig met het vraagstuk en uiteindelijk gaat hij overstag.
Hij gaat akkoord met het vaderschap. Hoewel hij geen flauw idee heeft wat jongetjesbabies bijvoorbeeld allemaal eten, (Marsen, krakelingen, Bounties, Milky Ways, frietjes, zoute drop?) maar dat zullen ze snel genoeg te weten komen, denkt hij. Doorslaggevend voor Jozef is Maria’s zegen over zijn vriendschap met Saskia.

Zowel Jozef als Maria zitten nu  lekker in hun vel. Ze weten nog totaal niet wat ze allemaal te wachten staat met  zo’n kleine rakker over de vloer. Om te beginnen gaan ze gedrieën maar eens kijken wat er zoal te koop is. Jozef stelt voor om eerst maar eens een stel piepkleine voetbalschoentjes aan te schaffen voor het kleine manneke.  In feite zegt Jozef met dit laatste voorstel: welkom thuis Jezus, welkom bij Jozef en Maria, je pappa en mamma.  

vrijdag 23 december 2011

Kerststukjes

Ik heb dezer dagen voor het eerst sinds jaren geen kerststukjes gemaakt. Wel heb ik, op de toneelclub,  in twee kerststukjes meegespeeld.
In het eerste kerststukje speel ik (als tweeënzestig jarige) de rol van een vijfentwintig jarige hippie, die misschien wel gezinsuitbreiding krijgt. Misschien schrijf ik daar een volgende keer nog eens over.
Nu wat over het tweede kerststukje: ik speel daar in een man van een jaar of veertig: een oersaaie, norse lul; getrouwd en vader van een dochtertje van elf, Meis genaamd, dat aan één stuk door met een vriendinnetje zit te telezeuren.
Hoewel er geen gebrek aan jongere meiden is in de toneelvereniging wordt mijn dochtertje in het stuk  gespeeld door een vrouw van in de zestig. Soms worden dergelijke rollen wel eens gespeeld door kinderen van spelers maar dat is nu niet gelukt. Ach het is toch ook wel grappig en verrassend ook om een oudere dame over jeugdpuistjes en andere puberzaken te horen praten.
  
De moeder van het gezinnetje, wordt op zijn uitdrukkelijk verzoek gespeeld door een man. Het is een stereotype zorgmama, die tot uit den treuren kan zorgen en zeuren.  Het gezin heeft ook een huisdier, een konijn. Meis heeft dit konijn enkele jaren terug voor haar verjaardag gehad. Misschien houdt ze wel veel van Flappie maar in de praktijk aait ze het beestje alleen maar over zijn bolletje, meer niet. Zijn hok schoon maken en hem te eten geven, dat mogen vader en moeder doen. Eigenlijk komt het er op neer dat vader het altijd doet.   
Zo ook op die koude dag vlak voor kerst.  Vader zit de krant te lezen en hoopt op deze wijze van moeders gezever verschoond te blijven. Doch moeder gebiedt hem een peentje aan Flappie te geven. Geïrriteerd gooit vader de krant op de grond, rukt de peen uit moeders hand  en stampvoet naar Flappie’s hok.
Het beestje reageert verheugt. Het heeft honger. Vader, altijd iets onhandig met het kleine lieve diertje. Hij doet blijkbaar iets niet goed met voeren. Flappie bijt vader in ieder geval venijnig in zijn duim en in een reflex smijt hij het beestje op de tuintegels. Het kleine lieve diertje beweegt dan niet meer. Vader probeert Flappie met mond op mond beademing nog te redden maar dat mag niet baten.

Dan gaat vader behoorlijk in de fout. Natuurlijk, het is afschuwelijk, wat er gebeurd is maar in feite, als puntje bij paaltje komt, kon vader er absoluut niks aan doen. Maar wat gaat hij nu doen? Hij probeert de dood van Flappie in de doofpot te stoppen en zijn rol daarin te verdonkeremanen. Waarom toch?
Hij haast zich naar de keuken en vraagt moeder om haar allergrootste pan:
‘om de jaarlijkse kerstverrassing te gaan maken’.  Hij gaat terug naar het konijnenhok, propt de overleden Flappie in die pan en verbergt hem heimelijk in het schuurtje.
Wanneer korte tijd later, dochter Meis de verdwijning van Flappie ontdekt, slaat ze groot alarm en zowel moeder als vader (de hypocriet) zoeken mee naar haar verdwenen vriendje Flappie.
Natuurlijk is hij onvindbaar. Wij weten allen waarom. De volgende dag is het Kerstmis, eerste Kerstdag om precies te zijn. Het gezin is mineur om het verdwijnen van hun lieve konijn. Maar omdat het vandaag ook de geboortedag van Jezus is, kan een klein  beetje feestelijkheid natuurlijk niet uitblijven. Daarom heeft vader voor een verrassing gezorgd bij het kerstmaal en Meis mag er als eerste van proeven. Vader doet de deksel van de grote braadpan open en o, o, o, o wat ruikt dat stukje wild lekker. Tegelijk trekt Meis wit weg en ze gilt de hele buurt bij elkaar. Meis herkent daar in die pan meteen haar  Flappie aan zijn zo fraai gevormde lieve neusje. Ze gooit haar stoel naar achter, stampt op vader af en slaat hem eigenlijk veel te zacht. Hij verdient een flink pak slaag.

Vader gaat dan de zielenpoot uithangen en hij zegt dat hij Flappie per ongeluk heeft gedood. Hij liet hem van schrik uit zijn handen vallen, toen hij hard door Flappie werd gebeten. En o,o,o, wat schaamde hij zich nu, om het eerlijk te zeggen tegen moeder en Meis. Daarom heeft vader, om het een beetje goed te maken,  Flappie zo lekker mogelijk klaar gemaakt, zodat ze met z’n drietjes nog één keertje fijn van het konijntje kunnen genieten.
Hij had niet gezien dat moeder inmiddels het allerscherpste keukenmes gepakt had. Moeder had het niet moeilijk. Vader liet zich heel eenvoudig naar het schuurtje duwen. Daar stak moeder buiten Meis’gezichtsveld veertig maal op vader in. Eén keer heeft Meis nog naar vader gevraagd. Op vaderdag in juni. Daarna wordt hij snel vergeten. Maar elk jaar met kerst plenken moeder en Meis wat traantjes om de dood van die lieve, lieve Flappie.    

maandag 19 december 2011

Kerstmarkt

Van alle glühweintjes, die ik dit jaar gedronken heb was er niet een hetzelfde en laat ik het gelijk maar eerlijk zeggen: eigenlijk waren ze allemaal uit de categorie: niet te zuipen. Nu loopt de categorie niet te zuipen van ‘um zu kotzen’ tot ‘niet zo erg lekker’.
Vandaag ben ik op de kerstmarkt in Dordrecht en daar heb ik twee niet zulke lekkere glühweintjes op,  in een overigens zeer relaxte bruine kroeg, waar de bediening voor rekening komt van een stel  gezellige oudere, in het zwart geklede, geblondeerde dames. Ik plof daar na anderhalf uur slenteren over de kerstmarkt neer. Verkleumd tot op het bot. Vijf dooie vingers en een pimpelpaarse neus getuigen daarvan.  Gelukkig is de wijn  die geserveerd wordt kokend heet. Waarmee tegelijk ook al het positieve over dit wijntje is gezegd. Ik warm mijn ijskoude handen met succes aan het aardewerk potje waar de wijn in geschonken is maar ik kan voor dit doel natuurlijk net zo goed een heet glas thee of water bestellen. Deze glühwein is heet, mierzoet maar mist de authentieke glühweingeur: een melange van zoete rode wijn, kaneel en kruidnagel. Ik ben vijf euro kwijt voor twee glühweintjes (inclusief een halve euro fooi). Voor het  weer in beweging krijgen van mijn vijf dooie vingers, twee links, drie rechts, had ik toch echt aan een glühweintje niet genoeg.  

O ja, die dooie vingers……………, wat zien die er ijzig uit. Ik heb er nog al gauw last van. Mijn vingers hangen al snel dood aan mijn handen: als ik, pakweg een half uurtje fiets of wandel, zonder handschoenen,  bij een temperatuurtje van drie à vier graden Celcius.  Afschuwelijk die pastinaak witte kleur van die vingers. De kleur van de dood. Deze vingers geven een voorproefje op hoe ik uit zie als lijk, althans de eerste dagen dan. Doorgaans wordt er in mijn omgeving schrikachtig op die ijzige vingers gereageerd, met name het schrille contrast tussen die intens witte vingers naast de goed doorbloede.  Ze vormen als het ware ook een voorbode op de naderende dood en die wordt door de meeste van mijn familieleden, vrienden en kennissen tot op dit moment niet graag met mij in verband gebracht……dit dus terzijde.

Het allereerste glühweintje van 2011 drink ik in november, het loopt tegen Sinterklaas. Eigenlijk word je dan geacht bisschopswijn drinken maar ik had nog wat wijn, en paar zakjes glühweinkruiden, dus ik dacht ‘de boom in met de bisschopswijn!’ maar daar kreeg ik me toch spijt van!  Ik gebruikte als basis, een tamelijk zilt rood wijntje en dat genoemde zakje glühweinkruiden. Een  zakje dat enige tijd moet bungelen in net niet aan de kook gebrachte wijn. Nooit had ik die  zilte rode wijn moeten gebruiken maar in plaats daarvan zoete Spaanse. Er blijkt nog flink wat zoetstof bij te moeten. Een lekker glühtje heb ik daar nog niet mee, want de producent van het glühwein kruidenzakje, heeft zich danig vergist: de benodigde hoeveelheid kruidnagelpoeder is fors overschreden. Het resultaat is een bittere rode kruidnagelsiroop: elke slok die ik neem gaat gepaard met kotsneigingen. Uiteindelijk heb ik het bocht maar in de gootsteen geflikkerd. Die gootsteen leek er zelfs nog enige moeite mee te hebben gezien de vreemde bubbelgeluiden, die uit de afwatering opstegen.

Nog even terug naar de kerstmarkt in Dordrecht. Volop geniet ik  van de koren, die prachtige kerstliederen ten gehore brengen op de verscheiden muziekpodia. Zingen in koren is, als ik afga op wat ik hier zie voornamelijk een ouwe wijven aangelegenheid. Er zitten  wel eens wat jeugdige wijfies bij èn enkele stramme ouwe kerels (raadselachtig: vaak met heel grote snorren) maar die zijn altijd ver in de minderheid. De koren die ik vanmiddag zag en hoorde, steunen voornamelijk op de enthousiaste inzet van de 45+ plus vrouw. Het zijn ook vaak zingende oma’s. Zelden heb ik zo veel peutertjes  enthousiast naar hun zingende en soms ook swingende oma’s op het muziekpodium zien zwaaien.   
Er wordt deze middag door die koren, eerlijk is eerlijk, geweldig gezongen. Het werkt aanstekelijk, want ik heb onder andere ‘de herdertjes’, ‘er is een kindeke geboren op aard’, ‘I wish you a Merry Christmas,’ uit volle borst mee staan zingen.

De Dordtse Kerstmarkt mag eigenlijk helemaal die naam niet hebben. De helft van de kramen heeft geen ene reet met kerst te maken en dat vind ik nou zo zonde. Jammer van de kerstsfeer, die een kerstmarkt toch hoort uit te stralen. Een kraam met lieflijke kerstboomversieringen bevindt zich naast een kraam met alles op het gebied van de hengelsport, dat spoort niet! Net zoals die kraam met kerstverhalenbundels naast de zadels, spaken, snelbinders, binnen- en buitenbanden,  glimmende velgen en handvaten van de rijwielhandelaar. De  Dordtse kerstmarkt is een ordinaire braderie; niets meer en minder.

En tenslotte, zo tegen het einde van mijn bezoek aan de kerstmarkt, krijg ik opeens trek in iets. Een pannenkoek of een oliebol of zo. Het aanbod van warm vreten is gigantisch. De oliebol trekt het eerst mijn aandacht. De vrouw van de oliebollenkraam staat me in de maling te nemen, denk ik,  als ze zegt dat ze twee euro…vier gulden dus ….voor een oliebolletje wil vangen. Kan iemand me voorrekenen hoe zo'n prijs tot stand komt? Hoe dan ook: mijn oliebollentrek is op slag verdwenen.

Bij mijn zoon en z’n vriendin, die tegenwoordig in Dordrecht wonen, kan ik gelukkig wat voordeliger terecht voor een hapje eten. Vriendin Anoli heeft een heerlijk pikante snert gemaakt met roggebrood en spek. Zalig. Het is nog gezelli(g) ook. Ik vermoed dat dat mede komt door het uiterst sfeervolle kerstboompje.



donderdag 15 december 2011

Ongezond eten


Zonder enige schaamte wordt gedupeerde burgers een schuldgevoel aangepraat: niet alleen de  bankier maar ook de gewone man is schuldig aan die crisis. Langzamerhand lullen rechtse politici ons in de richting van een collectief schuldgevoel: ‘wij’ (burgers, bankiers en politici) moeten samen uit die crisis zien te komen. En dat terwijl de mega-veroorzaker van de crisis zonder enige sanctie op oude voet doorgaat met kwalijke speculeer- en graaipraktijken. De grote schuldige wordt dus niet aangepakt. De burgerslachtoffers wel. Zij krijgen de rekening van de crisis gepresenteerd.

Zo wordt ten gevolge van de crisis het gratis openbaar vervoer in Rotterdam voor 65-plussers afgeschaft.
 Zo zijn de kosten van de kinderopvang onderhand alleen nog maar te betalen voor de graaiers.
Zo rijzen de ziektekosten de pan uit.
Zo zullen door de crisis binnenkort in de sociale werkplaatsen duizenden ontslagen vallen omdat ons rechtse kabinet vindt dat het te duur is lichamelijk en verstandelijk gehandicapte mensen aan het werk te houden. Hun werkplek zal vervolgens worden ingenomen door werklozen en bijstandstrekkers. Zij moeten daar aan de slag voor het behoud van hun uitkering. De gehandicapten mogen dan thuis gezellig achter de geraniums gaan zitten.

Zo zal ook de overheid binnenkort in het kader van de crisisbestrijding overgaan tot een extra heffing  op ongezond eten (zoals daar bijvoorbeeld zijn half-om-half gehakt,  verse worst, frikadellen, hamburger, patatjes, doorregen speklappen, ouderwetse mayonaise) en ongezond drinken (bier, jenever).
Met name minima en laag opgeleiden eten ongezond en goedkoop eten. Tot deze conclusie  komt een academicus. Die voedingsprofessor  meldt eveneens dat deze ongezonde eters eerder dan nodig sterven en vaker dan nodig zwak, ziek of misselijk zijn.
Het vroegtijdig sterven van de ongezonde eter is  in het kader van de crisisbestrijding in feite  toch alleen maar voordelig: volop minder pensioengelden uit te betalen; volop minder ziektekosten te vergoeden.  De hausse aan maag-, darm- en leverklachten  als gevolg van het slechte eten is schreeuwend kostbaar. Alleen al door het nijpend tekort aan internisten. Ze zijn allen genoodzaakt peperdure overuren te maken.
Landelijk gezien staan er momenteel duizenden ongezonde eters op de wachtlijsten van onze internisten en dat kan niet zo doorgaan. Schrikbarend hoog zijn de kosten van ziekte en revalidatie ten gevolge van dit eetprobleem. De vroegtijdige sterfte en dat mag in dit verband wel eens worden genoteerd, vroegtijdige sterfte wordt heimelijk als een zegen beschouwd. 

De professor van het eetonderzoek is tot de conclusie gekomen dat minima en laagopgeleiden gezonder zullen gaan eten als hun inferieure voedsel extra belast wordt en dan duurder worden dan gezond voedsel. Het moge duidelijk zijn, dat uit de opbrengsten van die belastingheffing de extra kosten voor ziekte ten gevolge van ongezond eten betaald kunnen gaan worden en misschien ook nog wel een stukje crisisbestrijding.
Over een andere voor de hand liggende variant: vriendelijker ook  voor minima en laagst betaalden: de prijs van ongezond eten stabiel houden en de prijs van gezonde voeding een endje omlaag gooien, staat in het onderzoek geen woord. 

zondag 11 december 2011

Dovemansoren

Rinus:
Kijkt u daar nu toch eens, meneer, wat aandoenlijk, wat schattig, wat lief. Zo ongedwongen en naturel……… die dovemansoortjes! Hoe wonderlijk.
Tinus:
Wat zeg je toch allemaal weer? Ik heb je even niet gehoord, beste man. Hoogstwaarschijnlijk en eigenlijk weet ik het wel zeker, heb ik heel wat belangrijkere kwesties over mijn rug en aan mijn hoofd dan jouw doorgaans zo onnozel geraaskal…..met alle respect overigens,  waarde man.
Rinus:
Ze maken me zo intens gelukkig, die kleine dartele dovemansoortjes……
Tinus:
Over mijn rug voel ik een klein mierenbeestje of iets van dien aard, kriebelen, van boven naar beneden. Mijn hoofd daarentegen gaat heftig tekeer: ‘ Bonk, bonk, bonk,bonk’. Dat komt dan weer van die vermaledijde struisvogel vandaan, potjandikkeme.
Rinus:
Het lijkt welhaast een eeneiïge dovemanstweeling; zo identiek die kleine flaplelletjes en zeker ook de oorschelpjes
Tinus:
Wat doet die struisvogel me lelijk schrikken en dan druk ik me nog zachtjes uit. De struisvogel met z’n oorpijnigend gestruis en een wel heel ontoepasselijk dienblad in zijn bek.
Rinus:
Ach, het dovemans trommelvliesje, het buisje van Eustachius, hamer, aambeeld en stijgbeugel: alles zo identiek.
Tinus: Hij is gekleed als een gerant en vraagt mij, tussen neus en snavels door, ‘wilt u misschien nog iets gebruiken, heer?'
Rinus:
……en dat oorsmeer: dezelfde kleur, dezelfde geur, ja waarachtig ook: de zelfde smaak.
Tinus:
…….nog iets gebruiken!…………en dat terwijl ik nog helemaal niks op heb. Laat ik dat maar gewoon brutaal noemen. Wat mij ernstig hindert: hij doet me pijn aan de oren. Alles, letterlijk alles, hoor ik en het zou me niets verbazen , als ik alles ook nog eens twee keer zo hard zou horen als u of andere stervelingen. Daar, vriendelijke vriend,  wil ik nu wel eens vanaf wezen.
Rinus:
O, maar dan zou u misschien iets kunnen hebben aan een of meerdere dovemansoortjes, waar ik u net al over sprak, die daar zo schattig en leuk, ongedwongen voorbij kwamen toen u iets belangijkers aan uw hoofd en rug scheen te hebben, nietwaar?
Tinus:
Heb je iets kwaads in de zin met wat je zojuist uitsprak, hè?
Rinus:
Welnee, zeg.
Tinus:
Laat ik het niet merken, hoor!
Rinus:
Had u zoëven maar naar mij geluisterd. Dan had ik u op de korte termijn kunnen helpen de pijngrens van uw trommelvlies te verleggen.
Tinus:
Goed, kerel, vertel op, hoe zouden die dovemansoortjes me van dienst kunnen zijn.
Rinus:
Jonge dovemansoortjes, alleen de jonge lenteoortjes gebruiken. Vijf oortjes fijn malen in de keukenmachine, een pondje dovenetel, een pondje brandnetel erbij, acht hele kruidnagels. Aan de kook brengen; af laten koelen. Voor het slapen gaan hiervan wat achter uw beide lelletjes aanbrengen. Een half jaar lang. U hoort het vanzelf.
Tinus:
Ho, ho,ho,ho, heer…..waar ben je in ’s hemelsnaam mee bezig? Je denkt toch zeker niet dat ik die prachtige, schattige dovemansoortjes ga gebruiken voor mijn nietige oorprobleem, oh nee, absoluut niet.
Rinus:
Ik kan ook al haast niet geloven dat u wreedheid met u mee draagt. Er zijn nog maar zo weinig dovemansoortjes; laten we daar zuinig op zijn. Ik stel uw houding in dezen zeer op prijs.
Tinus:
Dank u beste man.
Rinus:
U zult, naar ik aanneem toch wel iets willen doen tegen de u kwellende geluiden.
Tinus:
Jazeker, u gaat mij vanaf heden volgen en ik draag u op, in geval geluiden mij hinderen,  uw handen voor mijn oren te houden.