De slang (1)
Schuin tegenover mij in de trein zit een jongedame, gekleed
in een witte blouse, een zwart mini rokje, een witte maillot en rode pumps. Ze
leest een krantje. Naast haar op de bank staat een rode hoedendoos. Ze legt het
krantje weg en pakt een blokfluit uit haar Jumbo - tas. Ze begint te fluiten.
Een oosters deuntje. Ze haalt de deksel van de doos. Uit de doos verrijst een kolossale slang. Een adder? Een cobra?
Een python? Wie het weet mag het zeggen. De slang is bijna twee meter. Een
heer, hij zou zomaar een gepensioneerde badmeester kunnen zijn, is gefocust op een woordzoeker. Naast zich hoort hij venijnig
gesis. Dat geluid kan hij niet zo gauw thuisbrengen. Van geen kwaad bewust
puzzelt hij rustig door. Nogmaals klinkt het gesis, ditmaal dichtbij zijn oor. Nu kijkt hij op en schrikt zich een hoedje.
‘Krijg nou wat! Een slang!’ roept hij. De puzzel valt pardoes
voor de voeten van de jongedame.
‘Vlug! Weg wezen! Levensgevaar.’ De badmeester en alle
medereizigers nemen hals over kop de benen en laten uit pure angst al hun
bezittingen achter. Op station Barendrecht stormen allen in paniek de trein
uit.
‘Een slang, een slang,’ wordt er nog geroepen op het perron.
Een aantal geschrokken reizigers heeft het zichtbaar in de broek gedaan.
De jongedame laat de slang weer in haar doos zakken. Ze
stopt met fluiten en vult haar Jumbo tas met de door haar medepassagiers
achtergelaten telefoons, portemonnees en andere waardevolle spullen.
De trein vertrekt naar Zwijndrecht. Daar stapt de jongedame
uit. Op het stationsplein van Zwijndrecht staat de chauffeur van een Chevrolet
– Camaro met draaiende motor tevergeefs te wachten op één van de in Barendrecht bangelijk uitgestapte
treinreizigers. De jongedame pakt haar fietsje, stopt de doos en de overvolle
Jumbotas in haar fietstassen en fietst kalm weg.
De slang (2)
Schuin tegenover mij zat een jongedame, gekleed in een witte
blouse, een zwart mini rokje, een witte maillot en rode pumps. Ze las een
krantje. Naast haar op de bank stond een rode hoedendoos. Ze legde het krantje
weg en pakte een blokfluit uit haar Jumbo - tasje. Ze begon te fluiten. Een
oosters deuntje. Ze haalde de deksel van de doos. Uit de doos verrees een kolossale slang. Een adder? Een cobra?
Een python? Wie het wist mocht het zeggen. De slang was zeker twee meter lang.
Een heer, hij zou zo maar een afgekeurde herenkapper kunnen wezen, zat
ontspannen in de Libelle te bladeren.
Naast zich hoorde hij venijnig gesis maar hij kon het geluid niet direct
thuisbrengen. Geheel argeloos bladerde hij verder in het tijdschrift. Nogmaals
klinkt er gesis, dichtbij zijn oor.
‘Is die slang soms van u?!’ vraagt hij.
‘Ja en wat dan nog?!’ Ze was niet bang van hem, ook al was
hij herenkapper.
‘Stop die slang, ogenblikkelijk terug in die doos. En gauw
een beetje, anders draai ik hem hoogstpersoonlijk zijn nek om.’
Vrijwel alle gealarmeerde medepassagiers, hebben inmiddels
een veilig heenkomen gezocht.
‘Dat durf je toch niet. Je hebt nou wel een grote bek maar
als puntje bij paaltje komt, durf je dat niet,’ zei zij. Hij zei niks, stond op
en draaide zonder blikken of blozen, de slang zijn nek om, alsof hij een grote
dweil uitwrong. Het gedode dier stopte hij weer terug in zijn doos. Als door
een adder gebeten, verlamde de jongedame bijna. In Zwijndrecht aangekomen, leverde de herenkapper de licht -
getraumatiseerde jongedame en haar slang af bij de gereedstaande Chevrolet
politiewagen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten