Ze heeft me nog niet teruggeschreven. Vlak voordat ik ons huis verliet, dat daarna ons huis nooit mee zou zijn, mailde ik haar:
‘Dag Carole,
Ik vond het altijd fijn om heel dicht bij jou te zijn.
Love,
Jee’
Ik had het berichtje nog maar net verstuurd of ik had er al
weer spijt van. Ik had eronder moeten zetten:
‘Love forever,
Jee.’
Want nooit, nooit, nooit, nooit zal ik haar vergeten. Ook al
gedroeg ik mij als een hork en ook al was zij soms een arrogante frigide trut,
ze was altijd mijn muze èn mijn maximaal bereikbare vrouw.
Een vrouw van het zelfde kaliber als Carole, zowel qua
(emotionele) intelligentie als qua
creativiteit zal nooit meer mijn zijde kiezen.
Misschien is dat maar goed ook. Een huwelijk waarin de vrouw in alle
opzichten talentrijker is dan de man is misschien wel tot mislukken gedoemd.
Althans. Zo ging dat tussen mij en Carole. Vooral door toedoen van mij.
Toen we elkaar in 1970 leerden kennen voelde ik het al. Dat
het toch niet waar kon wezen!? Hoe kon zo’n supergirl nou verliefd worden op
zo’n lulletje als ik. Echt, zo voelde ik het toen. Ze had slimme vrienden en
vriendinnen met wie ze met speels gemak discussieerde. Maar in hun omgeving
voelde ik me te stom om voor de duvel te dansen. Ik wist, hoewel ik een arbeiderskind was,
helemaal niks van Marx , Engels of het
socialisme en na een opmerking daarover van
één van haar vrienden stond ik al met mijn mond vol tanden. Toen vond ze
dat nog geen probleem, want ik was een mooie jongen, was lief,
vriendelijk. Een lekker speelpoppetje. Alleen jammer dat ik van voetballen hield.
Kamme voorstellen.
‘Waarom huil je’, vroeg ze aan me.
‘Ik weet het niet’, zei ik. Maar ik wist best wel waarom.
‘Dit gaat niet lukken,’ wist ik toen al.
Zij had zo veel talenten. Kon zo mooi tekenen en schilderen.
Het eerste wat ze deed was een werkelijk grandioos portret van mij schilderen.
O, wat was ik trots. Iedereen die het nu nog wil zien zou ik het willen laten
zien, omdat het zooooo prachtig is èn omdat ik er zelf zo geweldig mooi op sta.
Dat schilderij hangt nu nog steeds bij mij thuis. Gratis te bezichtigen. Onder
het genot van een kopje thee.
Ze was muzikaal, ze zong, was een mooie alt, speelde
blokfluit, gitaar en viool. Ze danste in
de buitencategorie, niet volgens de stijve dansschoolregeltjes maar lekker
impulsief en waanzinnig opwindend.
Bijzonder was ook haar gave om even een film of een boek
samen te vatten. Schrijven kon ze ook al. Geen verhaaltje over een raar
knalgeel mannetje in een vijver. Dat vond ze
maar flauwekul. Dat liet ze wijselijk aan anderen over (aan mij
bijvoorbeeld). Schrijven deed ze vooral
tegen hen die hun sociale plichten verzaakten. Die nagelde ze verbaal
meedogenloos aan de schandpaal.
Toen ik haar in Utrecht ontmoette, die vrijdag de 13e (!!)
februari 1970 ‘studeerde’ ik aan de academie voor expressie door woord en
gebaar. Zeg maar een soort toneelschool. Ik volgde daar een opleiding drama
docent. Een bange leerling was ik daar, die eigenlijk op theatergebied helemaal
niks durfde. Ideeënloos was ik ook. Ik was een ‘glamourboy’ (alleen mijn
schouders hadden net een tikkie breder mogen zijn) en een angstige
theaterschoolleerling. Dáár kickte Carole toentertijd op!? Ze kon die dag
natuurlijk niet alles ineens zien van me.
Ik had geen enkel talent.
Tsja, ik kon een beetje voetballen, vooral keepen, maar dat
interesseerde Carole geen bal.
Het vrijen en zoenen was toen nog lekker. Vond ik
tenminste!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten