Ik ben patiënt bij een huisartsenechtpaar. De man vind ik prettiger dan de vrouw. Echt groots is hij niet … maar neemt de tijd voor je, is vriendelijk. Een paar keer maak ik mee dat hij zich niet kan beheersen. Zo maar ineens zit hij te vloeken! Ik vraag me wel eens af of hij Gilles de la Tourette heeft.
Mijn pink groeit krom. De dokter laat me foto’s maken en ik
moet de uitslag doorbellen. De doktersassistente vindt dat het meevallen: ‘kijk
het maar even aan’. Nou, ik kijk het even aan, tot die pink niet krommer meer
kan. Dat vertel ik de dokter. Dan staat
hij gepikeerd op en zegt: ’aankijken,
even aankijken, u laat uw vinger, godverdomme, toch niet zo ‘alle jezus’
kromgroeien? Dan moet u gewoon eerder
bij me langskomen!’
‘Ja,’ zeg ik toen, wat geschrokken,‘ maar zeg dan hoe làng
ik het moet aankijken, want als die foto’s gemaakt worden, is die pink al zo krom
als een klein banaantje. Ik weet wel hoe het gegaan is, dokter. U heeft die
foto’s destijds niet eens gezien. Als ik uw assistente erover bel, werpt ze een
terloopse blik op die foto’s. Op eigen houtje adviseert ze me om het maar ‘even
aan te kijken’. ‘Als ik het nog langer blijf aankijken , moet ik heel lang
zoeken naar mijn pink.’
Het is duidelijk merkbaar: de dokter ‘not amused’. Een
zenuwtje trilt van zijn linker
neusvleugel naar zijn linker mondhoek en tegelijkertijd knippert hij
onregelmatig met zijn rechteroog.
‘Ik geef toe dat ik hier ‘kanker’ wat duidelijker over had
kunnen zijn. God alle Jezus!! Ik zal u nu meteen verwijzen naar ‘tering!’ het
ziekenhuis om uw pink recht te laten zetten.’
En binnen drie weken staat ie weer kaarsrecht.
De echtgenote ook arts. Met een schijnbaar vriendelijke
toverfeeënglimlach haalt ze de patiënt op in de wachtkamer. Ze draait zich. Loopt
naar haar spreekkamer. De glimlach heeft plaats gemaakt voor een asgrauwe blik.
Pas als ze de patiënt van achter haar bureau weer aankijkt tovert ze de valse glimlach
op haar gezicht. Het straalt er bij haar zo duidelijk vanaf: wat een afschuwelijke baan heb ik! Maar:
ik blijf lachen.
Als ik nog maar net bij dat huisartsenkoppel ben, neem ik
haar meestal. Nooit heb ik iets bijzonders behalve die ene keer. Ze valt door
de mand. Ik heb aambeien. Ik geef toe: geen appetijtelijk klusje voor een arts
maar ik mag van een professional toch verwachten, dat ze dat aan kan. Ik heb
het woord ‘aambeien’ nog niet uitgesproken of ik zie haar kokhalzen terwijl ze kortaf
zegt: ‘Uw onderlichaam ontkleden en op de behandeltafel gaanliggen. Ik ben zo
bij u.’
Jammer dat ik haar gezicht niet kon zien, toen ze mijn
billen uit elkaar moest houden om mijn aambeien te inspecteren met haar
zaklantaarntje in haar mond.
‘Kleedt u zich maar weer aan.’ ‘Het is niet verontrustend.
Ik schrijf een zalfje voor. Na elke stoelgang dun smeren. Tot ziens. Als u last
blijft houden, zie ik u terug.’
Terwijl ze dat zegt, kotst ze haar eikenhouten bureau onder.
Enkele spettertjes belanden op mijn gezicht en mijn T-shirt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten