Ik kom uit bioscoop Lantaren Venster. Over de Otto Reuchlinweg, met zijn torenhoge woonblokken, loop ik in één rechte lijn naar het metrostation Wilhelminakade. Ik heb net de film ‘Plan 75’ gezien. Een film uit het ernstig vergrijsde Japan. Om iets te doen aan die extreme vergrijzing moedigt de regering 75-plussers aan euthanasie te laten plegen. Als cadeautje krijgen ze een leuke premie en plezierige laatste levensdagen. Plan 75 is fictie, maar de film is herkenbaar en realistisch.
Enkele honderden meters vòòr mij loopt een tweetal richting.
Een man en een vrouw neem ik aan. Precies kan ik het nog niet zien. Daarvoor is
de afstand tussen ons te groot. Het stel wisselt het lopen van enkele
tientallen meters af met een knuffelpauze. Ik nader hen dus gestaag. De man is lang, zo’n 1.85 schat ik. Hij is
grijs, draagt een rood windjack, een broek die te lang is voor een korte broek
en kort voor een lange broek. De dame is anderhalve kop kleiner, heeft haar
bruine haar in een paardenstaart. Ze blijven elkaar consequent na een stukje wandelen
innig liefkozen. Naarmate ik dichterbij kom zie ik het kleurrijk gedessineerde
spijkerjasje van de vrouw; de fraai
gebronsde benen van het stel. Als ik zo’n dertig meter achter ze loop, gaan zij
met de roltrap naar beneden het metrostation in.
De roltrap brengt me bij de 140 meter lange
voetgangerstunnel; staand op de lopende band in de tunnel, laat ik me meevoeren
naar de toegangspoortjes van de perrons. Het dartele duo staat zo’n honderd
meter vòòr me. Niet aflatend omhelzen ze elkaar liefdevol, dan zetten ze weer
een paar stappen en dan drukt zij zich stevig tegen hem aan, zo lijkt het.
Ze checkt in bij poortje naar Beurs, waar ik ook heen moet. Ze
kijkt nog een paar keer om, ze zwaaien uitbundig. Dan keert hij om en ik sta
oog in oog met hem. Een oude man, een mooie oude man, 75 schat ik.
‘Zoooo,’ zeg ik, niet gespeend van enige jaloezie, ‘jij hebt
het goed voor elkaar, man!’
‘Ze is mijn kleindochter,’ zegt hij heel nuchter.
Ik daal af naar het perron. De metro staat al klaar. Ik kan
nog net naar binnen glippen. In de drukke metro sta ik vlak voor haar: ’Ik zei
tegen je opa, dat hij het mooi voor elkaar heeft … ik dacht dat jij zijn
vriendin was … jullie konden onderweg niet van elkaar afblijven, zag ik … je
opa zei gelijk hoe het zat’.
‘Ik hou zo veel van hem … hij is zo lief voor me ik zal hem heel
lang niet zien, dat vind ik zo erg.’ Ze huilt; ik troost haar door over haar bovenarm
te strelen. ‘Ik ga een stage doen van een half jaar.’ ‘Waar?’ ‘In Ecuador,’
zegt ze snikkend, ‘in de gehandicaptenzorg.’ ‘Misschien kan je via zoom nog wat
contact hebben’. ‘Neen, dan voel ik hem niet’.
Station Beurs. Ik moet er uit. Zij nog niet. We hebben even
oogcontact. Ik knijp zachtjes in haar
arm: ’Succes in Ecuador.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten