De pot.
Mijn psychiater,
Otto, belt, ik moet langs komen. Vreemd! Normaal moet ik hèm bellen of ik bij
hem mag komen. Is hem misschien verteld,
dat ik aan het gokken ben, dat ik te jonge dames versier, ruzie zoek of rondloop
in een oranje kostuum met dito bolhoedje. Dat zijn voor Otto redenen om me ‘op
het matje’ te roepen. Zulke gedragingen zijn namelijk niet ondenkbaar met die
malle stoornis van mij.
Om 13.00 uur zit ik in de wachtkamer.13.05 uur loopt Otto langs
de wachtkamer met een dubbele bruine boterham in zijn hand. Zo te ruiken met
pindakaas. Otto loopt om 13.07 uur (nog steeds op zijn dooie gemak) zijn
boterhammetje op te peuzelen, als ik vanuit de wachtkamer zijn spreekkamer in
loop.
‘Hé eh, Jee! Ik ben nog aan het lunchen. Wacht maar even in
de wachtkamer.’
‘Neen, dat doe ik ‘even’ niet, Otto! We hebben een afspraak
om 13.00 uur en het is nu 13.08 uur. Ik wacht op je in jouw kamer.’
Iets later komt Otto zijn kamer binnen en probeert leuk te
doen. ’Ik hoop dat je het niet erg vindt als ik praat met consumptie. Je gaf me
niet eens de kans om mijn mond leeg te eten.’ Nu weet ik het! Er zit inderdaad pindakaas
op. Pindakaas met kleine stukjes noot.
‘Je praat inderdaad met consumptie, Otto. Kijk, hier, op
mijn linkerwang een klein stukje noot.’
Otto gaat achter zijn beeldscherm zitten en houdt zich van
de domme.
‘Wat heb ik misdaan, Otto?’
‘Niks, man! D’r is
iets loos met je nieren.’
Om in balans te blijven moet ik lithium slikken. Lithium is
slecht voor mijn nieren. Elke drie maanden moet ik bloedprikken om het
lithiumgehalte te checken. Het lithiumgehalte is nu te hoog . Code rood voor mijn
nieren. Dat moet Otto even aan mij kwijt.
‘Slik je gvd jarenlang trouw je medicijnen, gaan als
beloning je nieren naar de kloten, ’denk
ik vol zelfmedelijden.
Hoe erg het is moet onderzocht worden. Otto moet nu niet
mijn bloed maar mijn pies hebben. Vierentwintig uur lang moet ik plassen in een
pot. Die geeft Otto mee. Tweeëneenhalve liter urine gaat daar in. Overmorgen
wil Otto die pot weer vol terug hebben.
De dag dat ik die pot moet vol plassen is het mooi weer. Ik ga fietsen. Thuis heb ik al wat
gepiest. De pot gaat in de rugzak, doe er een banaan, een appel en een broodje
bij en fiets richting Zoetermeer. Onderweg neem ik wat plaspauzes … diep
weggedoken in het struikgewas. Niemand hoeft me met die pot te zien hannesen. Als ik thuis ben is pot half vol.
Tot morgenochtend moet ik daarin plassen. Ik zet de pot
naast mijn bed. ’s Nachts komen er nog
drie plasjes bij. Mijn ochtendpies kan
er eigenlijk niet meer in. Ik hang mijn plasser boven de pot en hupsakee, … oh nee, ik het niet meer
ophouden … de pot loopt over … de warme
urine over mijn handen, mijn voeten.
Mijn nieren blijken aangetast. Dat kan fataal zijn. Ik moet
ingesteld worden op andere medicijnen … en elke dag veel drinken helpt misschien
ook: twee liter per dag, water, helaas geen wijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten