Een slaapwandeling.
Ik maak nooit wat mee maar een half jaartje terug stond ik
opeens buiten in de nacht. Alle huizen
waren duister. Kousen en schoenen, die
heb ik niet aan. Koude, natte voeten. Geluiden? Neen, geluiden hoor ik niet. Geen auto, geen vogel, geen vliegtuig en de bomen ruisen niet. Het
is windstil.
Dwalend in mijn zeiknatte pyjama. Mijn rechter schouder herstellend
van een breuk. Elk stapje doet me pijn. Wat doe ik hier? Waar ben ik dan? Wie bracht mij hier naar toe? Hoe ben ik hier gekomen? De weg hierheen ken
ik niet.
Ik draaide me, ter oriëntatie, om mijn as. Vaag meende ik
het huis van een oude vriend te ontwaren. Zie een fietspad, roze, als alle
fietspaden hier. Een brede sloot, belicht door wat lantaarnpalen. Zwijgzaam kabbelende
zwanen. Meerkoetjes, ganzen en eenden in de sloot.
Ik woon hier pas. Herken nog geen straat, geen gebouw, geen
boom, geen struik. Dit hier, een school? Ik kan de letters niet goed lezen. Mijn
leesbril is thuis.
Het miezert. Daar word je het natst van. Geluid ... Achter me komt een auto aan. Geen idee waar ik
ben. Maak het ‘liftgebaar’. Misschien neemt
ie me mee. Mijn adres weet ik: Omniumakker 195, Rotterdam. Misschien weet
die bestuurder, beter dan ik, waar dat adres te vinden is. Maar hij rijdt loeihard
langs me heen. Dwars door een grote
plas. ’t Water spat tegen me op. Dat kan er ook nog wel bij. De automobilist toetert,
twee keer.
Hoe laat zou het zijn? Zo te zien slaapt iedereen nog.
Nergens brandt licht. Maar slapen ze nog maar net? Of gaat de wekker al bijna af?
Zon, maan en sterren, zie ik niet. Daarvoor is het te bewolkt.
Deze wandeling kent zijn weg niet hier naar toe.
Ik woon hier pas. De naam van deze straat is met witte
letters te lezen op een blauw bord: Brederodestraat. Mijn straat komt hier op
uit. Met mijn grote blote voeten voel ik scherpe, harde, weke, vieze dingetjes op de stoep. Mijn mond is droog van
’t in mezelf praten. Ik les mijn dorst; lopend, met open mond. De regen is
zout.
Dan herken ik de straat. Met mijn flatgebouw. Alleen … ik kan er niet in. M’n lichaam is met
niets op pad gegaan. Zich nergens van bewust. De deur sluit. M’n geest sliep. Liet mijn lichaam met morphine begaan.
Mijn slaapdronken geest vult mijn natte, koude lichaam en
leidt me terug. Tot hier voor de deur. Ik bel aan bij buurbrouw An. Nors klinkt
ze door de intercom: ‘Ja, Wàt!?’
‘Ik ben het, Jos. Mijn sleutels vergeten, An’. Wilt je open doen?’
‘Weet je wel hoe laat het is??’ krijst An.
‘Nee!’ Geen idee.
‘Half vier!’ en ze doet open.
Door haar huis. Via haar balkon klim ik (met de gebroken
schouder)naar mijn balkon. De achterdeur
goddank niet op slot. Nu zie ik ook: mijn eigen voordeur staat nog wagenwijd open.
Een warme douche en dan is er de angst voor het weer slapen
gaan, want ….
En nu nog even een gedicht. Het gaat natuurlijk over slaapwandelen. Slaapwandelen is een alom bekende wandeling die iemand maakt in zijn slaap, waarbij zijn lichaam zich zonder zijn geest uit bed beweegt.
Maar een slaapwandeling kan ook gelezen worden als een
wandeling die je met iemand maakt in je droom, zoals in het gedicht van Gerrit
Achterberg..
Slaapwandeling
Ik heb vannacht met u gewandeld
In de doove lanen van de slaap,
En nu het morgen is geworden
Is er niets veranderd,
Dan dat die twee, die in de nacht tesaam,
Volkomen bij elkander waren,
Mij weer alleen gelaten hebben in de morgen,
En samen verder zijn gegaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten