vrijdag 7 april 2023

DIE IS GEK!

Tijdens een wandeling door de wijk repeteer ik de tekst voor de rol, die ik in een toneelstuk ga spelen. Het stuk heeft de vage titel: ‘Luchtwortels’ en het gaat over ‘vrijheid en meningsuiting’. Wij, de spelers, hebben het stuk zelf gemaakt uit improvisaties. In mei gaan we voor publiek spelen.

Het leren van de tekst doe ik in stilte, in mijn hoofd. Natuurlijk begin ik met lezen. Dan bij stukjes en beetjes (scènes) uit mijn hoofd leren. Dat doe ik ook terwijl ik in huis loop te ijsberen.

Tijdens wandelingen of fietstochten smeed ik die scènes tot een geheel. Het toneelstuk bestaat uit vijf scènes en na tien fiets- of wandeltochten ken ik de hele tekst wel uit mijn hoofd. Daarna is het dagelijks bijhouden tot en met de laatste dag van de voorstelling. 

De vraag die bij de lezer hier zal opkomen is: ‘Waarom schrijf je dit nu allemaal in dit blog, Jee? Heb je  misschien het idee dat er lezers zijn die dit echt interessant vinden?’

Echt super interessant is dit natuurlijk allemaal niet maar dat is ook een beetje wat er aan de hand is met dit soort stukjes. Nu eens is een stukje grappig, dan weer eens wat minder.  Bovendien: niemand is verplicht om een letter hiervan te lezen, toch?.

Wanneer ik tijdens een wandeling of fietstocht mijn tekst 'in mezelf' repeteer, komt het wel eens voor, dat er ineens een stuk tekst hardop mijn hoofd uit vliegt.

Eergisteren nog fietste ik langs de Rotte. Mooi gebied, groen, rustig. Rijd langs een bejaard stel dat lekker ontspannen langs het riviertje zit te picknicken. Paps schenkt uit de thermoskan een bakkie koffie in voor mams.

Uitgerekend op de plek waar die oudjes zitten, knal ik mijn tekst er uit: ‘Nee!!! Trut dat je er bent! Niet alléén Joden!’

Uit mijn linker ooghoek zie ik dan nog net de tuinstoel van paps omver kieperen. De thermoskan, die hij van schrik loslaat, verdwijnt met een fraaie boog in de Rotte.

Vanmorgen nog: schaterend van het lachen loop ik, met mijn handen diep in mijn zak, over de Noordsingel, langs een groep basisschoolleerlingen en luidkeels roep ik over straat:

‘Hahaha. Jajajaja. Fout. Hartstikke Fout. Hahaha!!’

De kinderen zien er de lol wel van in; ze stoten elkaar lachend aan, zo van: ‘Die is gek!’

‘Doorlopen, jongens,’  zegt de onderwijzer tegen ‘zijn’  kinderen, ‘en sta die meneer niet zo stom aan te gapen! Kom, doorlopen!’

Op sommige teksten zijn de reacties wat heftiger. Kan ik me ook goed voorstellen!

Met een volle boodschappentas wandel ik van de super naar huis. Loop langs een auto met Pools kenteken. Twee Polen er in. De een zit op de bestuurdersplaats van de al wat oudere Mercedes: zijn maat zit op de achter bank. Allebei de portieren staan open. Ze zitten dwars op hun stoel. Benen bungelend buitenboord. Ze roken een tamelijk lange sigaret met filter.

Ik repeteer mijn tekst. Mij ontglipt dan: ‘Aussteigen schmutzige Schweinhunde! Und schnell, ja!!’

Ik heb het nog niet gezegd of het is me duidelijk: deze Polen verstaan Duits.  Woedend zijn ze,  boos en heel sterk.

‘Ja, sorry heren, zei ik het Duits, ‘maar ik oefen alleen maar mijn tekst voor een toneelstuk, weet u…’ Toen draaide de grootste van de twee Polen mijn arm nog net iets steviger om. Uiteindelijk wilden ze mijn verhaal godzijdank wel geloven … dat ze die tekst niet persoonlijk moesten opvatten.

Alles bij elkaar kostten die stomme Polen me wel mooi een half uur van mijn kostbare tijd  èn een volle boodschappentas.

PAS OVER DRIE WEKEN.

Het toekomstperspectief van Karin en Jef  is van de ene op de andere dag behoorlijk veranderd. Karin gaat met haar man Jef naar het ziekenhuis, eigenlijk gewoon voor een controlebezoekje maar omdat ze de laatste tijd wat last heeft van wat pijnlijke plekjes op haar linkerborst meldt ze het maar. De rechterborst is rond en gezond. De  arts voelt al meteen, dat de pijntjes waarmee Karin binnenkwam, geen kwaad kunnen.
Op foto’s van de linkerborst zijn echter andere  vlekjes te zien, die best wel eens kwaadaardig zouden kunnen. Ze neemt wat stukjes huid af voor de kweek. Over een paar dagen , na het weekend, mogen Karin en Jef terug komen voor de uitslag.

Het blijkt dat het voor Karin goed mis is: borstkanker op links met uitzaaiingen naar de lymfeklieren.  Dreun! Allerlei zaken passeren dan de revue. In eerste instantie termen van de arts: borstbesparende operatie, chemokuur, bestralen enz.  Karin  en Jef, moeten zich daar maar eens goed in verdiepen. Ze krijgen daartoe ook een pakketje folders mee. Kiezen voor een bepaalde behandeling kunnen ze nu nog niet want in het ziekenhuis weten ze ook nog niet precies wat het beste is  voor Karin.  

Jef heeft meteen al zo zijn bedenkingen:
‘Waarom moet dat godverdomme allemaal zo lang duren? Drie weken. Drie weken waarin het ‘kwaad’ zich onbelemmerd kan uitzaaien. Zou Maxima als ze hetzelfde had ook zo lang moeten wachten op de werkelijke behandeling? Karin, Jef maar ook de artsen hebben nog geen flauw idee van wat de beste aanpak is.  Jef kan nu wel roepen, dat ze gegarandeerd eerder aan de beurt zouden komen ‘als ze maar geld op tafel zouden leggen’  maar zo’n kreet kan hij absoluut niet hard maken.  

Wat Karin en Jef wel gelijk doen, is bij mensen langsgaan, die zoiets al eens hebben meegemaakt; kort of lang geleden. Elke situatie is natuurlijk weer anders maar het is goed om kennis te nemen van de ervaringen van hen die er goed uit zijn gekomen.
Karin heeft contact gezocht met een vriendin van haar koor. Kort geleden is zij voor hetzelfde behandeld en ze functioneert nu weer prima: ze zingt nu ook al weer uit volle borst mee! 
Een  inmiddels hoogbejaarde tante van Karin is ruim vijftien jaar geleden behandeld aan de borstkanker links met uitzaaiingen naar de lymfeklieren. Ruim vijftien jaar geleden! De dame is nu achtentachtig en nog bijzonder monter.   Doemscenario’s zijn dus niet bij voorbaat noodzakelijk!

Nogal wat zaken zullen anders dan anders gaan. Karin heeft een baan. Ze is nooit de kleinzerigste geweest; eerder gaat ze door haar grenzen heen, dan dat ze zich snel ziek meldt. Straks kàn ze niet anders dan zich ziek melden. Hoelang? Een, twee, drie maanden? Een half jaar? En…..hoe 
gaat ze terugkomen? Slechter dan nu ? Hoeft  natuurlijk niét persé…. 
Karin en Jef hebben eind vorig jaar al een  tien-daagse fietsvakantie in Frankrijk gepland: ’Fietsen langs de Loire’ voor straks, eind april. Moet die vakantie geannuleerd worden?
Jef heeft geen rijbewijs en Karin, zijn vaste chauffeur, is een flinke tijd uitgeschakeld.
Kunnen ze dan nog wel naar hun zomerhuisje in Chaam (NB) waar ze normaal gesproken van maart tot en met september overzomeren. Karin zal zeker voor controles en (na)behandelingen  regelmatig in het ziekenhuis moeten zijn. 
Hoe dat allemaal zal gaan???

Jef slaat zijn armen om Karin heen en zegt, met omfloerste ogen: ‘Het is vreselijk klote, Karin, het moet blijkbaar zo zijn maar mijn gevoel zegt me, dat wij hier samen stèrker uit gaan komen.’  

woensdag 5 april 2023

DE RATELENDE FIETSER

Vandaag  wordt het mooi weer; tamelijk windstil. Is er beter fietsweer? Ik besluit, na de weerman te hebben aangehoord, om mijn wielerklassieker Rotterdam – Hoek van Holland - Rotterdam  te gaan rijden. In mijn eentje, zoals gewoonlijk. Dat doe ik het liefst eigenlijk … geen  gezeik als ‘rij es beetje door ,hé!’ of ‘kan het niet wat rustiger?’ En dan belt zomaar ineens mijn ex-collega Petra. Ze vertelt enthousiast over haar ritje afgelopen zondag;  met de metro helemaal naar het Hoekse strand. Ik vertel haar wat ik vandaag van plan ben.

‘Oh, Jee, dan wil ik met je mee.

‘Nee, hè,’ denk ik. Dus ik zeg: ‘Ja, goed idee!

We zitten om precies tien over tien op de fiets. We fietsen over de Westzeedijk, via de Schiedamse wijk ‘de Gorzen’ naar Vlaardingen en  daar zo snel mogelijk naar het prachtige fietspad langs de Nieuwe Waterweg: één rechte weg naar Hoek van Holland.

Nog geen maand geleden gaf ik in het Rotterdamse deel van deze fietstocht de Argentijnse Juliëta, een kennis van het filmfestival, een lesje ‘Rotterdam voor beginners’. Nú mag ik Petra, die nog maar kort in Rotterdam woont, het een en ander vertellen over onze mooie stad. Bij Juliëta was de grote handicap, dat ik het in Engels moest doen. Haar moedertaal, Spaans, spreek ik niet. Dáár heb ik bij Petra dus geen last van. Een geslaagd  Rotterdams woordgrapje gaat over ons (oude) belastingkantoor, dat gevestigd is in de Puntegaalstraat. Juliëtta zou er niets van begrijpen als ik zou vertellen dat de Rotterdammers zeggen dat het belastingkantoor in de ‘Pluk-je-kaal-straat’ staat. Petra schiet in de lach. De poging zoiets te vertalen in het Engels, ontaardt zonder twijfel in een slap cabaretnummer.

Petra wordt, net als Juliëta destijds, helemaal lyrisch als ze, en dan nog wel van een flinke afstand, Rotterdams toeristische attractie nummer, één Delfshaven ziet liggen. Het haventje, met oude schepen, de kades met oude, keurig gerestaureerde gevels.

‘Ja, zegt Petra, ‘ik heb gehoord dat er zo veel leuke winkeltjes zijn in Delfshaven.’

Ik zeg haar dat er nauwelijks leuke winkeltjes zijn: wel leuke vreettentjes, de historische Pilgrimfatherskerk met het fraai klinkende carillon, het museumpje genaamd ‘Dubbelde Palmboom en niet te vergeten de 18e eeuwse, gerestaureerde molen ‘de Klapwiek.’ 

Bij die molen heb ik zelf nog enige tijd als vrijwilliger gewerkt. Erg leuk. Ik haal er nog steeds het kilootje volkorenmeel voor het zuurdesembrood dat ik wekelijks bak.

‘Waarom werk je er dan niet meer?’ vraagt Petra.

‘De molenaar halveert plotsklaps, zonder dat hij het er ooit met me over heeft gehad,  de vrijwilligersvergoeding. Die was altijd een kilo meel per week. Hij zegt dat hij mensen zat kan krijgen voor dat werk. Voor een pond, een half pond of nòg minder meel. Zelfs zijn er, die geld mee willen nemen om hier vrijwilliger te mogen zijn. En eigenlijk alleen maar omdat die zo mooi is! Tsja……..'Die mooie molen. Dat is toch ook een liedje ….?'

Ach ja, als de zaken er zo voor staan, dan stop ik er maar mee. Gaat hij toch lekker met die lui in zee die het voor niks willen doen. Voor mij hoeft het niet meer. Het meel is daar echter van puike kwaliteit en niet zo duur; dus kom ik  nog altijd in die molen voor mijn broodjes.

Met dit weer is fietsen volop genieten. Over vrijwel alle leuke plaatsen waar we langs fietsen in het Rotterdamse weet ik Petra wel wat te vertellen.

‘Want o,o,o,o,o wat weet ik toch vreselijk veel!?’ Over  de moeilijke wijk Schiemond (drugs, wapenhandel), waar ik bijna tien jaar naast woonde. Over de prachtige monumenten Diepenveen (1929) en het HAKA-gebouw (1914),  Petra lijkt het allemaal schitterend te vinden om te horen. Over de wijk Spangen. Het prachtige wooncomplex Justus van Effen. Mijn ouwe lagere school: de Sint Nicolaasschool. Over mijn favoriete voetbalclub Sparta  en  Schiedam, de stad waar ik geboren ben,  de Schiedamse scheepswerf Gusto en de fraaie Liduinakerk daar, genoemd naar Liduina die haar heup…’

‘Sorry hoor Jee,’ onderbreekt Petra mijn verhaal abrupt, ’ja, eh, sorry dat ik je onderbreek, Jee, ik word nu toch wel een beetje moe van je onophoudelijke geratel.  Ik wil graag veel zien van en horen over Rotterdam en omstreken maar niet alles tegelijk in één uur. Begrijp je wat ik bedoel?'

‘Ja, Petra, dat begrijp ik wel hoor,’ zeg ik enigszins beteuterd.  Vanaf Vlaardingen hebben we een stilte-fietstocht.  Over het mooie fietspad langs de Nieuwe Waterweg richting Hoek van Holland.  Na aankomst in Hoek van Holland luisteren we nog even naar het ruisen van de Noordzee, het krijsen van de meeuwen en een laag overvliegende traumaheli, die hier nu zo te zien helemaal niks te zoeken heeft.  

Deze eerste echte lentedag kan, nu, om half twee in de middag, niet meer stuk. Het wordt zelfs nog leuker voor mij als Petra zegt dat ze met de fiets in de metro terug gaat. Joepie! Dan kan ik lekker in mijn eigen tempo, met een lekker windje mee, terug naar huis racen.

Petra belt me om kwart voor vier dat ze al thuis is. Ik ben heerlijk aan het fietsen, in m’n uppie. Ik moet nu nog wel een uur!

dinsdag 4 april 2023

SONJA'S WANDELCLUB EN DE ERVAREN WANDELAAR ROB

Een stel sportieve zeventigers, tien dames en twee heren, staan, bij lekker weer, elke maandagmiddag rond een uur of een in het Huis van de Wijk Lage Land te trappelen om er dik drie uur op uit te gaan. Het is onze wandelclub. De ene week wandelen we dicht bij huis. In het Kralingse Bos. De andere week lopen we in een andere buurt van Rotterdam zoals Kralingen, het Noorden of Spangen. Ook wagen we ons nog wel eens wat verder van huis. Dan genieten we, al wandelend,  van stadjes in de buurt van Rotterdam; zoals Gouda, Vlaardingen, Dordrecht of Delft.  We lòpen natuurlijk nìèt helemaal naar die plaatsen buiten het Kralingse Bos. Daar gaan we dan naar toe met de trein of metro.

Met een gerust hart kunnen we dat doen omdat ‘Sonja’s wandelclub’ met wandelaar Rob een genie in huis heeft, die, zonder dollen, ontzettend veel kennis in huis heeft over reizen met de trein. Maar nog veel meer dan van reizen met de trein, weet hij  van het reizen met de metro. Daar hoef je hem helemaal niets over wijs te maken. Eigenlijk mag je wel zeggen, en dat zegt hij zelf gewoonweg ook: ‘Van reizen met de metro weet ik àlles. Al tientallen jaren lang reis ik dagelijks met de metro. Ik ben er echt kind aan huis.’

Wij hebben het eigenlijk nooit hardop gezegd maar het is wèl zo: ere wie ere toekomt: zonder Rob kunnen we niet. We zouden in de verkeerde metrostations en op de foute perrons terechtkomen en in de verkeerde metro’s stappen. ‘Sònja !!’ hoor je Rob dan in het metrostation zeggen, met de klemtoon op Son, ’je moet  niet naar links maar naar rechts, want als we dààrheen gaan, dan gaan we weer terug naar huis.’

Gelukkig  is hij er altijd bij. Door een kleine ongesteldheid laat hij zich niet kisten. Elke maandag om kwart voor een staat hij al vrolijk te trappelen in het Huis van de Wijk Lage Land. Hij zal glimmen van trots als hij dit leest. Het is ook beslist niet overdreven ... bovendien: het is niet alleen fijn om hem er bij te hebben op het gebied van ‘de weg weten.’  Rob is in de groep een ware sfeermaker, een gezellige prater. Hij babbelt vrolijk met iedereen.  Van vele … neen: van álle markten is hij thuis: politiek, godsdienst, muziek. Helemaal leeft hij op als hij kan praten over zijn vakanties. Hij is in zijn leven al in ontiegelijk  veel buitenlanden geweest. Daar wisselt hij graag ervaringen over uit met de mede-wandelaars, die toevallig ook in het zelfde gebied geweest zijn.

Halverwege de wandeling wordt er altijd een halfuurtje gepauzeerd. We drinken thee, cappuccino, Spa rood en een enkeling heeft alcohol nodig. Rob trakteert zich de laatste weken op een  warme chocolademelk met slagroom.

Tsja, Rob is ook een grapjas. Als hij bijvoorbeeld vindt dat Sonja de pauze wat te lang laat uitlopen gaat hij naar haar toe en zegt: ’Sònja (weer met die klemtoon op Son) het speelkwartier is al voorbij hoor!’ Ook een bekende dijenkletser van Rob is: Hé, Sonja, gisteren was er een bekende van jou op tv.’ ‘O ja, wie dan?’ vraagt Sonja nieuwsgierig. ‘Sinterklaas’ zegt Rob, gierend van de pret.  Ook dolt hij Sonja nog al eens met haar lieve hondje: ‘Jahaaa Sonja je hondje luistert altijd heel braaf naar jou, hè maar echte mannen  doen dat niet hoor!  

Wandelen is Rob’s z’n lust en zijn leven. Het komt regelmatig voor dat hij drie keer per week met een andere groep op pad is. Hij organiseert die wandelingen ook meestal zelf. Die ervaring heeft hij, dat merk je duidelijk.

Tijdens ònze wandelingen ‘jeuken zijn vingers’, dat kan hij niet verhullen. Hij realiseert zich altijd bijtijds, dat dit niet ‘Rob’s wandelclub’ is. Keurig netjes houdt hij zich dan in en laat hij Sonja van ‘Sonja’s wandelclub’ haar eigen plan uitvoeren.

maandag 3 april 2023

UITGEDROOGD.

Extra lang verhaal.

 Uitgedroogd.

Co, een neef van me uit Zwammerdam,  ligt met een zware longontsteking in het ziekenhuis. Op een zonnige zaterdagmiddag in mei ga ik bij hem op bezoek, samen met mijn driejarige zoon Theun. Het ziekenhuis is in Alphen aan de Rijn. Ik ga met de auto. Het is een half uurtje rijden van Rotterdam.  Bij aankomst in Alphen is Theun, in diepe slaap. Pech voor hem … hij zal toch echt die auto uit moeten.  Bijna vergeet ik de rode dirkvanderbroektas met het kado voor Co.

Eenmaal in het ziekenhuis wordt mij gelijk duidelijk gemaakt dat Theun niet mee mag naar Co. Het besmettingsgevaar is te groot. Ik zet Theun in de speelhoek van de wachtruimte. Vraag de receptioniste een oogje in het zeil te houden. Theun kijkt toevallig even van zijn kleurwerkje op als ik de lift in stap naar de achtste. Ik zwaai naar hem. Hij zwaait terug. 

Mijn oudste broer JoHans, de vader van Co en mijn zus Teha zitten zorgelijk kijkend aan weerskanten van de patiënt. Co ligt helemaal van pampus aan het infuus.  Totaal uitgedroogd.

‘In zijn geval  is er eigenlijk niks beters dan zo’n infuus, Jeetje,’ zegt mijn broer. 

Uit de rode dirkvanderbroektas pak ik de tros bananen die ik voor Co heb meegenomen. Ik leg het fruit aan zijn voeteneind. Of hij er blij mee is kan ik niet goed aan hem zien. Voor iemand die zoveel vocht heeft verloren zijn die bananen op zich prima!

Het uitzicht vanuit de kamer op de negende, ja, ik dacht eigenlijk dat hij op de achtste lag maar goed, het uitzicht hier, vanaf de negende is echt gran-di-oos. Dit ziekenhuis ligt op een unieke plek, waar de Rijn een bocht noordwaarts maakt. Tussen dit gebouw en de Rijn ligt een fraai langgerekt park met fiets- en wandelpaden en volop recreatiemogelijkheden. Aan de overkant van de rivier: uitgestrekte landerijen en de grote verkeersweg. Rechts het Alphense industrieterrein. Links de futuristische  Alphense brug een ontwerp van Rem Haaskool (1965-1998) van het fameuze Architectenbureau OPA.  Ook de grillige Rotterdamse Zwanenhal (1995) is een ontwerp van OPA.

Hé, begint mijn maag opeens te rommelen! Honger dus … op de automatische piloot, knak ik een banaan van de zojuist door mij aan Co gegeven  tros. Hij stelt het kado toch mèèr op prijs dan ik dacht. Zijn ogen spuwen nu vuur. Ik laat mij het banaantje er niet minder om smaken.

Hèt familienieuwtje van deze middag komt van mijn zus Teha (40): ‘Ik krijgt er weer een kleintje bij, Jee. Tsja, ’t is wel een ongelukkie, hoor,  maar dat was die eerste ook, en daar is toch helemaal niks mis mee?’ Wat ze gelijk heeft. Haar oudste was ongewenst èn is uitgegroeid tot een fijne knul. 14 jaar is hij nu. Voor die jongen is het leuk dat hij er een broer of zus bij krijgt.

'Weet je wie de vader is Teha?' vraag ik.

'Helemaal zeker ben ik er niet van, Jee maar ik dacht dat het de keeper van Alphense Boys was. Het was ook zó alle-jezus druk op dat kampioensfeest, hahaha.'

Mijn zus krijgt er straks een bij dus maar ik ben er nu een kwijt.

Theun zit in ieder geval niet dààr, waar ik hem met zijn kleurboek heb achter gelaten.

De receptioniste, die een oogje in het zeil zou houden, zit er trouwens ook niet meer.

Het zweet breekt me gelijk aan alle kanten uit.

‘Nee meneer, die mevrouw werkt hier maar tot drie uur. Ze is een kwartiertje geleden naar huis gegaan. Tegen mij heeft ze  helemaal niks gezegd over een jongetje.’

‘Nee, ook niet dat een vader aan haar gevraagd had, om even zijn kind in de gaten te houden.'

‘Ja, ze is helemaal alleen weggegaan.’

‘Nee, er liep geen driejarig jongetje aan haar hand mee naar buiten, meneer, nee.’

‘Wat zegt u nu Zou ze op hem letten? Ja, maar meneer … we zijn hier geen  oppascentrale. Dat had ze u nooit mogen toezeggen.’

Gek word ik van deze reacties.

Bonzend hoofd. Knalrood ook, voel ik.

‘Zal ik hem even voor u omroepen met de intercom hier?’

‘Als u dat doen wilt héél graag.’

‘Attentie!

Dit is een oproep aan alle aanwezigen in het Alphenland Hospitaal.

U wordt vriendelijk verzocht uit te kijken naar een kleuter van bijna drie jaar met halflang blond haar. Hij is gekleed in een blauw t-shirt, zwart voetbalbroekje, bruine sandaaltjes en gele sokken. Hij luistert naar de naam Theun. Theun loopt zonder begeleiding door het ziekenhuis. Waarschijnlijk is hij op zoek naar zijn vader. U wordt vriendelijk verzocht om, wanneer u een los lopende kleuter ziet, die voldoet aan het gegeven signalement, hem snel naar de receptie te brengen of met de receptie contact op te nemen (telefoon 555).

Dank u.’

Ik heb die oproep natuurlijk niet afgewacht en loop nu 'als een gek' met grote passen en ongecontroleerd om me heen kijkend, in de nabije omgeving van het ziekenhuis. Ik zie van alles en iedereen maar geen Theun. Rechts van mij mijn angstbeeld: een gillende en spartelende Theun, in die woeste krachtige Rijn.

Weer terug in het ziekenhuis, bij de receptie: geen enkele reactie op de intercom-oproep. Wel zie ik twee, mij totaal onbekende ventjes, hysterisch om hun moeder staan brullen.

‘Belt u de politie alsjeblieft even,’ vraag ik de receptioniste

‘Kunt u denk ik beter zelf even doen, meneer.’

‘Natuurlijk kan ik dat beter zelf doen, dat weet ik ook wel, alleen nú even niet. Nú moet ik eerst andere mogelijkheden uitsluiten!’

‘Alstublieft, mevrouw...’

Met nauwelijks verholen tegenzin draait ze het alarmnummer. Als ik hoor dat ze contact heeft ga ik weer buiten zoeken.

Knal bijna uit elkaar van de spanning.

Ik ren de dijk op langs de Rijn.  Wanhopig word ik van de aanblik van die snelstromende waterpartij … als Theun daarin terechtkomen is ….

Van gericht zoeken is geen sprake meer.

Vanaf de dijk met mijn rug naar de rivier, zie ik links een woonwijkje. Eengezinswoningen.

Ik krijg een ingeving … misschien is Theun wel terug naar de auto gelopen. Dat deed Sita, onze hond ook altijd als ik hem tijdens een strandwandeling kwijt was geraakt. Ik trof Sita dan vaak als een dood vogeltje naast de auto aan. Stom eigenlijk,  dat ik niet eerder aan die mogelijkheid heb gedacht … geeft me wel wat ontspanning … het is maar voor even, want Theun is níét bij de auto.

Tergende koppijn, zeiknat van het zweet en dan brandt die zon verdomme ook nog eens op mijn kop.

Ik ren nu naar het woonwijkje, dat ik net zag. Straatje in, straatje uit, niks, nog een straatje in straatje uit, weer niks. Nog een straatje verder … hé , daar aan het eind van die straat loopt iemand, een mevrouw … een mevrouw,  helemaal in het wit … ze loopt de straat uit richting ziekenhuis … met een kind aan  haar hand …. een kind met een blauw truitje en halflang blond haar … ik  zet het op een rennen. ‘Mevrouw! … Theun! … Mevrouw!…Theun! … Dag mevrouw .. dat is mijn zoontje … Theun…’ 

Ik ben helemaal gesloopt.

‘Oh, heet jij Theun, mannetje?’

‘Ja, Theun, met een ‘h’ ‘, antwoord ik.

Goh, wat een leuke naam.’

Ik neem Theun op mijn arm. Hij legt zijn hoofd tegen mijn schouder. Ik streel hem over zijn rug. Wat ben ik blij!!!!!!

‘Ja, meneer, Theun staat zomaar ineens bij mij in de keuken … met grote ogen kijkt hij me aan … ’drinken’ zegt hij … droge lipjes heeft hij … achter mekaar drinkt hij twee bekertjes water … hij is zowat uitgedroogd.’

‘Jaha, wat had jij een dorst, hè?! zegt de vrouw lachend tegen Theun, terwijl ze hem lief  over zijn bol aait.

‘Ik had dat ventje hier nog niet eerder gezien. Ik dacht, die is hier vast ergens op bezoek.  Dus ik vraag aan hem:  ‘waar is je pappa … je mama?’ … en toen wees hij in de richting van het ziekenhuis …’ nou, dan breng ik je daar toch naar toe.'

'Ach, het is toch zo’n lief ventje!’ Ze geeft Theun een paar zachte lieve tikkies op zijn kontje.

Ik vertel haar hoe dit naar mijn idee zo heeft kunnen gebeuren. Hij is waarschijnlijk weggelopen uit het ziekenhuis toen hij dorst kreeg. Ben zo blij dat ik Theun weer in mijn armen heb. Bedank de mevrouw uitbundig.

Vòòr het ziekenhuis staat een politieauto. Met Theun op m’n arm loop ik daar naar toe en meld de agente in de auto, dat ik m’n zoon gevonden heb. Ze is blij voor mij, feliciteert me en ze zegt dat ze het zal doorgeven aan de receptioniste van het ziekenhuis.

Ik zet Theun in de auto en stap zelf in. De deur van de auto is nog maar net dicht of ik barst uit in een onbedaarlijke huilbui.

zaterdag 1 april 2023

OP DE KAAP.

Mijn vriend, René en ik zijn zeventien jaar en hebben een leuk vakantiebaantje in de kantine bij de Volksbond. Vuile borden en kopjes ophalen, afwassen en afdrogen.  Afwasmachines waren er nog niet halverwege de zestiger jaren (vorige eeuw dus). Die kantine was ‘op de Kaap’, de Rotterdamse hoerenbuurt. Na een dag hard werken kunnen René en ik flink geil worden van die wijven. Sommigen staan op hun stoepje voor de deur (ook tegen mij en René zeggen ze ‘ga je mee, schat’), anderen zitten binnen en tikken op hun raam om onze aandacht te trekken.

We spreken af om een keer naar de hoeren te gaan. Als we voldoende verdiend hebben. Tot die tijd gaan we rustig kijken met wie we het gaan doen. René weet het nu al. Hij neemt die donkere, Spaanse met lang, stijl zwart haar. Vlak naast sigarenmagazijn ’t Hart’ staat ze meestal. Ze is niet meer zo jong, veertig denken we maar haar grote borsten maken voor René veel goed. Hij hoopt dat ze niet zo duur is omdat al aardig op leeftijd is.

Ik heb mijn keuze vandaag pas gemaakt, de dag, dat we ook echt gaan! Ik val op blonde, niet zo grote, slanke vrouwen met stevige billen en benen. Haar tietjes hoeven voor mij niet zo super groot te wezen. En … ziedaar: aan de overkant  naast dat Chinees restaurant staat ze. Helemaal mijn type. 

René is al met zijn Spaanse schone naar binnen.

Ik loop naar de overkant.

Best eng om naar die vrouw toe te gaan en haar te vragen:

‘Hoeveel, mevrouw?’

Ja, ik vraag het gewoon netjes. Waarom ook niet?

‘Fünfundzwanzig,’ zegt ze.

‘Das ist nicht so teuer,’ denk ik en dan ‘oh, ze is een Duitse ….’

‘Gut,’ zeg ik in mijn beste Duits.

De sappige Duitse vrouw pakt een grote bos sleutels uit haar vest, opent de voordeur en loopt voor me uit een trap op. Ik kan me haast niet beheersen. 

Een smal eenpersoonsbed in een piepkleine kamer. Zouden we het echt hierop moeten doen?

‘Setz dich nur, Jung  und Hose aus bitte.’

‘Komm mal hier,’ beveelt ze. Ze staat bij een fonteintje en gaat mijn piemel staan wassen met een ingezeept koud washandje. Gelukkig droogt ze hem ook nog even af.

‘Setz dich mal wieder aufs Bett, Jung, ich komm sofort.’

Lekker voel ik me niet echt, op dat kraakbed,  in mijn t-shirt, spijkerjasje met daaronderuit  mijn blote kont en blote benen. Zelden was mijn piemel zieliger dan ‘jetzt’. Zij komt naast me zitten, doet zwaar zuchtend haar truitje uit en wipt verveeld haar borsten uit haar beha. Ze wenkt me: ik mag met haar borsten spelen. Het effect op mijn piemel is vooralsnog nihil. Ook haar plichtmatige massage heeft geen enkel effect. Ik vraag haar of ze zich alsjeblieft (bitte) helemáál wil uitkleden.

‘Dat zal me gewiss wóhl aufregen,’ zeg ik tegen haar.

‘Gut, … aber das kostet wohl etwas,’ zegt ze …’wie veel habst du sie eigentlich bei dir, Jung?

‘Wie meinen Sie dass …. Sie sagte doch fünfundzwanzig?’

‘Um an zu fangen, ja … aber ganz nackt … : gib mir noch mal fünfundzwanzig, Jung.’

‘Tering wijf,’ dacht ik, ‘dan ben ik godverdomme bijna blut en misschien wil ze dan nòg wel meer van me aftroggelen.

Haar geheel blote lijf kan me gelukkig wel wat opwinden. In ieder geval heb ik nu (al zeg ik het zelf)een joekel van een erectie. Het probleem dat zich nu voordoet is dat haar poes, door de aard van haar werk, drie keer zo wijd is als mijn piemel dik. Dus ìn haar klaarkomen gaat van geen kanten lukken.

Als zij dat ook beseft gooit ze me van zich af. Gaat  naast me op bed zetten en trekt me dan nog even vlug-vlug af voor die vijf tientjes. Hooguit tien minuten ben ik binnen geweest.

René baalt helemaal als een stekker. Die is ook zijn vijftig piek kwijt en niet eens klaargekomen. Die Spaanse hoer heeft hem flink belazerd. De vrouw blijkt een stuk ouder dan veertig. Ze weigert haar beha uit te doen en bovendien: dat mooie zwarte haar is een pruik, die van haar hoofd kukelt als ze op d’r bed neerploft. Ook René stond binnen tien minuten weer op straat.