maandag 7 maart 2022

DE KIP

 

De kip

Ondanks de drukkende warmte en ondervoeding renden de jongens op het hobbelige veldje achter de lekke bal aan.  Lachen, juichen en schelden wisselden elkaar af. De jongens maken een levendige, frisse indruk. Alleen aan de verbeten felheid waarmee ze vechten om de bal is het misschien merkbaar dat ze sinds maart 1941, bijna twee jaar alweer, gevangenen zijn van de Jappen.

   In het concentratiekamp nabij Tjimahi, in het toenmalige Nederlands Indië, is voor die jongens, tieners bijna, niks te doen. Zo’n voetbalpartijtje is precies wat ze nodig hebben. Na afloop van het ‘potje’, als ze moe en bezweet zijn, nemen ze een duik in het meer aan de rand van het kamp. Dan moeten ze wel langs de muur van prikkeldraad met de Japanse kampbewakers. Ze weten allemaal dat ze voor elke Jap een buiging moeten maken. Degene die dat vergeet krijgt klapjes, met een mitrailleur wel te verstaan.

   Klaas is de keeper en een goeie ook. Een solist; dat is hij ook hij het liefst. Zeer atletisch is hij maar voor een keeper eigenlijk een beetje te klein.. Hij is pas negen, toch fantaseert hij al dat hij over een paar jaar de grootste van allemaal zal zijn. Ze doen een onderling partijtje tot  de tien .Met 10 – 8 eindigt die wedstrijd.

   Alle  jongens nemen nog even een duik, behalve Klaas. Hij gaat naar het kamp. Het is hier een vrouwenkamp. Omdat hij nog maar negen is, moet hij bij zijn moeder en zijn twee zussen blijven. Zijn twee oudere broers en zijn vader zitten in het mannenkamp; hij heeft ze al 3 jaar niet gezien.

Het voetballen heeft hem hongerig gemaakt. Het eten in het kamp is minder dan niet veel soeps. Toch loopt het water hem telkens weer in de mond, van dat smakeloze rijstepapje. De weg naar het vrouwenkamp gaat door een stukje bush-bush, langs de kazerne van de Jappen. Achter die kazerne is het kippenhok, dat grenst aan de keuken. De Jappen kunnen zich die kippen en hun eieren volop laten smaken. Klaas weet niet eens meer hoe een ei smaakt, laat staan een kip..

   Klaas rust even uit, leunt een beetje tegen het kippengaas aan. Vingers en neus er doorheen, gezicht, armen, bovenbenen er tegenaan gedrukt. Hij kakelt wat, denkt zo kippen te lokken maar daar schrikken ze alleen maar van. Ondertussen maak hij met zijn voet schoppende bewegingen op de grond. Helemaal stil staan of zitten kan hij nu eenmaal niet. Opeens merkt hij, dat er door zijn geschop een gat ontstaat tussen het gaas en de grond. Een klein gat, dat wel, maar als hij zo nog even doorgaat, kan er misschien wel een kippetje door naar buiten glippen. Kakelend en schoppend gaat Klaas zo nog even door, tot de opening groot genoeg is. Japanse kampbewakers zijn in geen velden of wegen te bekennen.

   Hij hoeft niet lang te wachten. De kip met de grootste vrijheidsdrang wordt  vliegensvlug door Klaas gevangen. Hij trapt het gat weer zo goed mogelijk dicht. Met de nog hysterisch kakelende vrijbuiter snelt hij naar zijn moeder. Zijn duim en wijsvinger knellen zich steeds vaster om de nek van het beest.  Bij aankomst in het vrouwenkamp is de kip zij doodstil.

Angstig maar tegelijk ook blij reageert zijn moeder op de vangst. Angst heeft ze voor de mogelijke répresailles van de Jap; blij is ze met dit lekkere kippetje. “Begraaf die kip voorlopig maar even daar bij de barak. Hopelijk kan ik vanavond eindelijk weer eens een smakelijk hapje voor ons maken.”.

   Dat is er nooit van gekomen. Aan het eind van de middag, stappen uit een grote stofwolk, veroorzaakt door de remmende legerjeep, drie kleine Japanse militairen. Alle vrouwen en kinderen moeten op appèl komen.

  De diefstal is ontdekt. De kippendief moet zich onmiddellijk melden, maken de Jappen in hun mitrailleursalvo-taaltje duidelijk.

De groep vrouwen en kinderen, bijna honderd in getal,  staat dicht bij elkaar. Klaas verschuilt zich schuldbewust, half  achter moeders brede heupen. Naast hem hoort hij iemand fluisteren:

   :’Ik heb vanmiddag wel een hoop gekakel gehoord, heb jij iemand met een kip gezien?

  “Ja, ik heb wel wat gehoord, maar niks gezien. Heb jij wat gezien Klaas?”

   “Neen, Klaas heeft ook niets gezien anders had hij het me wel verteld,” zegt zijn moeder.

Een Japanner loopt naar de fluisterende dame toe en duwt haar tegen de grond.. ‘’Iedereen moet stil zijn,’’ beveelt hij.

Nogmaals beveelt de Jap dat de dader zich moet melden.

Je kan een speld horen vallen.

Klaas drukt zijn gezicht tegen zijn moeders rug, trekt aan haar jurk; schopt op de grond.

Er meldt zich niemand.

Dan is er even overleg tussen de Japanners.

Een van de Jappen loopt langs de groep. Hij ziet Klaas angstig weggedrukt tegen zijn moeder staan. Hij loopt verder. Dan keert hij weer om, kijkt iedere vrouw, ieder kind met een blik, vol haat in de ogen, aan. Dan  staat hij stil bij de fluisterende vrouw naast Klaas. De Jap pakt haar bij de arm, trekt haar mee, ze  schreeuwt smartelijk, valt,  haar dochtertje huilt. De vrouw kijkt nog om,

‘’Ik heb het niet gedaan,’ krijst ze, ‘ik hèb het niet gedaan’.

Jammerend, smekend bijna, kijkt zij naar de groep vrouwen en kinderen

De Jap sleurt haar twintig meter door het stof.

Klaas hoort naast zich huilen; er is woede, ongeloof.

“Wie is die lafaard, die die onschuldige vrouw laat boeten?” roept iemand. 

De diefstal moest bestraft worden. Déze vrouw of de wèrkelijke dief. De Jappen geven de kippendief nog één kans om zich te melden: ‘’Kom naar voren. Nu!!’’. Klaas drukt zijn gezicht, de ogen stijf gesloten, tegen zijn moeders rug. Hij klemt haar jurk in zijn samengebalde vuisten.

Niemand uit de groep geeft zich aan.

Een dodelijk mitrailleursalvo. Een hartverscheurend gekrijs klinkt op. De vrouw is geëxecuteerd. Dan is het stil.

.

De rol die Klaas in dit drama speelt, kan hij zichzelf nooit vergeven. Het zal hem zijn hele leven hinderlijk blijven achtervolgen.

zondag 6 maart 2022

BLUT


Vandaag moet ik opeens denken aan een verhaal dat ik van iemand hoorde. Het  verhaal kwam van een  vrouw, een oud, lelijk vrouwtje, dat weet ik nog wel. Wie precies kan ik me niet herinneren. Laten we haar voor het gemak Petra noemen. Gek genoeg kan ik me ook het exacte verhaal niet meer herinneren. Wat ik wel zeker weet is dat het verhaal de volgende componenten bevat:  Holland Amerika lijn (HAL), Hotel New York, twee Engelse mannen, een beurt, een taxi en een hoer. Het verhaal gaat ongeveer zo:

Op een van de cruiseschepen van de Holland Amerika lijn, de Statendam, ontmoet de dan  ‘niet zo mooie, tamelijk jonge vrouw’, een stel Engelse vrienden, laten we hen eveneens voor het gemak Tim en Tony noemen. De vrouw werkt op het schip als gastvrouw. Ze staat onder haar collega’s bekend als mannengek. Ze pakt, wat mannen betreft, eigenlijk alles wat ze pakken kan. Geen vreemd verschijnsel bij een ‘niet zo aantrekkelijke vrouw’. Mannen, al dan niet knap,  doen in feite precies hetzelfde naar vrouwen toe, als ze geil zijn. Deze gastvrouw zorgt er wel voor dat ze nooit wat tekort komt. Het moet gezegd: zij is onverzadigbaar. Ook Tim en Tony laten zich haar vleselijke lusten danig wel gevallen.

 Tim en Tony gaan met de Statendam in drie weken tijd heen en weer, van Rotterdam naar New York. Ze komen uit het Engelse Newcastle. Het zijn fanatieke honkballiefhebbers. Baseball noemen ze die sport in de USA. Vreemd genoeg is honkbal in Engeland he-le-maal niet populair. In Engeland tellen eigenlijk alleen cricket en voetbal, in omgekeerde volgorde dan. De vrienden willen dit jaar de kampioenswedstrijd zien tussen de New York Yankees en de Atlanta Braves.  De Yankees zijn al 27 keer kampioen geweest van de USA. De  Atlanta Braves pas 4 keer. Toevallig wel de laatste vier jaar. Voor Tim en Tony hoeft dat geen vijfde keer te worden. Ze zijn namelijk hartstochtelijk fan van de New York Yankees. Ze réízen zelfs in het tenue van hun favorieten:  petje, t-shirt, lange sportbroek, kousen en schoenen.  Ook hebben ze een bal, een honkbalknuppel en honkbalhandschoenen  meegenomen. In de gangpaden van het cruiseschip staan ze af en toe een balletje te gooien ... dat is wel oppassen, want zo’n balletje is loeizwaar. Ze zijn zo verstandig om op de boot de honkbalknuppel niet te gebruiken. Dat zou alleen maar brokken geven. 

In New York geeft Petra aan, dat ze ook mee gaat naar de match.  Op de zwarte markt heeft ze een peperduur kaartje gekocht. Eerst wilde niet zeggen hoeveel ze ervoor heeft moeten neertellen. Later kwam het  er uit: maar liefst zevenhonderdvijftig dollar. Het is veel geld, maar tóch nog niet zo makkelijk om aan die kaartjes te kómen. Tja, als gastvrouw bij de HAL heeft ze zo haar internationale contacten. 

Met zijn drieën, Petra heeft zich tussen Tim en Tony in gewurmd, genieten ze van de wedstrijd. Aan Petra is het duidelijk af te zien, dat ze geen bal verstand heeft van deze sport. Onophoudelijk zit ze  te springen, te gillen en te juichen. Herhaaldelijk valt ze de jongens uit enthousiaste onwetendheid om hun nek. Tim en Tony worden er horendol van. Uiteindelijk winnen de New York Yankees hun achtentwintigste titel. Dolgelukkig zijn de jongens daarmee.

Het is al tegen middernacht als de Statendam weer in Rotterdam aanmeert. Het is vooral voor Petra een duur reisje geworden. Desondanks nodigt ze, ten afscheid, de boys uit samen, op haar kosten,  nog wat te eten in Hotel New York. Dat is het hotel waar de jongens overnachten, voordat ze vroeg in de ochtend weer terug reizen naar Newcastle.  Het eten (en de wijntjes) smaken verrukkelijk. Hotel New York heeft een uitstekende keuken. Petra betaalt. Iedereen blij … totdat zij merkt dat ze dan helemaal blut is: geen cash meer heeft,  geen saldo meer op haar bankpasje. Dus ook geen geld meer om de taxi naar huis  te betalen.

Vijftig euro heeft ze minstens nodig om thuis te komen. In Crooswijk. De maatjes zijn niet te beroerd om haar ieder vijfentwintig euro geven maar … daar moet wel wat tegenover staan, vinden ze allebei. Voor dàt geld is Petra wel bereid om,  op hun kamer in Hotel New York, eerst Tony en vervolgens Tim een beurt te geven.

‘Toen heb ik me echt een hoer gevoeld,’ verzucht Petra, het inmiddels oude, lelijke wijfie.

 

zaterdag 5 maart 2022

EEN OPENHARTIG GESPREK

 We kennen hem allemaal al jarenlang  als de Nederlands recordhouder ‘Onder Maria Koekkoek’ bij de heren: Halle Stappen. In dit gesprek gaan we het niet hebben over zijn mooie sport en sportprestaties maar we gaan vandaag, samen met Halle een heel klein beetje de diepte in.

 
Waarom maak je het jezelf, qua uiterlijk gesproken dan,  toch altijd zo moeilijk, zeker wanneer het best ook makkelijk zou kunnen. Nu eens vertoon je je als een net heertje, dan weer als een soort clochard. En daarbij wek je regelmatig de indruk, een actieve relnicht te zijn, met je strakke broeken, je dandy jasjes, je sjaaltjes en je schoenen in allerlei ogenpijnigende kleuren. Nù zie ik je weer lopen met een iel paardenstaartje achterop je hoofd. Nog niet zo héél lang geleden had je een  warrige ‘krullenbol’ en daarvòòr trok je de aandacht met een glimmende kale knar. Nu ben je glad geschoren en morgen ben je weer baarddrager. Allemaal moeilijk te rijmen, hoor!  Waarom vertoon je je nu eens schreeuwend uitbundig en dan weer verstikkend  saai; niet alleen buiten maar ook op straat.

Uitbundig? Saai? Nicht? Je stort nu wel ineens een heleboel tegelijk over me uit zo aan het begin van dit gesprek! Wat wil je nu van mij?

Welnu Halle, reageer om te beginnen eens op je wisselende ‘haardracht’ .

Nou, ik kies steeds voor een andere haardracht; als je kaal tenminste ook een ‘haardracht’ mag noemen.. Die kale kop, ja, dat was destijds tamelijk impulsief. Het begon in het jaar 2001 in de TGV op weg naar Frankrijk. Ik maakte me in de trein een voorstelling van hoe ik er zonder hoofdhaar uit zou zien en in mijn lichtelijk manisch optimisme van destijds, zag ik er kaal wel redelijk goed uit; beter in ieder geval dan met dat kortgeknipte grijze kransje, dat toen op mijn hoofd groeide.
De hotelkamer in Lyon had een ruim ligbad, alsof  ik een half jaar terug toen ik deze kamer boekte al wist wat hier zou gaan plaatsvinden. Zoals altijd  had ik mijn elektrisch scheerapparaat meegenomen. Ook  had ik de spulletjes om me nat te scheren bij me: scheerzeep, de -kwast, -mesjes en het -apparaatje en last but not least: aluin. Aluin stond bij alle mannen vroeger op de wastafel. Het is een bloedstelpend middel en het gebeurde nogal eens dat bij het scheren per abuis een stukje hoofdhuid gescalpeerd werd. Met de toename van het elektrisch scheren is het aluin gebruik omgekeerd evenredig afgenomen.
In Lyon onthaarde ik niet  alleen mijn hoofd, ook de rest van mijn lijf, met uitzondering van mijn onderarmen en mijn bilspleet. Voor die scheerkwast was ik zo bang nog niet maar met die vlijmscherpe scheermesjes durfde ik mijn reet niet glad te scheren. Stel je voor dat ik een van mijn aambeien zou open snijden. Ik vrees dat zelfs het flinke stuk aluin dat ik bij me had me niet zou kunnen redden.    

Goed  en toen was je kaal, Halle. Je stapte daar Lyon in en iedereen vloog je om je nek? Je hoefde alleen maar op een willekeurig plein in Lyon  te gaan staan en van alle kanten komen lieftallige franse dames aangerend, roepend:
‘oooooh, kijk daar nou toch eens een allemachtig leuke kale man staan!’ Je moet het op een lopen zetten om niet door ze verpletterd te worden.
  
Proef ik hier sarcasme?  Natuurlijk gebeurde dat niet! Ik was destijds vijftig. Een ouwe man. Heb jij wel eens gezien dat vrouwen in katzwijm raken van kale vijftig plusser? Nee toch zeker?
Zelf vond ik wel dat ik er toen een ietsiepietsie beter uitzag zònder dan  mèt haar. Het maakte me iets jonger. Wat ik verder had weggeschoren wist en zag niemand nog. Pas later, op het strand, in het zwembad of in bed hoor ik wel,wat anderen van die verdere ontharing vinden. Als ik af ga op alle reacties is mijn conclusie, dat  de ene  helft het leuk en de andere helft het nogal raar vindt.

En je naaste familie….laat me raden…………ze lachten je uit…..?

Mijn echtgenote kwam haast niet meer bij van het lachen, toen ze mij ineens zo kaal, zo bloot zag. Vooral toen ze me voor het eerst in ons huwelijk ook zonder schaamhaar zag. Eerlijk gezegd vond ik dat ook wel een vreemd gezicht, dat eh…kruis zonder schaamhaar. Maar ik moest er niet zo onbedaarlijk hard om lachen als zij. Ze vond het van mijn kale kop vooral zonde, want zij houdt van haar; hoe weinig ook. Ze is, zo laat ze regelmatig horen, verliefd geworden op mijn weelderige krullenkop.
Een neef, die  alleen mijn kale kop zag noemden me 'stoer' zo en sommige  anderen vermoedden dat ik met mijn kaalheid sympathiseerde  met Pim Fortuyn.  Het was 2001, Pims glorietijd. Ik sympathiseren met Fortuyn? Belachelijk! Ik vond Pim wel een interessant figuur maar politiek stond en sta ik als SP’er lijnrecht tegenover zijn ultra rechtse denkbeelden.
Zo’n verandering zoals die hele  ‘ontharingsoperatie’ heeft met mijn wisselende stemmingen te maken. In de, zeg maar, manische opwinding wilde ik  gewoon iets heel anders. Ik denk dan gedurende een paar weken regelmatig aan ‘alles ontharen’. Ik praat er met niemand over. Vergeet het ook vaak weer. Bedenk me hoe ik het zou kunnen doen en waar. Het is een soort geheimpje. Dan vergeet ik het weer even. En dan hoeps….doe ik het en  zit ik ineens kaal in dat hotel.

 We hebben tot nu toe alleen over uw kaalheid gesproken. Laten we eens wat afzakken naar uw schoeisel. Paarse, witte, zwarte en rooie schoenen. Voor een vrouw de normaalste zaak van de wereld maar een beetje vent doet het doorgaans toch met minder. Het lijkt bij u soms wel een schreeuw om aandacht.

Wat is er mis met een beetje aandacht vragen? Doe ik iemand kwaad met lopen op fraai gekleurde, modieuze schoentjes? In feite is het hier weer van het zelfde laken een pak: stemmingen. Voel ik me licht, zit ik lekker in mijn vel, dan  pak ik mijn rooie schoentjes. Op paars en zwart loop ik alleen als ik me zwaar, moe, loom en neerslachtig voel. Wit draag ik bijna nooit. O ja, met sporten .......... dan heb  ik vrijwel uitsluitend witte sportschoenen aan.

Dan je jasjes, gilletjes, sjaaltjes, t-shirts in allerlei felle kleuren, strakke broeken. In sommige omgevingen herinnert men u zich als de man met de nichtensjaaltjes? Deert u dat niet?

Nee, niet in het minst. Van jongs af aan tot op de dag van vandaag verslijten mensen in mijn omgeving mij voor homo. Kan ik me nog voorstellen ook, omdat ik me soms nichterig gedraag. Vind ik leuk. Jammer vond ik wel dat de moeder van mijn beste vriend, Stef, niet wilde dat hij met me omging. Stef en ik waren toen veertien. De moeder van Stef noemde me ‘een mietje’; ze wilde niet dat haar zoon zou worden als ik.
Ik heb er geen last van. Het gekke is dan wel weer, dat ik me in neerslachtige tijden uitermate kan generen over hoe ik me gemanifesteerd heb in mijn manische perioden.
Maar ook de gêne daarover is van snel voorbijgaande aard. Een miniem zetje vanuit mijn hersenen kan me vervolgens gewoon weer nichterig laten flaneren in mijn oranje broek, zwarte  t-shirtje, wit colbertje, veelkleurige zijden sjaaltjes en m’n flamboyante zomerhoed.

Halle, hartelijk dank voor dit openhartige gesprek.       

vrijdag 4 maart 2022

VERNEDEREN

Een lift kan niet praten. Zijn geheim neemt hij mee. Al vijf jaar lang kent hij zijn vervuiler. De vraag is alleen nog: wanneer is de grens bereikt?  

De lift is snel en schoon. Ik stap in op de vijftiende. Twee verdiepingen lager stapt  Rachid in, een joch van elf en zijn iets jongere zusje Aicha. Zij  heeft mandarijnen en pistachenootjes bij zich. Hij gaat helemaal op in zijn smartphone.

 “Naar school?” vraag ik.  

“Ja,” we hebben eerst schoolzwemmen. Ik kan al beetje zwemmen …  mijn vader niet... Rachid ook niet, hè Rachid?” Afwezig schudt hij zijn hoofd..

 “Nou, dan ga jij je vader en Rachid toch zwemles geven.?”

Rachid komt  even los van z’n speeltje:

   “Nee, kan niet, vader woont in Bijlmer”

   “En jij dan Rachid, wil jij zelf niet leren zwemmen?” Rachid laat zich verder niet door mij afleiden.

   In de hal spreek ik bovenbuurvrouw Janny. Gisterenmiddag lag er een plas in de lift.  Eerst denkt ze dat het water is maar bij het opdweilen ruikt ze een penetrante pislucht. Er heeft dus weer iemand in de lift gezeken.

   “We zullen het er vanavond wel over hebben op de bewonersvergadering, dit kan niet langer zo.”

Na de hele dag in de boekhouding te hebben gezeten, doe ik eens sportief en neem de trap naar de vijftiende. Zo dadelijk eten en dan om zeven uur naar de vergadering.

   Als ik de flat uitloop, zitten Rachid en zijn zusje op de stoep.

   “Moeten jullie niet naar binnen?”

   “Neen,” zegt Aicha, “moeder werkt … komt tien uur thuis.”

   “Heb je dan geen sleutel?” Rachid schudt alleen maar ‘neen’.  

   “Zag je die Rachid net nog zitten op het stoepje voor de flat? Beetje triest joch, hè, vind je ook niet?” zegt Janny in de pauze van de vergadering.. “Hij zit bij mijn dochtertje  in de klas. ’t  Is geen lieverdje, hoor. Hij luistert slecht, zit ook vaak te slapen in de klas. Laatst gooide hij een natte prop papier bij mijn dochter in d’r nek. Ik gelijk naar school natuurlijk. Hoor ik van haar meester, dat ze binnenkort geen last meer van hem zal hebben. Hij gaat naar een bijzondere school. Hier kan hij niet mee komen.”

   De bewonerscommissie weet niet veel raad met die rotzooi in de lift. Wie bevuilt er nu zijn eigen nest? Misschien is de vervuiler wel een gast? Kan ook. Nooit heeft iemand hem op heterdaad kunnen betrappen. Hij wacht tot hij alleen is in de lift.

De vergadering besluit om in de flat te gaan collecteren voor een camera in de lift. Kunnen we misschien te weten komen wie die viespeuk is. 

“D’r is met viltstiften gekliederd op de wanden van de lift,” zegt een buurman na de vergadering. 

   ”Graffiti?” 

   “Nee, het bekende woeste gekladder!”

‘’Niet om aan te zien. Een kleuter zou het gedaan kunnen hebben, maar dan wel een kleuter van pakweg één meter vijftig. Bovendien lagen er in de lift sinaasappelschillen, een klokhuis, een verfrommeld leeg zakje chips, een ingedeukt blikje cola en …  een drol.’’ De lift schokt en hapert.

   “Als ik de klootzak, die dat steeds weer flikt in mijn klauwen krijg, maak ik hem helemaal af”, zegt mijn boze buurman, die klaar staat met een emmer warm water en een dweiltje om de troep op te ruimen.

   “Heb je dàt al gezien?” Hij wijst naar de grote spiegel in de lift. Afgeleid door de krassen, de troep op de vloer en de poep, heb ik niet gezien, dat met een scherp voorwerp een hakenkruis gekerfd is in de spiegel. Klodders spuug zakken traag over de spiegel. Dit moet toch van heel recent zijn. Wie doet nou zoiets? 

Ik heb een vroegertje genomen. Op het voetbalveldje naast de parkeerplaats wordt  gevoetbald. Rachid kijkt toe. 

   In de berging verzamel ik gereedschap dat ik nodig heb voor het klusje van vanavond en ga naar boven. Het licht doet het niet in de lift; daar ben ik niet rouwig om. Die troep hier hoef ik nu even niet te zien!

   Ik ga een dekenkist maken. Als ik net bezig ben met het klusje merk ik dat ik sleuteltje dertien mis. Dus moet ik weer naar beneden, hortend en stotend. Nu doet het licht het wel weer.

   Ik stap de lift uit, Rachid stapt in.

   “Ha, Rachid,”. Hij knikt zuinig.

Snel pak ik in de berging sleuteltje dertien. Als ik weer in de lift wil stappen ligt daar een grote plas. Die moet wel van Rachid zijn! Dat kan niet anders. Hij was de laatste gebruiker van de lift vòòr mij.

   Geen reactie, als ik bij Rachid aanbel.’s Avonds rond 10 uur probeer ik het nog eens. Moeder is dan thuis en zegt, dat haar kinderen nooit zoiets zouden doen. 

De volgende dag moet ik lopend naar beneden, want de lift is defect. Rachids moeder en zijn zusje zijn het middelpunt van geschreeuw en gehuil in de hal. Er staat een ambulance voor de deur; er is ook politie.

   Rachid is te ver gegaan. De lift heeft een vrije val gemaakt vanaf de dertiende verdieping. Daar ligt de jongen, levenloos in zijn eigen vuil; met zijn vingers nog stevig om zijn plasser. De lift heeft zijn geheim prijs gegeven. Het vernederen van de lift is Rachid fataal geworden.

donderdag 3 maart 2022

VOETBALCARRIËRE

Er zijn dingen, waarover ik nooit graag wil schrijven. Over mijn voetbalcarrière bijvoorbeeld. Ik begin op mijn tiende met straatvoetbal.  Op de stoep voor mijn huis in Spangen. Twee bomen, op zo’n vijf meter afstand van elkaar, zijn de doelen. Met de drie jaar jongere Arie foebel ik.  Jarenlang elke middag na school en voor het avondeten.  Vergeleken met Arie kan ik er geen hout van. Altijd word ik met groot verschil ingemaakt  door dat kleine ventje. Een paar grotere jongens willen een buurtelftal  oprichten. Arie en (zelfs) ik worden gevraagd om mee te doen.  Na een dag oefenen is het  iedereen wel duidelijk dat ze als voetballer niks aan mij hebben. 

‘Ga jij maar in de goal staan.’  Bijna alle keepers, ook die van grotere clubs als Sparta, Feyenoord of Ajax, staan júíst in de goal, omdat ze er voetballend niks van bakken.  Wij, Spangenaren,  voetballen op een veldje in de Spaanse Polder, een industrieterrein; het gras staat er veel te hoog, de bal kan nauwelijks rollen.  Het doel dat ik moet verdedigen wordt gevormd door twee stapeltjes kleren op ongeveer vijf grote stappen uit elkaar.  Het andere doel is  aan de overkant van het veld, op zo’n vijftig meter van mijn doel. Dat ziet er precies hetzelfde uit. We trainen een paar keer en spelen wat wedstrijdjes tegen andere buurtteams. We verliezen bijna alles; ook door mij, want ik blijk ook al niet zo’n goeie kééper te zijn. Ik laat ballen tussen mijn benen door glippen. Schiet de bal naar een tegenstander, die dan ineens vlak voor mijn doel opduikt en makkelijk kan scoren. Ik ben ook veel te nerveus. Als de spits van de tegenstander op me af komt, verstijf ik helemaal.  Bijna nooit rèd ik eens een wedstrijd voor mijn team.

Op mijn dertiende speel ik mijn laatste wedstrijd.  Twee onvergetelijke reddingen verricht ik dan:  bij de eerste redding werd de bal hard op mijn gezicht geschoten, daarbij gaat er een tand door mijn lip en breekt mijn bril in twee stukken (ik moet wel met die bril op keepen; zonder bril zou ik alleen maar waarde hebben als reserve cornervlag). Bij de tweede gedenkwaardige redding wordt de bal loeihard op mijn  zak(je) geschoten.  Gedurende zeker vijf minuten lang  schieten ongekend heftige pijnscheuten  heen en weer tussen mijn zak(je) naar mijn hoofd. Uiteindelijk is dit wèl de enige wedstrijd ooit die we gewonnen hebben.

Ik verhuis naar een andere buurt: IJsselmonde. Daar kan ik maar moeilijk wennen. Al mijn vrienden wonen nog in Spangen. Nieuwe vrienden maken lukt me niet zo.  Ik ben te verlegen, ik ga er niet op af. Meestal zit ik thuis, huiswerk maken, televisie kijken, patiencen of ik help mijn moeder met boodschappen doen of  huishoudelijke klusjes. 

Wij zijn thuis Rooms-Katholiek. Vandaar dat er wel eens een katholieke geestelijke met mijn moeder komt praten. Hij vertelt haar, dat ze me op de katholieke voetbalclub moet doen. Dan leer ik vanzelf andere jongens kennen. Helaas gaat dat niet zo vanzelf.  Ik word keeper bij R.K.V.V. Aeolus.  Zonder succes speel ik daar in de lagere jeugdelftallen. Na twee seizoenen stop ik. Dan pas word ik vrienden  met Robert, een klasgenoot van mij.  Samen met hem, ga ik eens in de veertien dagen, op zondag, naar de Kuip, de wedstrijden van Feyenoord bekijken èn analyseren. Jarenlang heb ik dat met veel plezier gedaan.

woensdag 2 maart 2022

DOODS

Steunend op haar rollator schuifelt Adrie (74) richting abri. Het is hier druk. Zo gaat het  elke ochtend tussen kwart over acht en kwart voor negen. Auto’s en fietsen rijden af en aan. Vaders en moeders brengen hun kinderen naar de school hier in de straat. Er komen af en toe ook wel kinderen hand in hand lopend, met vader of moeder. Heel soms ziet ze kinderen in kleine groepjes òf alleen lopen; dat zijn meestal de wat ouderen.

Over vijf minuten moet ze de bus hebben. De bus van dertien minuten over half negen. Naar metrostation Capelsebrug.  Ze gaat naar haar oudste zus Hella (76), die woont ook nog op zichzelf,  in Kralingen. Elke dinsdag gaan ze bij elkaar op de koffie. De ene week bij de een, de andere week bij de ander. Vandaag is het eigenlijk de beurt van Hella om bij Adrie op bezoek te gaan. Gisteravond belde ze af want morgen wordt er tussen tien en twaalf uur een pakketje bij haar bezorgd.

Het zal wel wennen zijn zonder al die vrolijk spelende en kwetterende kinderen op het schoolplein. Deze week zijn ze voor het laatst. Dan verhuizen ze naar de Dokter Beelstraat een beetje dieper Prinsenland in. De oude school, de Jan Antonie Bylo school, waar ik nu op uit kijk, wordt over drie weken gesloopt. Na vijftig jaar was de school wel toe aan vervanging, met name de verwarming, ventilatie en isolatie voldeden niet mee aan de eisen van deze tijd. Ze is er blij om dat op dezelfde locatie de nieuwe school zal verrijzen. Zonder kinderen is deze straat wel erg doods.

Adrie moet de altijd drukke Michelangelostraat oversteken om bij de abri te komen. Een vriendelijke automobiliste stopt en wappert met haar hand, ten teken dat ze kan oversteken. De opstap naar die bushalte is haast niet te doen, met die rollator. Veel te hoog. Het lukt nog maar net. Het moet niet gekker worden. In de abri controleert ze nog even of de bus inderdaad om dertien over half negen komt. ’t Klopt. Het busje komt zo. Op de glazen wand van de abri is met koeienletters gekalkt: ‘Fuck Poetin.’ Hoe dat zo?  Ze gaat nog even op het metalen bankje zitten. Het is vrij schoon hier; dat is ook wel eens wat anders geweest. Nu liggen er alleen twee blauwe en een zwart mondkapje. Vroeger zou ze het opgepakt en in de afvalbak gegooid hebben. Maar zo gek is ze niet meer: ‘t is onhygiënisch en ze is er sowieso veel te stram voor.

Schuin tegenover haar wordt hard gewerkt.  Een woontoren in aanbouw. Bouwvakkers, in rode overalls, met witte helmen  op, loodsen een grote vrachtwagen vol zand de bouwplaats op.  Er wordt geschreeuwd, gewezen, geschept en met water gespoten … zou niet weten waarom allemaal. Hé, daar staat de buurman van nummer 162. Hij maakt foto’s  van de werkzaamheden. Misschien kan hij daar wel een woning krijgen. Niks voor haar … ze hoeft niet meer zo nodig te verhuizen.

Wat zou Hella eigenlijk voor pakketje besteld hebben  … ze is het gisteren helemaal vergeten aan haar te vragen. Toen ze haar vorige week aan de telefoon had vertelde ze dat haar Senseo het begeven had. Zou me niks verbazen als ze een nieuwe besteld had bij Bol.com. ’t Zal straks toch wel Nescafé worden.      

Ah, daar is de bus al .. die vijf minuten zijn voorbijgevlógen.    

 

  

dinsdag 1 maart 2022

NIET GOED BIJ

“Hier. Pak aan klootzak!” Ma Troost geeft Hans met haar vlakke hand een klap voor zijn kop. Met een smak gooit ze haar deur dicht. Ma Troost is echt niet bang van hem ook al is hij twee koppen groter en twintig jaar jonger. De  buurt is getuige van een korte maar hevige burenruzie. Zij is het type rauwe volksvrouw, tegen de vijftig. Peter is haar zoon, achtentwintig jaar en niet helemaal goed bij. Waag het niet je met zijn opvoeding te bemoeien.

   Hans wou alleen maar zeggen dat Peter plantjes uit zijn tuin heeft gejat. Wrijvend over zijn wang, zwalkt Hans naar zijn huis aan de overkant. Bij zijn naaste buren kan hij wat stoom afblazen. Verontwaardigd wijst hij naar de lege plekken in zijn tuin en naar Ma Troost. Hans springt zowat uit zijn vel van woede. Wil weer op Ma Troost afstormen maar zijn buren houden hem tegen.

 

    Vanuit haar vaste stekkie achter het openstaande keukenraam lijkt Ma Troost te genieten van het opgewonden sfeertje aan de overkant; je ziet haar denken: “Kijk die zielenpoten … en allemaal meehuilen met die klootzak.”

   “Klootzak…,” krijst haar papegaai Krook.

   “Hou je bek, brutaal nest! Anders draai ik je nek om,” dreigt ze.

   Ook van Krook moet de buurt afblijven trouwens, ook al krijst  hij ‘s morgens vroeg de hele buurt wakker.

 

     “Peter, kom hier of ik geef je een pak rammel, teringjong”

Dit dreigement blijkt voor Peter voldoende om onder zijn bed vandaan te komen. Als een bang hondje schuifelt hij naar zijn moeder.  Zij kijkt hem aan met een verachtende blik. Ze wijst in de richting van de stoel waar hij moet gaan zitten.

   “Ikke niettuh guddaan plantuh…”

   “Hou je mond nu maar, Lul!”

  

Heerlijk vindt ze die verontwaardigde koppen aan de overkant. Van achter haar vitrage zit ze hen uit te lachen.

 

   Hans is er bij gaan zitten; op het stoepje voor zijn deur rookt hij een  sigaretje; neemt een slokje van zijn thee. Voor iedereen rondom hem is het duidelijk dat dit de druppel is die emmer doet overlopen. Natuurlijk, Peter weet niet beter. Lastig is het wel zo’ figuur in je buurt, zeker met zo’n moeder. Het zijn niet alleen die plantjes. Er gebeurt veel meer. Peter laat zijn hond op de stoep poepen, zonder de stront op te ruimen, hij steelt fietsen, valt kleine meisjes lastig en verlekkert zich aan de in hun tuin zonnebadende buurvrouwen. Daar mag je dus van ma Troost allemaal niks van zeggen. Peter is eigenlijk te gek om los te lopen.

 

   Ma Troost ziet dat Hans een mobieltje in zijn handen geduwd krijgt.

  “O god, nou gaan we het krijgen hoor, hij kan het weer niet alleen aan. Hij moet zo nodig de politie er weer bij halen,” schampert ze. Met een ruk draait ze zich om naar Peter en haalt met de knokkels van haar rechterhand uit naar zijn gezicht. Ze staat op en gebiedt de kreunende Peter te blijven zitten:

   “Blijf Met Je Tengels Van De Planten Van De Buren Af,” dreunt ze er bij hem in. Peter tuimelt van zijn stoel. Roerloos blijft hij liggen. Ook na een paar zachte tikjes op zijn wangen geeft hij nog geen teken van leven. Nagelbijtend en plukkend aan haar trui loopt ze onrustig heen en weer tussen de keuken en de woonkamer. Dan zwiept Ma Troost zo maar een paar planten van de vensterbank. Ze gooit een schemerlamp om en ze rukt het kleed van de keukentafel: alles, van asbak tot koffiepot ligt aan gruzelementen. De borden en potjes broodbeleg, die ze er ook nog bij gooit maken de ravage compleet.

 

   Een van de buren wijst en alle anderen kijken in de richting van waar de politiewagen aan komt. Een van de agenten loopt naar Hans om van hem te horen wat er loos is. De andere agent gaat naar Ma Troost. De agent ziet haar verslagen naast haar zoon zitten. Ma Troost aait haar zoon over zijn bol. Snotterend vertelt ze dat Peter helemaal door het lint gaat van dat plantjesverhaal. Als een dolle, gaat hij met van alles in huis lopen gooien. Om hem te laten ophouden geeft ze hem een harde klap. Misschien wel iets tè hard.

 

   De door de agent opgeroepen ambulance is er snel. Verplegers schuiven Peter, die wat begint te murmelen, de ziekenauto in. Als ma Troost samen met Krook en de hond, de politiewagen wordt in geduwd, schreeuwt ze naar de overkant:

   “Hebben jullie nou je zin, stelletje slampampers……en dat voor die paar lullige  plantjes!”