vrijdag 12 februari 2016

BAVO (1)

Mijn eerste nacht in Verpleeghuis Bavo, was tevens mijn laatste slaapwandel- en wildplasnacht. De morfine is uit mijn lichaam verdreven. Desondanks werd ik nog steeds bewaakt. Als ik ’s nachts mijn kamer uitkwam werd dat gelijk gesignaleerd en werd ik opgevangen door de nachtzuster.
Ik zat op een gesloten afdeling. Zonder toestemming van de verpleging kon ik de afdeling niet af. Voor iemand, die gewend is aan zijn vrijheid, klinkt dit erg benauwend. Maar ik was er blij mee. Ik had dit regiem nodig om rustig en goed te kunnen slapen. Voor mij voelde het veilig.
Ik zat samen met acht andere mensen  in een groep. Het enige dat we als groep deden was eten … op vaste tijden: half negen ontbijt, tien uur koffie, half een lunch, drie uur thee. half zes warm eten en tenslotte koffie om zeven uur ’s avonds. Na elke maaltijd werden de medicijnen uitgedeeld .

Peter, een veertiger, zat tegenover mij. Hij had meestal een wollen muts op. Vaak was hij ongeschoren maar àls hij zich eens geschoren had, dan lag zijn hele gezicht open. Peter schepte altijd flink eten op, alsof hij de hele dag zware lichamelijke arbeid had verricht, terwijl hij geen flikker uitgevoerd had. TV kijken was het enige dat hij deed. Er viel niet met hem te praten. Ik probeerde het wel eens. Ik zei dan iets over wat ik in de krant had gelezen, bijvoorbeeld iets over een wereldrecord hoogspringen of zo. Hij bleef dan gewoon glazig voor zich uitkijken en zei dan iets als: ’Voorlopig moet ik nog maar zien, dat mijn trein precies om twee voor acht in Utrecht aankomt.’ Waarom hij in de Bavo zat was voor mij onduidelijk. Of het moet zijn voor die onbegrijpelijke reacties van hem.
  
Arnold, een leeftijdsgenoot van mij, zat altijd links naast me. Hij is mijn maatje geworden gedurende mijn Bavo-verblijf. Onophoudelijk stond hij klaar om me te helpen met eten en drinken. Ik zat natuurlijk nog steeds met die operatiewond van m’n schouder en arm. Ik kon niks met rechts en met links bijna niks…….maar goed ... ik had het over Arnold. Hij was in de Bavo omdat hij depressief en suïcidaal was. Hij had erg veel last van zijn ingewanden en kon, wanneer hij veel last had, bijzonder agressief worden  .. hij ging dan met meubilair lopen smijten maar volgens mij keek hij wel goed uit waar hij gooide, want hij heeft in mijn bijzijn, nog nooit iemand geraakt.
Na elke maaltijd gingen Arnold en ik een kwartiertje, soms ook wat langer, over de gangen wandelen ... een beetje beweging … goed voor de spijsvertering. We hebben ook vaak zitten dammen. Arnold won meestal.

Links naast Arnold zat Johanna,  een dementerende lerares Nederlands. Een paar keer per dag had ze lak aan alle fatsoensnormen en ging ze zich, waar iedereen bij was, staan uitkleden. Haar ‘striptease’ werd door een van ons aan de leiding gemeld, die haar weer snel aankleedde. Johanna  was achter in de zeventig, klein en broodmager. Van het eten zei ze herhaaldelijk, dat het ‘erg lekker’ was ... alleen … ze at er geen hap van. Als een kind zat ze met haar eten te spelen. Ze pakt een worteltje tussen haar vingers, bekeek het van alle kanten en zei dan: ’ ruiten zeven …’ vervolgens sneed ze een stukje vlees af en benoemde dat als ’klaver drie’ en zo werd een aardappeltje in haar beleving ‘harten aas’.
In een borrelglaasje kreeg ze, na het eten, haar medicijn zyprexa aangereikt,  heel mooi rood van kleur. Johanna genoot volop van  het schitterende rode medicijn maar weigerde pertinent er een slokje van te nemen.


Wordt vervolgd

donderdag 11 februari 2016

SLAAPWANDELEN

Angstig  was ik geworden. Toen ik, na mijn operatie, ineens ging slaapwandelen, durfde ik niet meer te slapen ... tenzij er iemand in mijn buurt was om me wakker te maken of terug naar bed te leiden. Gelukkig hebben een paar familieleden er voor gezorgd dat ik niet ging dwalen. Ze konden helaas niet voorkomen, dat ik zo af en toe een grote plas deed op het grasgroene zeil, terwijl ik naast mijn bed stond te slapen.
Mijn familie kon natuurlijk niet doorgaan met zo voor mij te zorgen, ze hadden ook nog wel wat anders te doen: werken, voor hun kinderen zorgen … Er moest een professionele oplossing komen. Mijn psychiater trad daarbij doortastend op. Ik kon per direct terecht in het Rotterdamse Crisiscentrum. Dat betekende: snel mijn koffer pakken en me door mijn broer, die die nacht op mij gepast had naar  het Crisiscentrum op de ’s Gravendijkwal laten brengen. Ik kreeg een kleine, schone kamer op de derde verdieping. Mijn broer hielp me met uitkleden en mijn pyjama aandoen.
Mijn kamer werd in de gaten gehouden door iemand, die op de begane grond achter een monitor zat. Ik was er niet gerust op … ik zag me al van de derde verdieping van de trap af donderen. Voor de zekerheid deed ik mijn kamerdeur op slot en legde de sleutel in de wasbak.
Wèèr slaapwandelde ik. Waarschijnlijk kon ik mijn kamer niet uitkomen. Ik werd in dat kamertje, staand, wakker van mijn eigen gezeik. Het was half vijf;  Ik kon niet meer slapen.
Ik schaamde me ervoor, dat ik tegen een leidster moest zeggen, dat ik in mijn kamer geplast had. Maar zij vond dat geen probleem: ‘Komt hier zo vaak voor.’
Ze vond het wel een probleem, dat ze mijn operatiewond moest verzorgen en dat ze me moest douchen en aankleden.
‘Daar zijn we hier niet voor.  Je kan hier niet blijven als je al die zorg nodig hebt.’ Ze ging gelijk bellen met mijn psych en die ging weer direct bellen met organisaties, die mij wel de zorg konden geven, die ik nodig had. Het werd uiteindelijk de Bavo (voor alle ouderen met een psychiatrische stoornis).
Het was nog vroeg in de ochtend en ik kon bij de Bavo terecht. Direct. Een behulpzame Crisiscentrum-medewerker kieperde al mijn ‘bezittingen’ in mijn koffer. Ze wist waarschijnlijk wel dat ik die koffer niet zelf kon dragen dus bood ze mij aan dat voor mij te doen en me naar de Bavo te brengen ... lopend ….het was tien minuten lopen naar de Bavo.
Ik kreeg daar een mooie grote kamer. Diezelfde vrijdagmiddag nog komt een delegatie van de medische staf van de Bavo mijn kamer in. Mijn hele medische geschiedenis met bijbehorend medicijngebruik willen weten: van mijn bi-polariteit, de arm-schouder operatie tot het slaapwandelen.
Ik was nog geen seconde klaar met mijn verhaal of de psychiater van de Bavo zei: ‘Morfine, daar komt het door, dat slaapwandelen.’ Tijdens en na mijn operatie was inderdaad rijkelijk morfine in mijn lijf gespoten. Niet voor niets want ik stierf van de pijn en dat spul hielp daar uitstekend tegen.


woensdag 10 februari 2016

WALGING

Boer Grollemans liep altijd op klompen … en in een blauwe, naar koeienstront stinkende, overall. Behalve op zondag . Dan ging hij met zijn vrouw en kinderen in nette kleren naar de kerk.  
De vrouw van boer Grollemans, boerin Grollemans dus, was een blozende, kogelronde en goedlachse dame. Haar lach was zeer uitbundig. Zelfs de koeien en varkens leken er soms vrolijk van te worden.  Ze lachte vaak lief naar mij. Daar werd ik helemaal warm van.
Boer Grollemans echter zag of hoorde je nauwelijks. Hij was er. Hij verzette bergen werk. Zonder meer.  Maar hij viel nooit op. Hij sprak heel bedaard. Zelfs op zijn klompen hoorde je hem niet lopen. De Grollemansen hadden  vijf kinderen. Drie jongens. Twee meisjes. Af en toe strontvervelend. Toch heb ik  Grollemans nooit zijn stem tegen hen horen verheffen. Hij was de rust en het geduld zelve. De man met de milde glimlach.

Mijn moeder zat te naaien. Met de hand. Op haar vaste plekje naast de oliehaard. Mijn zusjes en ik waren al in pyjama. We keken op tv naar Rawhide.  We hadden dus gewoon nog tv.
Mijn vader had overgewerkt.  Doodop en bezweet kwam hij thuis. Ma stond ogenblikkelijk op om zijn eten op te warmen. Douchen deed pa door de weeks nooit. In het weekend zag ik hem wel eens de badkamer uitkomen … in zijn blote bast en zijn slappe witte onderbroek. Voor de rest van de week moesten we zijn zweetgeur maar accepteren. Ma zei er tegen hem nooit wat over. Ze zeiden  vrijwel nooit wat tegen elkaar.
Pa zette zijn bord eten op het tafeltje naast zijn stoel. Zonder ons wat te zeggen koos hij een ander tv-net. Daar was Perry Mason op. Pa ging zitten kijken met het bord op schoot.
Weg was Rawhide dus … wij keken elkaar schouderophalend aan … tsja zo ging het nou eenmaal bij ons. Protesteren had geen zin. Pa reageerde toch niet. Meestal viel hij in slaap als hij zijn eten op had. Dan konden wij de tv weer op Rawhide zetten. Zo ging het nu ook. Jammer genoeg waren we wel een stukje film kwijt.
Om negen uur, toen de film was afgelopen, gingen mijn zusjes naar bed.

Op de boerderij had één van de katten, zes jonkies gebaard. Maar …. er waren daar al volwassen poezen genoeg. Er liepen er maar liefst vijf op het erf. Dus boer Grollemans had besloten de zes borelingetjes af te maken. Eén voor één nam hij ze in zijn hand en met een harde worp, zoals een  werper bij het honkbal dat doet, gooide hij de kleine poesjes tegen de muur. Morsdood allemaal. Grollemans deed de kadavertjes in een emmer. Hij begroef ze op zijn erf niet ver van de drinkplaats van de koeien. Dit was gewoon werk voor hem … net als koeien melken of schapen scheren. Het hoorde bij het vak.

Mijn zusjes waren naar bed. Ik zat nog wat huiswerk te doen: Duitse woordjes leren. Pa lag languit in zijn stoel te maffen. Ma zat nog te naaien.
Zomaar, uit het niets zei ma, met iets van walging in haar stem: ’Moet je die hem daar nou zien liggen, het hele huis is vergeven van zijn stank … wat heb ik nou aan zo’n man? Eigenlijk is ie alleen maar goed om te werken, te eten en te slapen.’

‘Ja … nou, welterusten, mam.’

‘Welterusten. Jongen.’

dinsdag 9 februari 2016

BIJ DE BOEREN

Op mijn dertiende mocht ik een tijdje gaan logeren bij ‘de boeren’. Nou ja, mocht, ik kan beter zeggen: moest. Het was noch mijn idee noch dat van mijn ouders. Het idee kwam uit de koker van de maatschappelijk werkster, die bij ons thuis over de vloer kwam. Juffrouw  Ansink was haar naam.  Van haar moest de tv weg. Daar waren we in feite te arm voor, volgens haar. Maar goed, die juffrouw vond, dat ik een tijdje (minstens 6 weken) gezondheid op moest gaan doen op het Overijsselse platteland. Ze kende daar een boerenechtpaar, dat me wel op krachten wilde laten komen.

Volgens die juf, maakte ik me te druk om de relatieproblemen van mijn ouders. Dat klopte ook wel. Het grootste probleem was eigenlijk, dat ze vrijwel nooit eens goed met elkaar praatten. Mijn vader zei al helemaal nooit wat. Althans, voor zo ver ik weet. Zeker niet tegen iemand bij ons thuis.
Als pa niet thuis was vertelde mijn moeder  me schaamteloos alle problemen die ze met hem had. Geen enkel detail werd daarbij geschuwd. Het tragische is, dat ik weinig tot geen positieve woorden van haar over mijn pa heb mogen horen.

Ik dwaal een beetje af, want ik wou zeggen dat ik naar die boerderij moest omdat ik slecht at en overspannen geworden was van het idee dat mijn ouders uit elkaar zouden gaan. Ten einde raad, ben ik daarover gaan praten met juffrouw Ansink.

Volgens mijn moeder was pa een domme, sadistische man. Hij had in Indonesië van zijn negende tot zijn veertiende jaar in een concentratiekamp (het Jappenkamp) gezeten. Hij had tot zijn negende, drie jaar lagere school gehad en heeft daarna nooit meer verder geleerd. Toen ze me dat vertelde, was ik dertien jaar en hoorde ik haar aan als een soort ja-knikkertje. Maar nu weet ik, dat je heus niet dom hoeft te zijn als je maar drie jaar lagere school hebt.
’Sadistisch’ zei mijn moeder….mijn vader had ‘kampneigingen’ … daarmee bedoelde ze, dat hij net zo gewelddadig tegen ons, zijn kinderen, was, als de soldaten in het Jappenkamp tegen hem waren geweest. Nou moet ik mijn moeder toegeven, dat pa mij en de andere kinderen wel eens sloeg maar meestal verdienden we dan wel een pak slaag en … eerlijk is eerlijk het was nooit tot bloedens toe. Maar ‘kampneigingen’? Aan kampneigingen denk ik meer aan wat een broer van mijn pa (onze ome Jan) in het Jappenkamp overkomen is: die werd door de Jappen aan één arm in een boom gehangen omdat hij een ei gestolen zou hebben uit het kippenhok. Zoiets sadistisch heeft pa nooit gedaan.

Het was trouwens een goed idee van die juf Ansink om mij naar dat dorp Nieuw Heeten in Overijssel te sturen. Ik hielp boer Grollemans daar op het land met het binden van korenschoven  met korenaren.
Grollemans had varkens en koeien, die waren door de hele boerderij te ruiken. Van de meeste koeien en varkens was ik bang: ze keken me boosaardig aan.
Poepen deden alle mensen, die op de boerderij woonden (ik dus ook) op de poepdoos: een houten kist. Onze poep en pies plonsde van daar tussen de uitwerpselen van de varkens en koeien. ‘Dat wordt straks uitstekende goeie mest,’ zei Grollemans, grijnzend.
Kippen hadden ze ook. Van de kippen was ik niet bang.  Zij wel van mij.
Elke ochtend kreeg ik twee zacht gekookte eitjes ‘om aan te sterken’ en een beker chocomel erbij. Heerlijk.



Word misschien wel vervolgd

maandag 8 februari 2016

DE KIP

Het was een prima IFFR-dag (Filmfestival Rotterdam).  Vier mooie films gezien, een paar oude vrienden ontmoet, lekker gegeten en een paar Westmalletjes gedronken. Kortom: ouderwets genieten.
Ik open de deur van mijn appartement …ik kan mijn ogen niet geloven. Halverwege de gang annex entreehal zit een kip. Zij blijft nog rustig zitten ook als ze mij ziet. Pas als ik twee stappen bij haar vandaan ben, vliegt het beest luid kakelend de woonkamer in. Ik ga natuurlijk gelijk achter die kip aan. Bij de eerste stap die ik zet, vertrap ik één van haar twee eieren, die ze in mijn gangetje heeft gelegd. Met mijn kont plof ik bovenop dat andere ei. Eerst maar die eiertroep opruimen in de gang. Een andere broek aantrekken. Ik denk dat ik maar gelijk mijn pyjamabroek aantrek.
Hoe komt dat beest in Godsnaam hier binnen, vraag ik me af.
Er zijn er twee, die een sleutel van mijn huis hebben: mijn naaste buren en mijn op een na oudste zus. Nou … mijn naaste buren zijn zo fijn katholiek en superbraaf, die halen dat soort rotgeintjes niet uit. Mijn op een na oudste zus … nou … die is wel in voor een geintje … als ze een gekke bui heeft, dan … maar dan zie ik het haar toch niet zèlf doen. Ze neemt echt geen kip in haar handen om hem in mijn huis te zetten. Ze is sowieso al niet zo tuk op dieren en al zeker nier op kippen. Ik bel haar nu meteen dan weet ik gelijk hoe laat het is.
Ze moest erg lachen toen ze het hoorde, van die kip, maar ik heb wel meteen door dat ze het jammer vindt, dat ze er he-le-maal niks mee te maken heeft.

Zonder erg heb ik de gang en de keuken lopen bevuilen met eiwit en eigeel. Wat een kleeftroep geeft dat zeg: twee van die eieren. Ik hoor gekakel; het komt achter de tv vandaan. Gauw er naar toe. Niks te zien. Stoot wel mijn kop tegen de tv-kast … tot bloedens toe.
Eerst van mijn spijkerbroek het ei en de eierschilletjes afspoelen; dan gaat de broek de wasmachine in. Fladderen hoor ik en ik zie veertjes dwarrelen… maar geen kip te zien. Ik moet verdomme de gang- en keukenvloer maar liefst drie keer dweilen. Pas dan zijn ze kleefvrij.
Voor de zekerheid ga ik toch even bij mijn buurtjes vragen. Je kan nooit weten. Viola en Fred doen samen open. Ze doen alles samen.
‘Wat is er in ’s hemelsnaam gebeurd, Jee, je kijkt zo vreemd en je hebt een wondje  op je voorhoofd; het bloedt en … je bent al in je pyjama … lag je al in bed?
‘Ik … al in bed?? … als je weet wat ik aantrof toen ik thuiskwam.’
‘’Nou, kom even binnen, Jee en vertel wat gebeurd Is, dan zullen we gelijk wat aan dat wondje doen,’ zegt Viola,’ wil jij het EHBO-koffertje pakken Fred?’
Ik vertel mijn verhaal en zie dat ze met moeite hun lachen kunnen inhouden. Als ik ze zo zie reageren, denk ik, dat ze er iets mee te maken moeten hebben.
Maar ze zeggen van niet …’maaaaaar Jee, heb je vanavond misschien iets te diep in het glaasje gekeken? Het is zo’n ongeloofwaardig verhaal.’

‘En die hoofdwond dan,’ zeg ik, ’ik stootte mijn kop toen ik die kip achter de tv vandaan wilde halen.’
‘Kom dan maar mee naar mijn huis, dan kunnen jullie het zien.’
‘Dat is goed,’ ze lopen achter me aan.
Ik zal ze al die neergedwarrelde veertjes, mijn smerige eibroek in de wasmachine en de vuilnisbak met eierschillen laten zien …. alleen … shame, shame …. van dat al is  helemaal niets te zien.
Wat wel klopt is, dat ik, blijkbaar met een dronken kop, tegen de tv-kast ben geknald. Er liggen bloeddruppels op de grond naast een geopende en half leeggedronken fles Zuiddam jonge jenever.

‘Kruip maar gauw je bed in, Jee,’ zeggen Viola en Fred, ‘dan doen wij hier het licht wel uit.’

zondag 7 februari 2016

HET HANDJE

Op weg naar huis zoek ik alvast even naar mijn huissleutels. Ik schrik, want ze zitten niet, zoals gebruikelijk, in mijn linker broekzak. In een razendsnelle beweging gaan mijn handen van mijn rechter broekzak, naar mijn rechter jaszak en dan voel ik in de beide binnenzakken van mijn jas. ‘Godverdomme!’ Mijn sleutels kwijt!. Misschien zijn ze wel uit mijn broekzak gevallen toen ik mijn OV-chipcard eruit haalde. Dus ik draai me om; terug naar het metrostation. Geheel onbewust steek ik mijn hand in mijn linker kontzak en laten daar nou net die sleutels zitten! Lekker handig! Ik stop ze daar nooit. Waarom ik het deze keer wel gedaan heb … echt …  helemaal geen idee … nou ja … nu ik er wat langer over nadenk … in mijn linker broekzak zit mijn OV-chipcard. In mijn linker jaszak zitten mijn handschoenen  .. ja en dan besluit ik die sleutels maar in mijn kontzak te steken.  Afijn,  ik kan weer gewoon verder naar huis.
.
Ik loop langs een Heras hekwerk van bijna twee meter hoog met zo’n ligusterstruik erachter. Hoor ik daar toch ineens vanachter die struik vandaan een hoop kabaal:
‘Zo, tyfuslijder, nou heb je eindelijk een koekie van eigen deeg. Je hebt het allemaal aan jezelf te wijten, onvoorstelbare klootzak die je er bent.’
Dan klinkt er een pijnkreet, die gaat door merg en been. Op datzelfde moment komt er iets bloederigs uit de lucht vallen. Bijna op mijn schoenen. Het lijkt een kinderhandje. Mijn witte Nikes vol bloedspetters ...

‘Blijf staan, eikel, blijf staan,’ klinkt het van achter het Heras hekwerk, half jankend, half bevelend. Er wordt geschoten en ik hoor: ‘Ahhhhh’ …
dat schot is duidelijk raak …. of het dodelijk is durf ik alleen niet te zeggen.
De politie bellen lijkt me in deze situatie wel geboden. Dit is heftig genoeg voor 1-1-2. Bij de politie zijn ze gelijk overtuigd van de ernst van de zaak. Binnen de kortste keren staan er twee politiewagens met zwaailichten op het fietspad naast me (er is op die plek namelijk geen autoweg; er is alleen een fietspad en een voetpad).
‘Moet u mijn Nikes eens zien … vol bloedspetters,’ zeg ik tegen de agente … ze kijkt me aan alsof ik niet helemaal spoor. Twee agenten lopen met dat rood-witte plastic lint om het plaats delict af te zetten. Die plaats is niet moeilijk te vinden: een handje met een plas bloed er omheen. Zegt die agente:
’Die plas bloed zien we wel, meneer, maar waar is die hand?’
‘Verrek’ … mijn bek valt open … die hand is ineens pleite. ‘Is er een rat mee vandoor? Een meeuw of een kraai?’  ‘Misschien is handje wel verdwenen naar de andere kant van het hek,’ opper ik.

‘Ik heb jullie toch ook verteld, dat er daar, achter dat hek, geschoten is. Dat er daar misschien wel iemand geliquideerd is. Daar moeten jullie ook maar even gaan kijken,’ zeg ik tegen de politie. Het lijkt haast wel of ze dat vergeten zijn. Ik loop met ze mee. Razend nieuwsgierig als ik ben
.
Achter het hekwerk ligt naast het clubhuis van de handbalvereniging Roda het levenloze lichaampje van de bekende ‘kleine-mensenclown’ Poepie. De lilliputter heeft zijn clownspakje nog aan. Door zijn linkerslaap is een kogel gejaagd. Zijn rechterhandje is afgehakt. De bijl ligt naast zijn lichaampje. In zijn linkerhandje houdt hij een pistool geklemd.

Van het dak van het clubhuis vliegt, luid krassend een kraai op, met in zijn bek Poepie’s handje ... met vier hele vingers en … nog duidelijk zichtbaar … een half aangevreten vingertje.

vrijdag 5 februari 2016

POLITIEWAGEN

Beland ik opeens in een politiewagen! Nietsvermoedend loop ik over het voetpad van het metrostation, langs het Thorbecke College in de richting van mijn flat. Het is in het begin van de avond maar wel al donker. Op mijn Smartphone beluister ik wat nummers van Dire Straights. Plots word ik opgeschrikt door luid getoeter achter me. Als ik me omdraai zie ik een politiewagen. Gelijk met dat ik me omdraai wordt het groot licht aangezet.
‘Hysterisch damesgekrijs klinkt er uit de politiewagen op:
‘Ja, dat is hem, dat is hem, ik zie het gelijk, dat gemene, geniepige grijnsje, precies dezelfde zwarte muts en die bril … krek eender, ja hoor, hij is het, dat kan niet anders … die broek, weet ik niet zo  precies, daar heb ik niet opgelet .. hij had in ieder geval wel een zwarte jas en een rooie sjaal om, hij liep ook zo met zo’n krom ruggetje.’
Mijn ogen deden pijn van dat heftige licht, dus ik denk ik draai me om en loop gewoon door naar huis. Ik heb geen idee over wie ze het nou heeft en waarom.
‘Staan blijven’, klinkt het dan achter me.
‘Heeft u het tegen mij?’ Vraag ik nog zo onschuldig mogelijk. Hij moet het wel tegen mij hebben want er is niemand anders in de buurt. De agent loopt naar me toe, pakt me ruw me bij mijn onlangs geopereerde bovenarm en ik schreeuw het uit van de pijn.
‘Stel je niet zo aan man, ik raak je nauwelijks aan….’
De agent schrikt er wel een beetje van als ik hem vertel waarom ik zo schreeuw. Hij is zo fideel om zijn excuses aan te bieden maar hij laat me niet gaan ….o, nee. Hij pakt me gewoon bij mijn andere bovenarm.

‘Ja, hoor, dat is hem, nou weet ik het zeker, hij was gisteren bij mij in de zaak … met die muts en die bril’ … en dat allemaal weer op dat hysterisch krijsende toontje. Ik hòòr alleen de stem van die vrouw maar, door dat felle schijnsel van de autolampen, kan ik haar niet zien.
‘Hou nou maar even op met je viswijvengekijf, nou weten we het wel, ja?!’ gebied de agente achter het stuur haar.
De politieagent die mij aanhoudt, wil mij handboeien aandoen … ik zeg tegen die man dat dat helemaal niet nodig is, dat ik gewillig mee zal gaan mits hij mij vertelt waaròm ik mee moet. Dat lijkt mij wel zo billijk.
‘U wordt verdacht van winkeldiefstal, meneer, meer wil ik er niet over zeggen en ik waarschuw u, want elk woord dat u zegt kan tegen u gebruikt worden.

Toch gewoon mèt handboeien word ik op een bank in een afgeschermd deel van de politiewagen gezet, achter de overspannen vrouw. Het is een zwaar opgemaakte,  geblondeerde  oudere vrouw (50+) met een erg gerimpeld gezicht.  Ze draagt een iets te jeugdig jurkje met tijger-motief en een extreem laag uitgesneden décolleté
Haar stem heeft een raspend geluid : ‘O lekker ben u, zet u die crimineel zomaar vlak achter me zonder boeien; gisteren heeft die engerd me nog bestolen en bedreigd.’
‘Die man kan u van daaruit niets doen, mevrouw en bovendien ……’ zegt de agent, ‘ … hij heeft wèl handboeien om.’
‘Hij heeft géén handboeien om, dat dat zie ik hier toch zelf, ik ben niet achterlijk of zo.’ De politieagente die achter het stuur zit, stapt dan de auto uit, opent de deur naast de vrouw en zegt:
‘Ik ben die holle heisa die u hier de hele tijd zit te maken wel zo spuugzat … eruit!! Nu!! …En gauw een beetje … ‘
‘Maar jullie kunnen me toch niet zo maar …’
‘Ja dat kunnen we wel!’

Mijn handboeien worden dan afgedaan.
‘Als ze niet eens zag dat u zo even handboeien aan had’ zegt de agent, ‘kan ik haar beschuldigingen aan uw adres ook niet meer serieus nemen.’
‘Ik snap er sowieso al helemaal niks van’ zeg ik tegen de agent ‘trouwens, wat zou ik dan eigenlijk gestolen moeten hebben?’
‘Drie dozen pikante lingerie, ja, volgens haar dan… nou, meneer, sorry voor het ongemak en toch nog een prettige avond verder,’ zegt de agent.
‘Hetzelfde,’ zeg ik.

De politiewagen rijdt achteruit het voetpad weer af. De vrouw verliest zich weer in een voor mij onverstaanbare tirade, als de agenten haar passeren.