zaterdag 28 februari 2015

OME GERARD

Ome Gerard, overleed in 2003 in zijn woonplaats Leidschendam. Hij was de oudste broer van mijn vader. Ome Gerard kwam de laatste jaren haast nooit meer zijn woonplaats uit. Alleen voor een begrafenis of iets dergelijks. Dit keer kwam hij  naar Rotterdam met vervoer op maat en rollator, voor de uitvaart van zijn broer Jan, ome Jan voor mij. Het was 1999 en ome Jan stierf op 69 jarige leeftijd. Veel te jong. Hij was mijn leukste oom. Een goede voetballer ook. Vaak nam hij me achterop zijn motor mee naar zijn wedstrijden. Jammer dat hij zo veel rookte. Tot aan zijn dood.
Ome Gerard was toen al alleen, weduwnaar. Zijn vrouw, tante Miep was al heel  lang geleden gestorven. Hij was een nukkige man van zeer weinig woorden. Zijn jongste zus, tante Riet, ook niet de vrolijkste, was er ook op de crematie, hij gaf haar een hand, ze condoleerden elkaar en dat was het dan. Tante Riet huilde weer verder. Bij mijn vader aangekomen, kneep ome Gerard hem stevig in zijn bovenarm en schudde hem een beetje door elkaar: ‘Sterkte jongen, hou je haaks’, ome Gerard was bijna tien jaar ouder dan mijn vader.
Hij voelde zich altijd een beetje verheven boven zijn andere broers, zwagers,  zussen en schoonzussen. Dat kwam niet alleen omdat hij de oudste was, het had er ook mee te maken, dat hij beroepsmilitair was (bij de Marine). Wat  meespeelde was dat hij oorlogsinvalide was, hij trok met zijn linkerbeen. Het trieste voor ome Gerard was dat hij zich dan wel verheven voelde, zijn familie trok zich er helemaal niets van aan, sterker nog ze gingen de strijd met hem aan (en wonnen bijna altijd) en hij werd de deur uitgekieperd. Hij was natuurlijk geen partij met zijn manke oorlogspootje.
In het crematorium vroeg ome Gerard mij wie zo alles rond het overlijden van ome Jan geregeld had, van legaten tot crematie. Hij vroeg naar de bekende weg, dat wist ik, want ome Jan had mij daarvoor aangeraden bij hem.
‘Ja, ome Gerard, dan bent u bij mij precies aan het goede adres,’ zei ik. Om hem te laten schrikken, zei ik, dat ik het niet meer zo goedkoop kon doen als voor ome Jan. Maar daar komen we wel uit. Hij was inderdaad geschrokken en wilde gelijk weten wat mijn tarief was.
‘Neen, geintje, ome Gerard, geef mij maar gewoon een evenredig deel van de erfenis. Hetzelfde krijg ik van ome Jan.’
Ik had nu nog geen idee, wat het overlijden van ome Gerard me op zou kunnen leveren, maar ik vond het een beetje cru om te vragen of hij schulden had of hoeveel hij op de bank had staan. We liepen hier tenslotte te praten in het crematorium, vlak voor de begrafenis van ome Jan.

Vier jaar na ome Jan ging ome Gerard, hartaanval. In alle vroegte kreeg ik een telefoontje van een dokter uit Leidschendam of ik even langs wilde komen. Ome Gerard had mij inmiddels aangewezen als executeur testamentair, dus ik kon aan de noodzakelijke betalingsverplichtingen voldoen. Tevens hadden ome Gerard en ik laten vastleggen, dat ik een van de erfgenamen. We waren met zijn drieën, de erfgenamen van ome Gerard. Tante Riet, mijn vader en ik. We zouden er ieder ongeveer tweeduizend euro per persoon aan overhouden.
Tante Riet was er nog pissig over, dat ik haar broer niet van te voren een tijdje opgebaard had laten liggen in een rouwkamer of zo, zodat iedereen, die dat had gewild, hem nog even rustig had kunnen bekijken.

Ik zei dat ome Gerard dat absoluut niet wilde. Maar in werkelijkheid vond ik dat zonde van het geld.

vrijdag 27 februari 2015

LOOTJE TREKKEN

De dag na mijn negende verjaardag heb ik nog steeds die vijftig meerkleuren knikkers. Daarbij heb ik ook nog twintig knikkers met één kleur. Mijn bedoeling is om er aan het einde van de dag in totaal honderd knikkers te hebben. Mijn kleine buurmeisje van zes, Suus, heeft een heleboel knikkers, dus ik denk: ’Ik ga die dertig knikkers winnen van Suus, makkelijk zat.’ Ik wil er niet zo lang mee bezig zijn, dus roep ik:
 ’10 op’.
‘Neen, da’s te veel’ zegt Suus, ‘vijf op!’
‘Tien op!’ zeg ik bazig.
‘Neen, zes op, anders ga ik naar huis,’ zegt Suus
‘Oké dan,’ zeg ik, ‘zes op.’

Suus kan veel beter knikkeren dan ik en na drie potjes ben ik al achttien knikkers kwijt.
‘Ik stop er mee Suus, jij bent veel te goed,’ zeg ik.
‘Jij kan niet tegen je verlies,’ zegt Suus. ’Je mag wel blij wezen dat we geen ‘tien op’ gespeeld hebben, wat je zo graag wilde, want dan was je nou zowat blut geweest.’

Ik heb nog wel een ideetje om makkelijk knikkers te winnen: een knikkerloterij! Op mijn kamertje, ga ik lootjes maken. Ik schrijf op een tekenblad dertig nulletjes en één keer één tot en met tien. Al die cijfertjes knip ik uit en dan heb ik veertig lootjes. Die lootjes vouw ik één voor één goed samen en doe ik in ‘de pot’ (een oud koffieblik). Met deze knikkerloterij moet ik toch wel aan de honderd knikkers komen of misschien wel meer. Want hoe werkt het? Wie een lootje wil trekken uit de pot moet eerst een knikker aan mij betalen. Staat er ‘nul’ op het lootje, dan win je nul knikkers; staat er tien op het lootje dat win je tien knikkers. Na elke trekking moet het lootje weer terug in de pot.
Ik heb expres dertig lootjes met ‘nul’ er op gemaakt, zodat ik veel winst zal maken en in het begin gaat het ook erg goed. Ik moet wel eens 1,2 of drie knikkers uitbetalen maar er waren zeker al vijftien nullen getrokken.
Een van de oudere gasten uit de straat, Alfred, trok het lootje met de tien uit de pot. Dat was een groot verlies. Maar ja de honderd halen was nog niet onmogelijk. Ik maak weer een klein beetje winst door een paar nul-lootjes maar dan slaat Ed, de broer van Alfred toe: weer tien knikkers verlies.
Ik voel me niet zo lekker door die verliezen en wat ik heel vreemd vind is dat Alfred, Ed en hun grote zus Paula (van twaalf) een beetje staan te smoezen en te giechelen. Ik denk ‘o, mijn gulp staat open’ maar dat is niet zo.
‘Ik wil nu ook een lootje trekken, zegt Paula en ze betaalt een knikker. Ze stopt haar hand in de pot en trekt wèèr het lot met nummer tien. Dan komen Alfred en Ed nog een keer en ja het wordt eentonig allebei natuurlijk tienen. Ik ben blut.
Alfred, Ed en Paula hebben lol. Ik kan wel janken.
‘Je bent ook echt een uilskuiken, hè,’ zegt Paula. ‘Snappie nou hoe dat kan, elke keer dat lootje ‘tien’trekken’?’
‘Nee, dat snap ik niet,’ zeg ik.
‘Gewoon,’ zegt Paula,’ik doe net of ik dat lootje ‘tien’ terug stop in de pot maar ik houd het in mijn hand en bij mijn volgende beurt doe ik net alsof ik een lootje trek maar het lootje (met 10) zit dus al in mijn hand.
Ik vind het heel gemeen van ze maar ze verdommen het om me die knikkers terug te geven.
‘Moet je maar niet zo stom zijn!’

Ik was nog wel zo trots op die meerkleuren knikkers. Met een leeg koffieblik en een lege knikkerzak stampvoet ik naar huis. Thuisgekomen moet ik heel erg hard huilen. Mijn moeder ziet de lege knikkerzak, ze troost me en denkt dat ze weet wat er gebeurd is. 

donderdag 26 februari 2015

KWIJLNEEF

Ik ben vandaag, 17 augustus 1959, jarig, negen jaar oud! Ik denk alsmaar aan dat prachtige kado dat ik net gekregen heb: vijftig meerkleuren knikkers. Natuurlijk van mijn lievelingstante Lea. Zelden ben ik zo blij geweest met een kadootje.  O, dit is beslist niet het grootste en mooiste kado, dat ik ooit kreeg. Ooit kreeg ik wel eens een meccanodoos, een hijskraan en een auto met afstandsbediening. Niet van mijn eigen ouders. Die hadden daar geen geld voor. Vijftig kleurenknikkers! Het liefst ga ik nu gelijk naar buiten. 1 op, 2 op, 3 op 10 op of ketsertje, ook leuk …. maar helaas, ik moet binnen blijven.
Er komt nog meer bezoek: twee ooms met hun twee tantes. Saai!! Tante Fiet en tante Pien, dat zijn twee oudere zussen van mijn vader. Tja, die ooms die bij die tantes horen zijn ome Pim en ome Sam. Dat zijn twee broers. Zij zijn dus getrouwd met de zussen van mijn vader. Zodra ze bij ons binnen komen, trekken de omes al een vies gezicht. Alsof het bij ons in huis stinkt naar de pies of zo. Vooral ome Sam doet dat eigenlijk. Oom Pim  heeft meestal zo’n gezicht van:  ‘het stinkt hier wel maar ik doe net of ik niks ruik.’
De tantes zijn allebei van mening, dat mijn moeder niet deugt. Zij heeft hun jongste broer (mijn vader dus) met veel te veel kinderen opgezadeld. Ik ben dus geen enig kind. Ik heb nog twee zusjes en een jongere broer. Die is niet goed, zeg maar gerust: gek. Hij woont al lang niet meer bij ons thuis. Ik zou niet eens weten waar die wel woont. Geen flauw idee ook hoe die er uit ziet.
Ze hebben ook nog kinderen meegenomen, die omes en tantes. Vier. Ze zitten constant, onderuitgezakt met hun mond wijd open, tegen hun vader of moeder aan geplakt. Een knulletje, neefje Kees, dat stijf tegen zijn mammie aan zit, heeft niet alleen zijn mond wagenwijd open maar hij zit ook constant te kwijlen.
Mijn moeder vraagt wat iedereen wil drinken. De grote mensen willen allemaal koffie en de kinderen krijgen limonadesiroop. Dan vraagt mijn moeder aan de visite: ‘en …  wat willen jullie voor lekkers bij het drinken: een krakeling of een lekkere kletskop?’ Precies, precies  op dat zelfde moment stopt mijn neefje met kwijlen en roept hij als eerste van de visite ‘een krakeling,  tante Nanda’. Hij gaat pas weer kwijlen als hij de laatste krakelingkruimels heeft doorgeslikt.
Als ik weet dat die lui op bezoek komen ga ik het liefste weg. Natuurlijk kan dat vandaag niet; dat weet ik ook wel, want ik ben jarig. Ze geven altijd geld voor mijn verjaardag, niet aan mij maar aan mijn ouders. Vier kwartjes meestal. Mijn vader laat het mij nog wel even zien voordat hij het in zijn eigen portemonnee stopt.  Ik laat hem maar gaan. Ik denk ik krijg het later nog wel eens van hem terug. Of hij geeft me misschien zomaar eens een ijsje. Maar niks daarvan.
Uiteindelijk begrijpt mijn moeder ook wel dat ik me rot verveel met dit bezoek. Dus mag ik buiten gaan knikkeren. Kwijlneef Kees wil met me mee naar buiten. Mijn moeder voelt gelukkig goed aan dat ik hem absoluut niet mee wil hebben. Als Kees op wil staan gaat mijn moeder even héél gemeen met haar naaldhak op zijn voet staan. De tranen springen hem in zijn ogen. Zij kijkt hem aan, met haar dwingende blik en bijt hem toe: ’Hier blijven Kees!’
‘Ja, tante Nanda,’ kreunt hij zacht.

 Ja, in dat soort dingen is mijn moeder altijd goed geweest.

woensdag 25 februari 2015

ZWANGER

Leuke foto! Verdomd leuk stonden ze op die foto. Ze kenden elkaar nog maar net. ’t Zal 1948 geweest zijn. Allebei stonden ze ontspannen te lachen. Haar had hij vaak zien lachen, zij was een echt lachebekje, maar hem niet. Wat viel er toen eigenlijk te lachen? Zo te zien was het wel lekker weer, ze droegen luchtige kleding. Hij had wel een vermoeden waarom zij lachte: Hennie was toen net zwanger en niemand op de hele wereld wist het. Er was op de foto ook nog helemaal niks van te zien … misschien wist zelfs haar vriend Koos er nog niks van, zou best es kunnen, maar hij lachte wel mee.
Zwangerschappen zijn hard en meedogenloos: ze zijn onmogelijk geheim houden. Dus op een foto van een paar maanden later ziet hij Hennie en Koos naast een kinderwagen staan met hun vrolijke zoontje Bram er in, hoewel, of dat zoontje dan vrolijk is, valt moeilijk te zien op zo’n klein afdrukje.
Hennie en Koos van der Smeer, vormden een uitermate vruchtbaar koppel. In de vijftiger, zestiger jaren waren grote gezinnen eerder regel dan uitzondering met name in de Rooms - Katholieke hoek. Mijnheer pastoor en zijn kapelaans stimuleerden ongegeneerd een gestage voortgang van de voorplanting. Het scheelde maar weinig of die R.K.- mannen lieten hem er zelf bij moeder de vrouw inhangen.
De familie van der Smeer presteerde buitengewoon: zeventien kinderen, negen jongens en acht meisjes, in drieëntwintig jaar …. Ja, en dan ook nog twee dood geboren, twee knullen, had best leuk geweest voor die andere negen knullen als ze waren blijven leven … ja, dan hadden ze een familie-elftal kunnen hebben!
Voor Hennie en Koos was het leven niet eenvoudig. Oké, Koos verdiende als waterstoker, niet slecht, maar om die negentien mondjes te voeden moesten toch wel een paar overuren gemaakt worden.
Na kind nummer vijf was Koos eigenlijk continu moe. Hij kwam als het ware slapend thuis, at slapend zijn eten op en ging ook weer slapend naar bed (of bleef slapen in zijn fauteuil). ’s Ochtends werd hij rond zes uur weer monter wakker en ging hij tegen half acht honderden liters water stoken. Toen de televisie zijn intrede deed at Koos zijn prak op, kijkend naar zijn favoriete programma’s zoals Rawhide, Rintintin, Swiebertje, Hitchcock, een kwartje per seconde en alle sportuitzendingen. Vaak viel hij voor de tv in slaap. De beste typeringen voor de man Koos in deze periode van zijn leven waren wel: grote vermoeidheid, diepe somberheid en grote hoeveelheden sport.
Hennie daarentegen groeide en bloeide in deze vruchtbare periode. Elke zwangerschap leek haar lichtvoetiger door het leven te doen gaan. Was Koos niet in staat om ook maar enige inspanning te verrichten in het gezin, het leek net alsof Hennie met gemak voor drie werkte. Ze leek er echt voor geschapen, voor zo’n groot gezin.

Toch had Hennie hem eens in vertrouwen gezegd, dat ze twee of drie kinderen ook prima had gevonden. ’t Is eigenlijk gewoon zo gelopen … Koos kon niet van me afblijven hè …. het was zo’n opgewonden mannetje … onophoudelijk dat irritante gefrunnik aan mijn lijf …. alleen als ik zwanger was liet hij me goddank met rust. Dus daar zorgde ik na de bevalling wel voor: snel wèèr zwanger worden. Daar kwam nog bij: in al mijn zwangerschappen heb ik me steeds een soort superieure koningin gevoeld.

dinsdag 24 februari 2015

PIS

In de Islamitische Staat, I.S., wordt nu in het grootste geheim, maar wel volop,  gewerkt aan het binnenhalen van de perenoogst in het kader van het projekt Peren van de Islamitische Staat (kortweg: P.I.S.).  Naar verluid zijn ook vanuit Nederland afgereisde jeugdige  jihadisten hierbij ingeschakeld. Het leeuwendeel van deze peren zal door de jeugdige Hollandse aanhangers van de Islamitische Staat zelf naar Nederland worden getransporteerd. De peren zullen gewoon verkocht worden onder de soortnaam Saint Rémie. Deze vrucht is in het Kalifaat geïnfecteerd met het AC-virus  (het Anti  Christ-virus). Zoals de naam al zegt richt het virus zich uitsluitend tegen christenen. Het virus detecteert in het menselijk lichaam christelijke sporen en slaat dan ogenblikkelijk toe. In eerste instantie is het niet de bedoeling om christenen meteen te doden. Het gaat er eerder om ze erg vervelend letsel toe te brengen. De kruisvaarders, zoals de christenen ook wel genoemd worden door de heldhaftige strijders van de Islamitische Staat, zullen voor het mooie vooral langdurig moeten lijden. Het AC- virus kan het beste gezien worden als een bommetje, dat zich heel precies richt op een lichaamsdeel of een belangrijke lichaamsfunctie en vervolgens vernietigend toeslaat.  Zeg nooit dat ze dom zijn die strijders … Binnen 1 tot 3 weken slaat het virus dan toe en wordt de schade voor de arme kruisvaarder zichtbaar. Zo kan er één vinger verloren gaan maar, net zo goed alle tien. Eén arm, één been, één oor (dit kan alleen bij jonge kinderen en demente ouderen), één oog, de neus, de nieren, de lever, de prostaat, één borst, één eierstok, één teelbal, de penis het kan allemaal zomaar vernietigd worden …. Als Allah het wil
Wàt precies door het virus vernietigd gaat worden is gewoon niet  te voorspellen … Maar … is het niet knap?.... I.S. heeft er dit keer voor gekozen om ook eens iets aan de creativiteit van dit bij uitstek toch starre jihadistische virus over te laten.
Overigens: er is helemaal niets tegen te doen … heb je je peertje eenmaal verorberd dan kan je er op wachten tot er iets van je lichaam uitvalt…. Hoe krijgen ze het voor elkaar??....
Preventieve maatregelen bieden geen soelaas om de simpele reden, dat er van de buitenkant niets bijzonders aan de vrucht valt waar te nemen. Ja, het beste is eigenlijk  de komende  zomer in het geheel geen peertjes te eten. Maar wie doet dat? En bovendien … van een P.I.S.-dreiging is dan nog niemand op de hoogte!
Jeugdige Hollandse Jihadisten staan tegen het einde van de P.I.S.-campagne in steden en dorpen klaar om mensen met de duidelijk zichtbare P.I.S.-verschijnselen zogenaamd hun hulp aan te bieden maar in werkelijkheid worden de gewonden in veewagens  gegooid en op transport gezet naar het Kalifaat. Daar zullen zij in het stadion van de voetbalclub RQQ uit Raqq uit hun lijden verlost worden (lees: onthoofd worden) ...  Als Allah het wil ….
Het ligt in de bedoeling deze onthoofdingen, in augustus 2015, rechtstreeks te vertonen op de Nederlandse televisie en wel in de rust van de allereerste interland voetbalwedstrijd tussen het Kalifaat en het Nederlands Elftal. De NPS heeft hiervoor de uitzendrechten al verworven. Het stadion van Raqq zal naar alle waarschijnlijkheid tot de laatste plaats bezet zijn. Ditmaal niet alleen met uitzinnige Kalifaatbewoners maar nu ook met familieleden en andere nabestaanden van de te onthoofden personen. Natuurlijk zal ook een groot aantal Oranje-supporters hun helden toejuichen. … Als Allah het wil…

Het entreegeld bedraagt per persoon slechts 100,= euro.  I.S.-leider Abu Bakr al-Baghdadi heeft toegezegd dat de totale som van de entreegelden ten goede zal komen aan Vroeg Dementerende Jihadisten. Deze beweging bouwt overal in het Kalifaat centra voor heldhaftige ex-I.S.-strijders … Als Allah het wil…

zondag 22 februari 2015

TRANEN

Naarmate mijn vader ouder werd, 65 plusser bedoel ik, kwamen zijn tranen steeds sneller. Had hij  een leuk cadeautje gekregen, een onverwacht uitstapje gemaakt of eens lekker met zijn familie gegeten, dan brabbelde hij zijn dank in een onverstaanbaar taaltje, waarbij hij zijn tranen vaak de vrije loop liet.

Toen de Rotterdamse voetbalclub Sparta, een aantal jaren geleden nog in de eredivisie speelde, ging ik regelmatig kijken op het Kasteel, het stadion van Sparta in Spangen. Ik schrijf dat omdat ik bij elke thuiswedstrijd stond te janken. Toen was ik pas 60! Voor aanvang van de wedstrijd werd dan de Sparta-mars gespeeld en zo’n kleine tienduizend Sparta-fans zong dan uit volle borst mee. Beluister de link: https://www.google.nl/?gws_rd=ssl#q=sparta+mars+tekst:

Rood-wit is onze glorie

Rood-wit zit ons in’t bloed
Bij neerlaag of victorie
Bij voor- of tegenspoed
Rood-wit gaat nooit verloren
En jaren nog hierna
Zullen wij laten horen SP-AR-TA
Zullen wij laten horen SP-AR-TA

Deez’ vlag zij is ons heilig
Reeds honderd jaren lang
Bij rood-wit zijn wij veilig
Zijn wij voor niemand bang
Wij zweren bij die kleuren
En zingen hoe ’t ook ga
Bij wat er ook gebeuren zal SP-AR-TA
Bij wat er ook gebeuren zal SP-AR-TA

Het gebeurde meestal halverwege het eerste couplet al, de tranen stroomden en ik zong zoals mijn vader brabbelde … met dat vreemde piepstemmetje. Maar waarom?  Ik woonde vanaf mijn derde jaar, in Spangen, schuin tegenover het Sparta-Kasteel. Vanaf mijn zevende ging ik onregelmatig met mijn vader kijken. We stonden dan op de jongenstribune en eigenlijk heb ik alleen maar leuke herinneringen. Ook toen werd voor aanvang van de wedstrijd de Sparta mars gespeeld en gezongen. Het is mij een raadsel, die tranen. Zou het zo zijn dat ik veel meer emotioneel betrokken was bij het Sparta uit mijn jeugd en dat de tranen vloeien bij die oudere man, die die betrokkenheid uit zijn jeugd node mist?

Vanmiddag las ik in het nieuwe nummer van Hard Gras (een voetbalblad voor lezers) een verhaal van een lezer. Hij beschrijft dat hij tijdens een autorit op het nieuws hoorde dat Abe Lenstra dood was. Een van de grootste voetballers van Nederland. De grote drie: Cruijff, Lenstra, Wilkes. De man hoort het bericht, zet zijn auto op de vluchtstrook en zit daar zo’n twintig minuten te huilen. Hij huilt en ziet weergaloze acties van Abe Lenstra voorbij komen als voetballer van Heerenveen en het Nederlands elftal. Ook ziet hij het beeld dat Abe vrij snel na zijn voetbalcarrière  wordt getroffen door een beroerte. Abe is vanaf dat moment invalide en moet zich voortbewegen in een rolstoel.
De man die zit te huilen in zijn auto droogt zijn tranen en neemt zich voor  om voorafgaand aan zijn seniorenwedstrijd van de komende zondag één minuut stilte voor de legende die Abe is te organiseren. De scheidsrechter is akkoord, de tegenstander is accoord. Daar staan ze: die 22 oude voetballers, een scheidsrechter en twee grensrechters … in de striemende regen … gierende wind … en een kou waar je hoofdpijn van krijgt. Een minuut voor Abe … toen ik dat las moest ik huilen … niet zo heel erg hard, maar toch, 64 ben ik nu … ik ga echt mijn vader achterna.





zaterdag 21 februari 2015

HEFTIG

Hij had het benauwd. Daar werd hij wakker van. Van zijn eigen gekuch. Het was nog donker … nacht. Hij wilde het schemerlampje op zijn nachtkastje aan doen maar zowel zijn arm als zijn rug kreeg hij zowat niet in beweging.
‘Alice,’ riep hij, ‘help me eens ik stik er zowat in … Alice.’ Alice reageerde niet. Heel voorzichtig probeerde hij zijn rug in beweging te krijgen. Met veel pijn en moeite lukte het hem om bij de schakelaar van de schemerlamp te komen. Hij moest alsmaar erg hoesten en schrok erg toen hij zag dat door zijn gehoest bloedspetters op de lamp vlogen. Er zat volop bloed in zijn mond. Zijn armen waren flink opgezet, blauwig; er zaten verschillende diepe bloederige krabbels in. Hij stierf van de koppijn. Bovenop zijn kop, daar waar nog een beetje haar zat, was een plakkerige bloedende wond. Op zijn rug kon hij niet kijken het voelde of er een paar ribben gebroken waren.
‘Alice, Alice,’ roept hij,’ geen reactie,’Alice!’ Als hij het dekbed van Alice openslaat  schrikt hij zich rot. Haar laken is besmeurd met bloed en naast haar bed ligt een kapotte fles wijn. Er gaat een bloedspoor naar de slaapkamerdeur. Alles doet hem vreselijk pijn. Maar hij moet naar Alice.
Het bloedspoor gaat naar de badkamer. Daar ligt, aan flarden gescheurd, de pyjama van Alice. De douche staat nog aan. Naar de kamers van de kinderen nu … het spoor gaat door …. de kinderen, Arjan en Tomas zijn godzijdank nog in diepe slaap. Naar beneden. Daar, tussen de salontafel en de driezitsbank ligt Alice. Het lijkt alsof hier in de woonkamer, in alle hoekjes en gaatjes, ergens naar gezocht is. Letterlijk alles is overhoop gehaald.  Hij snelt zich naar Alice; schreeuwt haar naam en probeert haar wakker te schudden.  Ze is dood. Ze is hard op haar gezicht geslagen …  op haar schedel ook. Op de tafel staat een 25 kilo halter van zijn fitness … besmeurd met bloed. Dan pakt hij de halter en beukt in op Alice’s lijf, krampachtig wreedaardig, van boven naar beneden. Ook pijnigt hij zichzelf met de halter, vooral zijn hoofd. Er begint hem weer iets te dagen. Hij loopt weer naar boven naar de slaapkamer van de jongens; beukt zichzelf op zijn ribbenkast; gaat hun slaapkamer in. Ze slapen nog steeds lekker. Zelfs slapen ze door als hij ineens hard begint te huilen en naar de badkamer gaat. Hij zet de  hevig bloedende Alice onder de kokend hete douche. Rukt de pyjama van haar lijf. Gillend van de pijn rent ze de trap af naar de woonkamer. Hij rent achter haar aan en dondert in zijn haast van de trap.

Hij en Alice liggen in bed; drinken een wijntje. Ze praten gezellig maar krijgen opeens heftig ruzie. Hij weet niet meer waarover. Sex? Geld? Kinderen? Hij slaat haar in haar gezicht. Alice krabbelt hem in zijn armen, tot bloedens toe. Woedend is hij. De fles wijn staat aan Alice’s kant van hun bed. Daar loopt hij heen. Hij slaat de fles kapot op Alice’s hoofd. Dan vlucht ze de slaapkamer uit, naar de douche. Hij gaat achter haar aan.