donderdag 19 februari 2015

TE VOET

Vanochtend ben ik om acht uur opgestaan. Vroeg voor mijn doen, tegenwoordig. Ik moet de wekker zetten want uit mezelf word ik niet wakker om die tijd. Zeven uurtjes slaap heb ik dan gehad. Ik heb om tien uur een afspraak met de Poolse Anita. Ze krijgt Nederlandse les van mij in de bibliotheek. Voorlopig moet ik eerst nog even ontbijten. Ik eet mijn zelfgebakken boterhammetjes, met banaan en  honing. En een kop thee. Ja, tegenwoordig drink ik thee. Sinds een week of zes heb ik de koffie afgezworen. Ik las in ergens op internet een artikel, dat koffie heel slecht is voor de lever en dat geloofde ik zomaar. (Google maar op ‘koffie’ en ‘lever’ als je hierover meer wilt weten.) Aangezien ik zogenaamd ‘voor mijn gezondheid’ al genoeg pillen moet slikken die slecht zijn voor mijn lever, dacht ik: ‘koffie, weg ermee!’. 
Thee is ook goed binnen te houden: een heerlijk dampende pot Earl Grey thee is niet te versmaden.
Bij een goed ontbijtje hoort voor mij ook een goede ochtendkrant. Na een slechte bezorgperiode rond de jaarwisseling, ligt die krant nu elke ochtend weer keurig netjes op tijd in de bus. Wat me in de krant van vanochtend vooral opvalt is de hopeloze triestheid van Oost-Oekraïne. Zowel van de Oekraïnse militairen als van de burgers in dat kleine dorpje Debaltseve. Als ratten zitten ze in de val. Ze worden bestookt door separatisten en door Rusland gesteunde milities. Nota bene is drie dagen geleden een bestand afgekondigd. ‘Maar over Debaltseve zijn geen afspraken gemaakt,’ huichelt Poetin. Die Russische president gaat over lijken.

Ik heb zin om te wandelen dus ik ga te voet naar de bibliotheek. Het is niet zo’n sensationele wandeling. Er valt niet veel over te zeggen. Behalve dan misschien over slagerij de Groene Weg waar ik langs loop. Dit is de duurste en meest élitaire slagerij van Rotterdam. Voor slechts 25 euro koop je maar liefst drie ons biologisch dynamisch rundgehakt koopt en voor nog geen 5 euro heb je al een onsje paardenrookvlees. Maar goed … ik ben te voet op weg naar de bieb.
De afspraak is om tien uur. Anita is er nog niet. Als ze er om kwart over tien nog niet is, ga ik twijfelen aan onze afspraak. Ik ben zo stom geweest om mijn mobieltje weer eens thuis te laten dus ik weet niet of zij iets gesmst heeft. Ik kan ook geen contact opnemen met haar. Om de tijd te overbruggen tussen nu en mijn volgende afspraak, besluit in wat te gaan lezen in de bieb. Ik ben hier nu toch.
Ik pak een boek van een onbekende schrijfster, een francaise, die een Franse prijs heeft gewonnen voor schrijfsters onder de 25 jaar. Ik neem me voor om  dit boek, ondanks alles, te blijven lezen tot ik weg moest naar de volgende afspraak.
Het boek speelt zich af in Zürich en gaat over een kapper, die de belangrijke taak heeft, ervoor te zorgen, dat de president er goed geknipt en geschoren uit ziet. Hij is zowel zijn kapper als zijn schoonheidsspecialist. Ook zijn neus- en oorharen knipt hij en gezien de sterke baardgroei van de president moet hij zeker twee keer per dag geschoren worden.
Op een dag dringen twee terroristen de kapsalon van het presidentieel paleis binnen. De terroristen knevelen en blinddoeken de kapper en de president en voeren ze in een gereedstaande auto naar een hoger gelegen gebied.
Wat ben ik blij, dat ik niet verder hoef te lezen in dit boek. Ik ben inmiddels al drie keer in slaap gevallen.
Het is nu half één, tijd om, te voet,  naar de Libyer, Abdul, te gaan om hem Nederlandse les te geven. Om één uur heb ik met hem afgesproken bij hem thuis op de Schiekade.
Ik ben heel erg benieuwd waarom Anita vanmorgen niet is komen opdagen … ik denk dat ze me wel gesmst zal hebben.



woensdag 18 februari 2015

NEE ZEGGEN

KARIN
Mijn vrouw was met haar vriendin Martha een paar dagjes de stad uit. Ik zou voor  de kinderen zorgen en wilde mijn donkere kamer in gebruik nemen. Tja, alle benodigdheden om foto’s af te drukken had ik in huis, een vergrotingsapparaat, vloeistof, bakjes, papier, rode lamp, pincetten, droger … ik weet mijn god niet wat nog meer. Het tijdperk van de digitale foto was nog erg ver weg.
De jongens, ze waren toen nog respectievelijk 4 en 6 jaar, lagen tussen half acht en acht uur in bed. Ik verduisterde de badkamer, want daar ging het allemaal plaats vinden. Ik had een rolletje laten ontwikkelen met wat vakantiefoto’s van ons gezinnetje op Texel.
 Stond ik net met die rode lamp aan in de badkamer,  ging de bel. Het is natuurlijk geen verplichting om de deur open te doen als de bel gaat. Maar van erg heftig op die bel drukken, worden de jongens misschien wel wakker. Dus alles maar weer goed afdekken in de badkamer en kijken wie daar aan de deur is.
Bleek het Karin te zijn, mijn studiegenoot op de Nutsacademie. We deden Sociale Agogiek; zaten in het tweede jaar. Samen waren we bezig aan een werkstuk ‘Sociale begeleiding in de Stadsvernieuwing’. Karin had een deel af, dat kwam ze brengen. Ze wilde het alvast door mij laten lezen. Ik zei, dat ik nu geen tijd had om het door te lezen en er over te praten.
‘Ik heb net alles klaar gezet om foto’s af te gaan drukken, Karin, dus ….’
‘O, leuk, Jee, mag ik met je mee kijken hoe je dat doet?’
Nu pas viel het me op dat Karin er anders dan anders uitzag. Vooropgesteld: Karin was absoluut mijn type niet. Ze had iets te dikke, heel erg witte benen, nauwelijks kont, nauwelijks tiet, een wit spichtig gezichtje met veel sproeten ….. maar het aller …allerergste vond ik, dat ze onophoudelijk wauwelde ... naast me op  de fiets … op het schoolbankje…..in de kantine.
Wel had ze prachtig lang zwart haar dat reikte tot op haar billen. Deze avond had ze vlechten gemaakt; zoals Pippi Langkous. Stond haar leuk. Ze had haar bril afgelaten en haar hinderlijk besproete gezichtje, bepoederd. Haar ogen opgemaakt. Zo, met haar korte zwarte corduroy rokje en haar zwarte maillot, zag ze er zelfs een beetje sexy uit.
‘Heb je gehoord wat ik vroeg, Jee, ik zou het leuk vinden, om met je mee te kijken hoe je die foto’s gaat afdrukken.’ Zoals ze nu tegen me sprak, sprak ze nooit tegen me: met een warme, zwoele stem. Ze rook ook lekker. Zou ze gehoord hebben dat ik vanavond alleen thuis ben? Maar van wie dan?
Ik heb altijd al moeilijk nee kunnen zeggen, dus Karin mocht bij mij in de donkere badkamer mee komen kijken naar hoe ik de vakantiefoto’s ontwikkelde.
Over mijn afdrukwerk was Karin zeer enthousiast. Ze raakte me, zo in die donkere badkamer  steeds lichtjes met haar handen aan. Per ongeluk (?) ging ze met haar armen, buik en benen langs me heen. Karin was zo anders. Zo zwoel en fysiek had ik haar nog nooit meegemaakt. Ze wauwelde zelfs niet.
Normaal gesproken kan ik nooit zo makkelijk ‘neen’ zeggen maar dit keer kostte het me wel heel erg veel moeite.
We hebben nog wel samen een mooie foto afgedrukt van mijn vrouw en de jongens op het Texelse strand. Hij hangt nu nog bij ons op de fotowand.



THIJS

Met onze kater, Thijs gaat het een beetje beter. Hij kan zijn koppie al weer wat hoger houden. Kalium doet dus zijn werk. Hij eet ook iets meer. Dus wie weet komt Thijs er wel boven op. Duimen!

dinsdag 17 februari 2015

ALLERBELABBERDST

Thijs
De dierenarts heeft onze kater Thijs, die zijn koppie niet meer kan oprichten onderzocht. Wij dachten dat hij een tia had gehad. De dokter, die hem afgelopen maandag grondig onderzocht, constateerde: zijn hartje is onregelmatig en zwak, hij heeft ondergewicht en verhaart erg: grote plukken van zijn vacht vinden we door ons hele huis. Kortom zijn conditie is allerbelabberdst.
De dokter wil een bloedonderzoek laten doen om te weten te komen of de nieren van onze kater goed zijn, of hij suikerziekte heeft en of hij voldoende kalium in zijn lijf heeft. Kaliumgebrek kan er volgens haar de oorzaak van zijn dat Thijs zijn kop niet meer omhoog kan houden.
Vanmiddag rond half vijf belde de dokter met de uitslag van het bloed onderzoek: de nieren zijn goed, hij heeft geen suiker maar wel een groot gebrek aan kalium. We denken dat de dokter het goed gezien heeft, dat kaliumgebrek de oorzaak is van zijn slap hangende kopje. Ik heb internet nog es geraadpleegd daar staat een verhaal over de ziekte van Thijs, hypolalaemie met een foto precies zoals onze kater nu is. Voor wie het wil bekijken, hier is de link:
De dierenarts vertelt dat we bij haar kaliumpoeder (Tumil-K) kunnen kopen. Eén keer per dag moet er een half theelepeltje over Thijs zijn eten worden gestrooid; het is te hopen dat hij zijn eten dan nog wil opeten.
De dokter wil geen valse hoop wekken: Thijs is er überhaupt gewoon slecht aan toe; dat kaliumgebrek kan dan wel een beetje worden weggewerkt maar aan zijn zwakke hartje is weinig meer te doen.

Saskia
Saskia is een leuke, sportieve vrouw. Ze is lid van de atletiekvereniging PAC,  eigenlijk alleen maar voor het (recreatief)trainen van de vijftien kilometer. In een gemengde groep loopt ze, met zo’n 20 mannen en 10 vrouwen.
Ze werkt bij de Stichting Jeugdzorg in Schiedam; 32 uur per week als juridisch medewerker. Aan twee medewerkers geeft ze leiding.
Twee keer in de week loopt ze bij PAC door het Kralingse Bos. Als ze dat niet had dan zou ze al lang gestrest thuis zitten. Het lopen is echt een uitlaatklep en tegelijkertijd een oppepper van jewelste.
Toen ze begon met haar werk in Schiedam kon ze het gemakkelijk alleen aan. Nu doet ze in haar eentje het werk van twee. Er is gewoon geen geld voor uitbreiding.
Thuis gaat het allerbelabberdst. Haar man Peter werkt bij de politie. Grea en Hester, ze schelen een jaar, zitten op het vwo en gooien er met de pet naar; dat wordt blijven zitten dit jaar.
Door Peters onregelmatige diensten en Saskia’s bezigheden zien ze elkaar niet of nauwelijks. Of ze is aan het rennen bij PAC of ze ligt uitgeteld in bed als Peter thuis komt en bij haar in bed stapt.
Ze voelt wel dat Peter haar borsten, haar buik, haar billen streelt en zij voelt zijn opwinding ook wel maar ze doet alsof ze slaapt. Peter kan haar al jaren niet meer bekoren.
Niet dat ze helemaal geen behoefte heeft. Integendeel! Noem haar allesbehalve frigide. Wat haar ontbreekt is moed.

Saskia voelt onder het hardlopen, dat Eric, een leuke vent, belangstelling voor haar heeft. Ze durft er alleen niet op in te gaan.  

zondag 15 februari 2015

TINUS & THIJS

TINUS
Eén zondag in de maand ga ik in Middelharnis op bezoek bij mijn verstandelijk gehandicapte broertje Tinus (bijna 64). Het is met bus 136 van het Zuidplein ongeveer een uurtje rijden.
Op driekwart van de afstand, in Oude Tonge, sprong met een enorme knal een van de glazen deuren van de bus aan gruzelementen. Er was geen mens in de buurt te zien die een steen gegooid of een kogel afgeschoten kon hebben. De buschauffeur mocht met deze kapotte bus niet verder rijden. Toevallig is in Oude Tonge ook de busremise van Arriva,  dus de chauffeur kon daar een nieuwe bus ophalen. We moesten allemaal uitchecken en in de nieuwe bus kregen we van de chauffeur ‘vrij reizen, voor de overlast’.’
Dit oponthoud had hooguit vijf minuten vertraging tot gevolg gehad.

Tinus had er geen weet van en als ik hem erover verteld zou hebben, dan had hij het niet begrepen. Hij zou hooguit een paar keer gevraagd hebben ‘waarom’
En na mijn antwoord zou hij wederom gevraagd hebben ‘waarom’.

Het is altijd een klein feestje om binnen te komen in de huiskamer waar Tinus zit. Zodra mijn broer me ziet, staat hij blij, opgewonden op uit zijn stoel. Komt naar me toe en roept dan met zijn hoge ietwat hese stem ‘broertje, broertje’. Hij pakt mijn arm vast en sleept me naar de anderen aanwezigen in de woonkamer.  ‘Broertje, broertje’ roept hij dan. Dat doet me goed, zo’n entree. Fijn zo’n welkom.
Vaste prik op zo’n zondagmiddag is een wandeling van anderhalf à twee uur. Tot een half jaar terug liep Tinus zelf nog en goed ook. Maar nadat hij zijn voet op maar liefst drie plaatsen tegelijk gebroken had, is hij afhankelijk geworden van een rolstoel.
De stemming van Tinus tijdens zo’n ‘normale’ wandeling was nou niet bepaald altijd goed te noemen. Hij liep vaak te zuchten en te steunen. Een van de leidsters in Middelharnis zei het zo: ‘Tinus loopt gauw te miepen.’
Gezeten in een rolstoel en voortgeduwd, bestaat er  geen vrolijker mens dan Tinus. Het is lachen, gieren, brullen en vrolijke liedjes zingen, helemaal op zo’n prachtige zondagmiddag als deze.


THIJS
Thijs is ziek. Zaterdagavond merkten we het. Thijs is onze rode kater. Hij is ongeveer twaalf jaar, precies weten we het niet want we hebben hem van Thijs, een vriend van onze oudste zoon. En die Thijs heeft hem weer van iemand die hem als piepklein poesje op straat gevonden heeft.
Onze kater Thijs kan zijn kop niet meer  oprichten. Het is heel erg eng om te zien. Het lijkt alsof zijn kop niks meer te maken heeft met rest van zijn lijf. Hij slaapt gelukkig het merendeel van de tijd. Maar als hij wat doet, sjokt hij, met  zijn kop nauwelijks een paar centimeter boven de grond van zijn slaapplaats naar zijn etensbakje, naar zijn kattenbak en weer terug.
Brokjes eten kan hij niet meer, hij gooide die brokjes voorheen altijd achter in zijn keel maar die beweging kan hij niet meer maken. Wat ie nu wel eet is kleine reepjes ham. Dat gaat niet echt gemakkelijk maar hij krijgt er wat van binnen. Drinken gaat goed. Godzijdank. Alleen lukt het hem nu niet meer om de kattenbak in te stappen. Met als gevolg dat ik vandaag al twee grote plassen urine vòòr de kattenbak heb moeten opdweilen. Poepen heeft hij nog niet gedaan. Van Thijs zijn drolletjes hebben we doorgaans weinig last omdat die altijd keihard zijn. Dus van mij mag Thijs overal in huis poepen.

Mijn vrouw belde vanmiddag  haar vriendin Tonia om haar te feliciteren met haar verjaardag. En natuurlijk vertelt ze haar het verhaal van Thijs. Blijkt een kat van haar vriendin dezelfde verschijnselen te hebben gehad. Volgens haar was het een beroerte. Zij was met haar kat naar de dierenarts geweest. Niks aan te doen stelde die. Tonia vertelde dat er op den duur wel een kleine verbetering optrad: de kop kon een beetje beter opgericht worden en ook het lopen ging ietsjes soepeler.
Toch was het dier binnen drie maanden dood, niet door een spuitje van de dierenarts maar door een nieuwe beroerte.


Morgen heeft onze dierenarts spreekuur. Die moet onze Thijs maar eens goed bekijken.

zaterdag 14 februari 2015

KANKERKALE

Vanmiddag was ik op de sportschool. Normaal ga ik nooit op zaterdag maar ik moest deze week nog een keer inhalen, want ik was afgelopen donderdag niet geweest. Het was gelukkig lekker rustig. Ik deed zo mijn routineoefeningetjes aan de bijbehorende apparaten: buikspieren, biceps, triceps …  terwijl een drietal Turkse jongens een beetje stond te geinen. Ze hadden het raam aan de voorgevel opengezet en een van hen riep iets vanaf de eerste étage naar voorbijlopende vrouwelijke hulpagenten (met van die fluorescerende groene hesjes). Ik kon niet verstaan wat de jongens zeiden, de voorbijlopende agentes blijkbaar ook niet.
‘Hé hoor je me niet, ben je doof soms?’ lol.
Het raam werd dichtgedaan en Inmiddels was een behoorlijk frisse wind de sportschool ingetrokken. Ik ging verder met het oefenen van mijn hamstrings en de borst- en buikspieren. Weer werd het raam opengedaan om een passerend clubje dames joelend en juichend toe te schreeuwen. Ik was al behoorlijk bezweet van de eerdere oefeningen en ik voelde de tocht flink langs me heen gaan. Het raam werd weer gesloten.
Ik had de drie boys tijdens mijn verblijf in de oefenruimte  overigens nog niet zien trainen. Ze stonden een beetje met elkaar te kletsen, naar buiten te kijken en af en toe een beetje te klieren met dat raam. Voor zo ver ik weet, moeten de sporters gewoon van die ramen afblijven. Als de ramen open moeten, zorgt de  leiding daar wel voor.
Ik was nu toe aan de oefeningen voor de liezen. Het turkje met sikje komt voor het apparaat staan waar ik op bezig ben. Hij lacht en zwaait naar een naderende een jongeman buiten, die zwaait terug. Het Turkje zwiept het raam open en begint tegen het figuur buiten te schreeuwen.
‘Hallo,’  zeg ik, ‘wil je dat raam dicht doen, het is koud.’
‘Nee, ik moet even praten met broertje ….’
‘Je moet het raam nu dicht doen, het is koud, ik wil  niet ziek worden.’
‘Ja, even maar, ik doe raam straks dicht ….
‘Nee,’ zeg ik, ‘niet straks …NU!’
‘Wat zeg je?’
‘Nú moet je het raam dicht doen.’
‘Nee, ik ga eerst met broertje praten …
‘Okee,’ zei ik,  ‘dan loop ik wel even naar beneden, naar de leiding.’
‘Ja, doe maar man, doe maar, ik ben niet bang. Kankerkale!
‘Je hoeft ook niet bang te zijn, zei ik.’
‘Ga dan! Ga dan! Kankerkale!

Ik leg de locatieleider uit wat er is gebeurd. Hij loopt onmiddellijk met me mee naar boven. De jongen blijkt inderdaad niet bang uitgevallen. Hij is er in ieder geval niet voor op de loop gegaan. Met zijn twee maatjes staat hij te druk gebarend te praten. Ik wijs de locatieleider aan, met wie van de jongens ik het aan de stok heb.
Briesend komt hij op me af en bijt me toe, dat hij mijn hond niet is. Hij zegt me dat ik hem heb behandeld als mijn hond, door hem te vragen dat raam nú te sluiten.
Het turkje met de sik bleef te keer gaan, nu ook tegen de locatieleider. Alle aanwezigen op de eerste verdieping van de sportschool hebben hem zeker wel tien keer horen brullen dat hij mijn hond niet was. Hij moest uiteindelijk zijn lidmaatschapskaart aan de locatieleider afgeven en zich verder gedeisd houden.
Ik heb die middag geen last meer gehad van dat opgewonden standje. Ik heb nog lekker een uurtje geroeid, gefietst en gecrossed.

Bij het verlaten van de sportschool vertrouwde de locatieleider me toe dat deze jongen nog weinig kans heeft in deze school toegelaten te worden.

vrijdag 13 februari 2015

ONTMAAGD

Het is vandaag  precies 45 jaar geleden, dat ik haar ontmoette, dat ik haar versierde (of zij mij?), dat we samen op een heerlijk feest waren en daar wild dansten en dronken werden. 13 februari 1970 was het  en aan Valentijnsdag (14 februari) werd toen nog niet gedaan. Dat begon pas rond 1995.
We zaten allebei nog op school, ik op de toneelschool en zij op de kunstacademie.  We kenden elkaar twee weken toen ze bij me op bezoek kwam. In Utrecht. Mijn hospita had haar zien aankomen en verbood haar bij mij te blijven slapen. Toen we ’s avond tegen tienen nog op m’n kamer zaten, kwam ook haar man zich er mee bemoeien, boosaardig,dreigend: ‘Weg wezen!’ Ik heb toen al mij spulletjes bij elkaar gepakt. Mij zouden ze niet meer terug zien. Ze kregen nog een halve maand huur van mij. Daar konden ze naar fluiten.  
We waren nu dakloos. Maar ik wist dat we terecht konden in het grote kraakpand op het Wilhelminaplein. Een aantal klasgenoten van me zat daar ook. We waren welkom. Er was nog een mooie kamer vrij. Midden in de kamer lag een tweepersoonsmatras met een wit hoeslaken er omheen.
Ik wist niet precies hoe zij zich voelde maar ik was zo geil als boter. We hielden elkaar al lekker stevig vast tijdens de wandeling naar het kraakpand, we maakten grapjes, lachten, beten elkaar zachtjes en zoenden elkaar.
Condooms!! Godverdomme! Ik had er nog geen moment aan gedacht. Jezus!! En in die tijd sloten alle winkels om zes uur. De drogisterijen dus ook … en het is nu al tegen middernacht. 
We hadden het alle twee nog nooit gedaan. Zowel opgewonden als nerveus waren we. Zij eenentwintig, ik negentien. Zonder condoom wilde ze er niet aan beginnen. Van een zinderend voorspel kon nu eigenlijk geen sprake meer zijn. Ze pakte pen en papier en begon druk te rekenen. Voor mij viel er heel weinig te rekenen: mijn pik was nu tien centimeter kleiner dan tien minuten geleden. Het rekenen had haar niet de zekerheid gegeven waar ze naar zocht. Haar ei zou naar alle waarschijnlijkheid pas morgen springen … dacht ze … Ze besloot het er trillend van de zenuwen toch maar op te wagen:
‘Laten we het in Godsnaam dan maar doen,’zei ze. ‘Kom dan maar op!’
Mijn pik stond razendsnel weer fier overeind, dat wel, maar  voor het lekkere en het mooie kwam ik  veel te vroeg klaar. Zij niet.
Wèl waren nu alle twee in één keer ontmaagd. Dat kon maar gebeurd zijn.
Een  bloedvlek, ter grootte van een pioenroos en zo ontiegelijk mooi rood, zat in het hagelwitte laken.
Ze was dus niet klaar gekomen en de ontmaagding was ook al pijnlijk. Ook nu nog. We konden niet echt blij zijn. Beteuterd lagen we naast elkaar. Ik had mijn arm om haar heen geslagen. Haar handpalmen had ze zo laag mogelijk op haar buik gelegd. Het leek alsof ze nog steeds aan het rekenen was.

‘Je bent al net als al die andere mannen, Jee,’ zei ze. ‘Voorbehoedsmiddelen daar denk je niet aan, dat moet de vrouw maar doen, nietwaar?’