maandag 8 december 2014

VONDELING

Het geluid van een huilende baby. Het kwam onder de picknicktafel op het binnenterrein vandaan. Het was herfst, dus veel te koud voor een baby om daar te liggen. Daarom lag het kind natuurlijk te huilen.
De baby en Rob waren de enigen daar, dacht hij. Op de balkons zag hij ook niemand staan … hij kon dat kind daar moeilijk zo laten liggen. De baby is piepklein, nog maar net geboren.  ‘Ze’ (wie ‘ze’??) hebben het kindje hier in de kou neergelegd, warm aangekleed, dat wel. Alleen hebben ‘ze’ niet aan regenkleding gedacht. Het gaat straks gegarandeerd regenen. In de herfst regent het bijna altijd.
Hij besluit om het kind in zijn fietstas te leggen en mee te nemen naar huis. Misschien heeft een van zijn buren wel staan te loeren naar wat hij daar aan het doen was. Hij hoopt van niet. Anders is er niks aan te doen. Hij is geen misdaad aan het plegen, toch?
Er ligt een briefje onder de baby. Wat daarop geschreven is, kan hij niet lezen. Lezen heeft hij nooit geleerd.
Hij heeft al heel veel in huis voor dat lieve kind. Een box, een bedje, een badje, spuuglapjes, luiers, zalfjes en nog veel meer maar geen eten.
Zijn vrouw Cocky en hij willen al jarenlang samen een kind. Ze zijn er zeker acht à tien jaar mee bezig geweest. Het mocht gewoon niet lukken. Niet met KID, (Kunstmatige Inseminatie met Donorzaad) en ook al niet met  IUI, IVF en ICSI . Cocky is nu op haar werk.

Hij vraagt zich af wat er gekocht moet worden. Geen idee hoe lang het baby’tje  bij hun zal blijven.  Misschien wel voor altijd … wie weet … maar dat kan hij nauwelijks geloven .. . dat zal ook wel niet mogen. Hij legt die kleine, die inmiddels rustig geworden is en slaapt, op het bed van hem en Cocky … aan het voeteneind … hij legt een dekentje over de baby heen en stopt hem lekker warm in.

Hij waagt het erop  om nu de boodschappen te gaan doen voor die kleine. Nu slaapt ie tenminste nog lekker.  Hij gaat naar Albert Heijn, koopt vier pakken luiers en drie blikken melkpoeder. Daar kunnen ze een paar dagen mee vooruit. Voor het avondeten neemt hij een pond peentjes en een pak vissticks mee. Aardappelen zijn er thuis nog genoeg.
De caissière van de supermarkt  zegt:
‘Maximaal één blik melkpoeder per clliënt per dag meneer! Twee blikken terug zetten alstublieft!’ Daar wist hij niks van.  Hij liet de filiaalchef nog even bij de kassa komen. Die zei precies hetzelfde als de caissière: maximaal één blik. De filiaalchef was vriendelijk. Die zei:’Ik zet die twee blikken wel voor u terug in het vak.’

Hij komt thuis met de boodschappen.  Cocky staat met de wijkagent te praten in de slaapkamer. Ze hebben het over de kleine.
De wijkagent zegt gekscherend: ‘Zo, ik zie dat hij al luiers en melkpoeder in huis heeft gehaald. Die laat er geen gras over groeien.’ Desondanks vindt de wijkagent het toch beter dat er een ander tehuis voor het baby’tje gevonden wordt. Cocky is het daar ook mee eens. Toen ze thuiskwam schrok ze zich dood. Er lag in de slaapkamer een baby te huilen. Cocky had meteen de wijkagent gebeld.

Hij gaf het briefje, dat hij onder het kindje vond aan de wijkagent.
Die las voor wat er op het briefje  stond:

Lieve meneer of mevrouw,

Ik ben een heel klein jongetje
Vandaag geboren.
Mijn mama is heel verdrietig,
Ze kan niet voor mij zorgen.
Wilt u alstublieft voor mij zorgen?

Ik heb nog geen naam

Hij en Cocky moesten wel een beetje huilen toen ze de wijkagent met het kindje naar buiten zagen lopen.



  


zondag 7 december 2014

TANDENBROEK

Vorige week vrijdag had mijn kleinzoon een duidelijke tandenbroekendag. Ben is mijn kleinzoon. Hij is nu bijna één jaar; op 13 januari is hij jarig. Elke vrijdag passen mijn vrouw en ik op hem in Dordrecht.  Zijn ouders zijn dan hard aan het werk. Mijn zoon werkt in Rotterdam en heeft een verdomd leuke baan maar vraag me niet wat hij doet. Mijn schoondochter werkt, heel simpel, als verpleegkundige op de afdeling gynaecologie in een ziekenhuis in Breda. Dat is duidelijk, nietwaar.
Goed! Het is dus de bedoeling dat opa en oma tussen kwart voor acht en acht uur ’s ochtends in Dordrecht bij Ben zijn zodat papa naar zijn werk kan vertrekken.  Mama is dan al een half uurtje onderweg naar Breda.

Vorige week vrijdag was een zware oppasdag want Ben was ’niet lekker’. Hij was snotverkouden, huilde en jammerde. Moeilijk. Wilde nu eens wel en dan weer niet gedragen worden. Eten wilde hij niet of nauwelijks; alleen een banaantje ging er grif in.
Ben produceerde in de loop van de ochtend de uiterst zuur stinkende diarree variant:  ‘tandenbroek. Tot aan zijn nek toe zat de stront. Hij had echt alles ondergescheten.  Waar oma op dat moment was? Even een sigaretje roken, zei ze geloof ik. Ruim een kwartier ben ik bezig geweest Ben schoon te poetsen met toch zeker een stuk of twaalf vochtige doekjes maar Ben bleef stinken. Niet alleen Ben stonk maar ik ook: mijn handen en mijn trui.  En ondertussen Ben maar smartelijk huilen.
‘Dat kind moet gewoon in bad,’ zei mijn vrouw kordaat toen ze zag ik nog steeds met die vochtige doekjes stond te hannessen.
‘Kom hier met dat kind. Pak dat badje uit de berging en laat het in de douche vollopen,’commandeerde ze. Ben bleef brullen.
‘Dan stoppen we je in je badje, hè Ben? Dan ben je zo weer een schone jongen. Dan ruik je ook weer o zo  lekker,ja, ja, hè Ben?’
Dat badje leek op zich prima te werken maar we moesten weer opnieuw beginnen omdat Ben een lading zure geelgroene smurrie met stukjes fruit en groenten in het badwater spoot: hupsakee: het vieze badwater weggooien, weer schoon water pakken, lekker badgelletje  er in doen … wassen, wassen, wassen en eindelijk, eindelijk was  Ben dan schoon en  rook hij weer lekker … alleen jankte hij on-op-hou-de-lijk.
‘Opa moet nu alleen nog even grondig zijn handen wassen, hè Ben’, lachte oma een beetje vals. Ben kon er absoluut niet om lachen. Hij was van zijn eigen gehuil en het warme badje waarschijnlijk zo moe geworden, dat hij gelijk in slaap viel nadat oma hem in zijn bedje had gelegd.


Deze vrijdag is Ben weer zeer energiek. We komen de woonkamer binnen en lachend zwaait hij ons vanuit zijn box toe. Hij steekt zijn armpjes in de lucht ten teken dat hij opgetild wil worden.  Eten gaat gelukkig weer prima. Hij maakt een inhaalslag en eet maar liefst drie boterhammen een met stroop, een met leverpastei en een met smeerkaas. De kleingesneden stukjes  brood pakt hij zelf van zijn bord.  De dun of nauwelijks belegde stukjes laat hij links liggen. Alleen de dik belegde stukjes grijpt hij van zijn bord en propt hij gulzig in zijn mondje.

zaterdag 6 december 2014

KRENTERIG

Ik vind mezelf dezer dagen nogal krenterig. Natuurlijk heeft het er mee te maken dat ik een pensionado ben, en dan ook nog een tamelijk armlastige pensionado. Dat komt omdat ik er voor gekozen heb om op mijn zestigste met pensioen te gaan, vijf jaar eerder dan normaal dus. Het is niet zo, dat ik nu aan de geeuwhonger lig maar ik moet mijn uitgaven wel goed in de gaten houden. Krenterig ben ik bijvoorbeeld niet naar mijn vrouw, zonen, schoondochters en kleinzoon. Zij krijgen nog steeds, al zeg ik het zelf, behoorlijk pittige cadeaus met hun verjaardag en de kerst; net zo pittig als toen ik nog goed verdiende.
Op mijn eten beknibbel ik al helemaal niet. Wel kocht ik voorheen alles bij Albert Heijn, die zaak is bij mij om de hoek. Nu fiets ik een eindje verder naar de Lidl en Bas van der Heijden. Dat scheelt een paar tientjes per maand. 
Loterijen, zoals de Postcodeloterij, de Staatsloterij, de Vriendenloterij, de Lotto, de Toto en de Krasloterij, daar doe ik niet meer aan mee. Dat bespaart me op zijn minst honderd euro per maand. Ik heb alleen nog één lot bij de Vriendenloterij, daarmee steun ik tegelijkertijd mijn favoriete voetbalclub Sparta.
Voordat ik met pensioen ging was ik, al zeg ik het zelf, de gulle gever aan allerlei goede doelen. De nierstichting, de hartstichting, het Koningin Wilhelminafonds, Jantje Beton, Greenpeace, Moede Theresa,  Open het Dorp, de Stichting Viervoeter, het Aids-fonds,  en ga zo maar door … Naar al die instanties werden van mijn bankrekening automatisch grote bedragen, kleine bedragen afgeschreven.  Zo rond de dag dat ik met pensioen ging, vernam ik toevallig, dat alleen al een directeur van zo’n instantie met een mega-salaris van zo’n 160.000 euro per jaar thuis komt …. onder andere van mijn geld dus. Ik werd me er eigenlijk toen pas goed van bewust dat die ‘goede doelen’ vooral goed voor zichzelf zorgen. Niks van mijn poen meer naar goede doelen totdat directie en overige medewerkers op vrijwillige basis of tegen het minimumloon hun werk gaan doen. Ik maakte een uitzondering voor Greenpeace, de strijdbare organisatie voor een gezond milieu.  Tot ik vernam, dat een Greenpeace directeur al jarenlang voor zijn woon-werkverkeer Luxemburg – Amsterdam v.v.  het (milieu-onvriendelijk) vliegtuig pakt en vergoed krijgt. Hij had net zo goed de trein kunnen nemen; is alleen wat trager maar veel milieuvriendelijker. Toen ben ik met Greenpeace gestopt.
Geheel los van Goede Doelen en Automatische Afschrijvingen merk ik, dat ik nog steeds krenterig ben (ik moet helaas wel) maar dat ik binnen die krenterigheid toch kansen zie omzo af en toe iets extra’s te doen.
Vrijdagochtend, in de Zwartjanstraat, Rotterdam: een draaiorgel speelt de vijftigerjaren hit van Rocco Granata: ‘Marina’, een van de favorieten van mijn moeder, die mij nog altijd raakt.  Ik vis een briefje van vijf uit mijn portemonnee en stop het in het geldbakkie van de orgelman.
Vrijdagmiddag in de ijskoude Hoofdstraat in Dordrecht, zingt een veel te schaars geklede jongeman  ‘Mister Tambourine Man’; hij begeleidt zichzelf op zijn gitaar. Ik gooi vijf euro in zijn gitaarkoffer.
Zaterdag, in de trein van Rotterdam naar Dordrecht, loopt een jongedame langs, ze verkoopt wenskaarten aan de reiziger, die zelf mag weten wat hij haar er voor wil geven. Ze heeft het geld nodig voor onderdak voor zondagnacht, zegt ze. Ik pak een tientje uit mijn portemonnee en zeg:
’Alsjeblieft … en … ik hoef geen wenskaart, hoor.’
Zowel bij de orgelman, die straatmuzikant als de kaartenverkoopster gaat het geven helemaal spontaan, vloeiend, zonder aarzelen en het kan nog allemaal ook binnen die krenterigheid. Als ik dit zo aan mijn vrouw vertel vraagt ze onmiddellijk of ik mijn pillen wel heb ingenomen.


donderdag 4 december 2014

MADEN

Ze zijn zich wel netjes komen voorstellen maar ik vertrouw ze voor geen cent, die nieuwe buren van me. Twee zijn zich bij mij wezen voorstellen. Wie zijn die anderen lui dan, die in dat huis ‘weet ik wat’ komen uitspoken. Ze zijn van een andere cultuur, dat wel. Maar dat maakt mijn geen moer uit. Ze zitten net als ik in een tweekamerwoning. Het verschil is dat ik  alleen ben en zij op zijn minst met een stuk of twintig. Er is altijd beweging en kabaal hiernaast. Nu komt er eens een stel binnen, dan gaat er weer stel weg … dat gaat de godganse dag door … en maar smijten met die deur … wat zou daar te halen zijn … of gebracht worden? 
Het dreunt zo vreselijk door in mijn huis. Dat beeldje van de Heilige Maagd Maria, dat op mijn dressoir stond valt in gruzelementen op de vloer; gewoon van de kast afgeschoven door dat onophoudelijke gedreun! Bijna was ook het beeld van de Heilige Antonius naar beneden gekieperd. Hij stond al met z’n tenen over de rand van het dressoir. Ik kon hem nog net redden. Voor mij persoonlijk is dat beeld van de Heilige Antonius waardevoller dan dat van de Heilige Maagd. (Sorry hoor Maria). Dat heeft te maken met het feit dat ik nogal eens vergeet, waar ik iets gelaten heb. Dat heb ik niet alleen nu, daar had ik al jong last van! Als ik weer eens iets kwijt was, mijn bril bijvoorbeeld,  gaf mijn roomse moeder mij het advies te bidden tot de Heilige Antonius: ’Heilige Antonius beste vrind, maak dat ik mijn bril snel vind.’ Geloof het of niet maar in negen van de tien gevallen was het gezochte binnen de minuut gevonden.  (Meestal stond die bril gewoon op mijn neus.)Wat Maria betreft heb ik ook wel eens zoiets uitgeprobeerd: ‘Heilige Maria beste vriendin, bij wie hang ik hem er vanavond eens in,’ maar dat doe ik nooit meer, want of het nu de straf was van de Heilige Maagd zelf of misschien wel van Haar Zoon: ik stond na die bede zeker wel drie maanden droog.
De buren moeten inmiddels met velen zijn.  Er wordt geschreeuwd; even is er stilte en dan wordt er plots weer gezongen en gesprongen. Wat vreten ze daar toch uit?
 Ik zit op mijn houten vloer, die meedeint op de heisa van hiernaast. De ontelbare stukjes Mariabeeld hoef ik niet eens met mijn stoffer op te vegen, ze trillen als het ware vanzelf op mijn blik.
Hé, er beweegt daar wat … in  dat gat onder in de muur tussen mij en m’n buren. Het gat zit vol met krioelende wormachtige wezentjes. Het lijken wel maden, alleen twee keer zo groot als normaal en in de kleuren zwart, rood, bruin en geel. Dat heb ik in al die jaren dat ik hier woon nog nooit gehad.
Hoe harder mijn buren schreeuwen, zingen en springen, hoe meer van dat nare ongedierte mijn huisje binnenkrioelt. Ik probeer de stofzuiger maar die  zit al snel vol en (logisch) die maden krioelen razendsnel de de stofzuiger weer uit. Mijn halve vloer vertoont nu een spel met minieme bewegingen in de kleuren zwart, rood, bruin en geel. Ik spring op om tussen mijn schoenzolen en het laminaat de maden tot pap te vermorzelen. Bij elke sprong schreeuw ik en als ik na een aantal sprongen zie hoeveel ik er al vernietigd heb schreeuw, zing en spring ik nog uitbundiger en zo verpletter ik er meer.  

Hiernaast is het nu rustig en stil.    

woensdag 3 december 2014

ZO VRIENDELIJK

Hij kijkt me uitzonderlijk vriendelijk en zachtaardig aan, met zo’n brede glimlach. We lopen elkaar tegemoet op de waterkoude Zwartjanstraat. Hij knikt haar zo maar ineens toe. Geheel onwillekeurig knikt ze terug. Ze kent die hele man niet. Althans ... ze heeft geen idee waarvan dan. We hebben alle twee geshopt in deze winkelstraat. Nee, ze kent deze man niet, beslist niet, want een man als deze zou ze nooit vergeten. 
Bij de Wibra heeft ze ondergoed gescoord voor haar man en zichzelf.
Niet dat het nou zo’n knàppe man is, zijn oren bijvoorbeeld staan net een ietsje te wijd uit en zijn ogen zijn wel lief maar staan wat flauw.  Hij heeft daarentegen een prachtige, kop met zwart haar en een gebruinde huid alsof hij nog maar net terug is van een zonvakantie. Hij draagt een kunststof reclametasje van Gall&Gall. Er zit wat zwaars in want de handgreep van het tasje rekt flink uit. We zijn elkaar gepasseerd ter hoogte van de Kruidvat. Ze kan moeilijk de nijging bedwingen om om te kijken.
‘Niet nu gelijk al,’ zegt ze tegen zichzelf, ‘nog een paar stappen door ... ja ... nu,’ en ze kijkt om ... staat hij pal achter haar … nog steeds met die glimlach en die vriendelijke doch flauwe ogen.
‘Oh,’ zegt ze, ‘nou dacht ik toch echt dat u de andere kant op ging.’ Hij reageert niet behalve dan met zijn glimlach.
‘Nou, ik woon die kant op, in het Rottekwartier, dus ik ga maar weer eens verder, hè?’ Keurig glad geschoren is hij. Jammer dat hij die weeë oude-mannetjes-after shave van Nivea op heeft. Hij is naast me komen lopen; zijn Gall&Gall zakje houdt hij nu in zijn andere hand.  Mooie donkerbruine regenjas draagt hij, met daaronder een zwarte wollen sjaal ... rare combinatie … hoewel … ’t is winter, dus àla.  Hij blijft naast haar lopen in hetzelfde tempo als zij.
‘Moet u misschien ook in het Rottekwa …..’ nee natuurlijk moet hij niet in het Rottekwartier zijn. Ze kent daar zowat iedereen en hem heeft ze daar nog nooit gezien.
Dan beweegt hij langzaam zijn elleboog naar haar toe en gebaart haar, heel vriendelijk, dat wel, hem een arm te geven … zo aardig … zo lief.
Maar dat kan natuurlijk helemaal niet! Gearmd loop je met je moeder, je vader, je zus, je man, je dochter, je zoon maar niet met een wildvreemde.
‘Neen, neen hoor, lacht ze zenuwachtig: 'Ik loop wel zo, alleen, zonder u een arm te geven naar huis, dank u wel.'
Heeft ze er verdorie nog moeite mee ook, om nee te zeggen! Dat komt gewoon omdat ie zo'n aangename uitstraling heeft. Hij blijft met haar meelopen tot aan haar portiek. Als ze het trappenhuis in stapt, pakt hij een fles jonge jenever uit zijn Gall&Gall-tasje en geeft die glimlachend aan haar,
Langs het water van de Rotte loopt hij verder in de richting van de Vriendenbrug … het centrum.

‘Er was net Amber Alert,’ zegt mijn man, ‘er is een man van een jaar of veertig, licht verstandelijk gehandicapt, niet op tijd teruggekeerd in zijn woning, in het Oude Westen ... een ongeluk wordt gevreesd.

‘Stop maar,‘ zegt ze 'ik kan je verhaal wel afmaken. Ik bel 0800 - 6070. Luister maar mee.'

dinsdag 2 december 2014

EEN AFGRIJSELIJK GELUID

Vannacht schrok ik wakker van een afgrijselijk geluid. Een schreeuw van een vrouw. Ik zat gelijk rechtop in mijn bed. Deed het licht aan in mijn slaapkamer. Hier was niks aan de hand. De schreeuw leek ook van iets verder weg te komen. Van een verdieping lager. Nu was het muisstil. Misschien ligt er wel iemand voor dood op de trap. Ik heb geen idee wat zich ’s nachts zoal in het trappenhuis afspeelt. Tegenwoordig slaap ik gelukkig weer goed.
 ‘Meestal pas om vier uur ’s nachts komt buurjongen Erdal thuis,’ volgens  buurvrouw Carla.  Het is nu nog niet eens drie uur en het is nu doodstil. Ik ga d’r uit. Eerst check ik even mijn eigen huis. Alles lijkt okee. Voor de zekerheid kijk ik nog even onder de banken; controleer de ramen. Geen vreemde dingen. Ik moet naar buiten. Stel je voor dat er iemand gewond is geraakt. Die kan ik toch niet zo maar laten stikken. Ik ga gewoon in mijn pyjama, op mijn blote voeten, hoewel het stervenskoud is. Kater Thijs, staat voor de voordeur en wat hij anders nooit doet, hij zet zijn voorpoten tegen de deur en krabt alsof hij zijn nagels scherpt. In mijn haast duw ik Thijs met mijn voet opzij. Gruwelijk koud is het in het trappenhuis, alsof hier door niemand gestookt wordt. Rookwolkjes komen uit mijn mond. Mijn voordeur laat ik open staan. Eerst kijk ik even hierboven op de vierde; daar kan de schreeuw net zo goed ook vandaan gekomen zijn. Op de vierde lijkt iedereen in diepe rust.
Het is hier zo waanzinnig koud, de buitendeur van het portiek moet haast wel open staan. Ik ga die deur sluiten. Loop snel door naar beneden. Zie dan dat de deur van de zeer bejaarde mevrouw ’t Hout op de tweede wagenwijd open staat. Alle lichten in haar woning uit.
‘Mevrouw ’t Hout, mevrouw ’t Hout’ roep ik … geen reactie. Ik hoor verder ook geen verdachte geluiden. Doe de lichten aan … ja, ik moet toch wát zien! Ga naar binnen. Ziet er allemaal netjes uit. Haar bed is beslapen. Ik doe de lichten  uit en net als ik de deur op een kier wil zetten, hoor ik geritsel vanuit de keuken. Ik snel er in het donker heen, struikel ergens over … kan me net staande houden, doe het licht aan en zie dan Thijs op het aanrecht smullen van wat restjes op het aanrecht van mevrouw ’t Hout. Hij schrikt zo van mij dat een spurt neemt richting trappenhuis.
‘Jee,’ ik herken de stem van buurman Iwan.
‘Ja,’ zeg ik. Hij komt naar beneden. Iwan had die gil, die bij hem ‘door merg en been ging’ ook gehoord.  
‘Ik loop wel even met je mee, Jee,’ zei Iwan.
De buitendeur stond inderdaad open. Misschien zouden ze buiten wat wijzer worden. Eigenlijk was het veel te koud om dit te doen; ook Iwan was op zijn blote voeten.
Voor de flat stond een ziekenauto geparkeerd. Ik liep er samen met Iwan naar toe.
De ambulancebroeders waren gealarmeerd door mevrouw ’t Hout zelf.
Ze was uit haar bed gevallen en brak daarbij haar arm. Toen had ze alarm geslagen.
‘’t Is een lelijke breuk,’ zei een van de ambulancebroeders, ‘ze heeft erg veel pijn gehad.’ Een pilletje stilde haar pijn inmiddels. Ze gaf mij de sleutel om haar huis af te sluiten.
Er kon gelukkig alweer een lachje bij haar af.

Iwan en ik wensten haar beterschap.

maandag 1 december 2014

Mijn PC

Met een klein schuldgevoel plof ik op de stoel voor mijn pc.
Ik liet mijn vrouw zoëven alleen zitten met Iwan, de buurman. Hij kwam om half zeven ‘even’ langs om naar z’n zus te bellen en dronk een bakkie koffie met ons mee.
Maar na het acht uur journaal zat Iwan nog steeds in onze woonkamer en hij maakte geen aanstalten om naar zijn eigen huis te gaan.
Om deze tijd, schrijf ik bijna altijd de tekst voor mijn blog. Dat wil ik ook vandaag doen. Dus zeg ik tegen mijn vrouw, terwijl ik naar mijn werkkamer loop:
’ik ga eens kijken of ik de inspiratie heb voor een ‘stukkie’’. Ik moet dat laatste twee keer zeggen en dan moet ik ook nog vragen:
‘Hoor je wat ik zeg?’ dan reageert ze pas:
’Ja.’
Dat betekent vrijwel zeker, dat ze er stevig van baalt, dat ik er tussenuit knijp en haar dus met Iwan opscheep. Ze had denk ik liever gehad dat ik tegen Iwan gezegd had:
’Sorry, Iwan, ik ga nu even werken aan mijn blog en mijn vrouw gaat altijd de krant lezen na het acht uur journaal, dus zou je nu naar je eigen huis willen gaan.?’ Op dat idee was ik dus niet gekomen.
Overigens zat ik nauwelijks vijf minuten achter mijn pc of ik hoorde Iwan vanaf de buitendeur naar me roepen:
‘Jee, bedankt voor de borrel hé, en een fijne avond verder.’( Die borrel had hij helemaal nooit gehad; geintje van Iwan.)

De pc op mijn werkkamer noem ik steevast mijn pc. Eigenlijk zeg ik dat niet helemaal juist, want die pc is van ons, van mijn vrouw en mij. Samen hebben wij die compaq betaald. Toch blijf ik die computer mijn  computer noemen. Dat vind ik beter klinken. Mijn vrouw vindt dat niet leuk. Jammer dan … o ja het is natuurlijk ook onze werkkamer, want we betalen ieder de helft van de huur voor onze werkkamer maar wat zeg ik altijd? Mijn werkkamer.

Zo tussen half negen en half tien moet ik m’n stukje schrijven, m’n blog, dat ik tegen middernacht op facebook publiceer. Ik vind het leuk om te doen: m’n blog schrijven. Alleen heb ik soms geen flauw idee waar ik over moet schrijven, zoals nu weer eens.
Niet zo heel veel mensen lezen mijn blog. Het zijn er waarschijnlijk tussen de vijftien en twintig. Dat is inderdaad bar weinig maar dat vind ik niet erg, want ook al zou niemand mij lezen, dan zou ik toch mijn blog wel schrijven … want schrijven doet me gewoon goed … maar dan moet ik natuurlijk wel iets te schrijven weten.

Mijn vaste telefoon staat naast mijn pc. Iemand heeft mij gebeld op die telefoon. Er knippert tenminste een nerveus lichtje in het toestel, dat naar mij lijkt te seinen: ‘luister af …. luister af …. luister af … enz.’ Ik zou niet weten wie mij of mijn vrouw gebeld moet hebben. Natuurlijk, ik kan de voice mail, nummer 1233, even afluisteren, misschien zijn er wel meerdere personen geweest, die ons hebben willen spreken.  Dat zou best kunnen maar ik heb nu absoluut geen belangstelling voor de bellers achter dat nerveus knipperende lichtje.

Ik moet nu toch eindelijk eens met dat blog beginnen.