zondag 15 januari 2012

Haar

Haar. Veel , vooral oudere mannen, zoals schrijver dezes, hebben er veel te veel van. Behalve dan op hun hoofd, hetgeen wel heel makkelijk wordt afgedaan met de plattitude:
‘Op hersens groeit geen haar. ‘

Mijn oorhaar groeit bijvoorbeeld zo snel als bamboe mijn oren uit. Dagelijks moet ik er met een oortrimmer doorheen rauzen alleen al om te voorkomen, dat de oorwurm toeslaat. De oorwurm die zo wonderlijk blijkt te gedijen in de ruimbehaarde warme gehoorgang.
Het is nog niet eens zo eenvoudig, dit ontharen van de gehoorgang: je ziet niet goed wat je aan het doen bent en het gevaar dreigt dat je te veel oorhaar weg trimt, hetgeen tot oorsuizingen, evenwichtsstoornissen en op den duur tot algehele doofheid schijnt te kunnen leiden. 
Het gevolg daarvan is dat ik nooit het gevoel heb dat mijn gehoorgangen netjes geknipt zijn. Ik  vind het nu eenmaal geen karweitje om aan mijn vrouw over te laten. Misschien zou ze het wel voor me willen doen, die lieve schat, als tegenprestatie voor het driemaandelijkse ritueel van het epileren van haar bilnaad. Maar ik wil haar gewoon niet met dat gedoe in mijn oren belasten. Zij heeft wel wat anders te doen, zeg!
Tot voor een jaar vroeg ik haar nog wel elke keer nadat ik mijn oren gedaan had:
‘Ziet het er netjes uit, schat?’  en steevast antwoordde ze, dat het er niet uit zag, dus……
Eén keer, één keer heb ik de oorharen laten verwijderen door een Turkse kapper: die brandt met de grote vlam van zijn aansteker alle haartjes rigoureus uit mijn oren. Toen reageerde mijn vrouw razend enthousiast:
‘Geweldig Jee! Eindelijk heb je de slag van het trimmen te pakken, jongen!’.

Mijn neus is bijna het zelfde verhaal. Alleen groeit dat haar daar niet zo vreselijk snel. Een keer per week moet ik mijn neus een trimbeurt geven met de neustrimmer. De neustrimmer is exact  het zelfde apparaat als de eerder genoemde oortrimmer maar omdat ik nu die oortrimmer voor de neus gebruik noem ik hem nu domweg: de neustrimmer. Simpel toch? Ik zelf houd die neushaargroei al jarenlang netjes bij. Maar er zijn mannen, die er een zooitje van maken en het zijn vooral de dames, die daarover vernietigend kunnen uithalen. Helaas vooral in de achterklap. Als de dames het over ‘s mans lange neusharen hebben, zie ik ze niet alleen een vies gezicht trekken  maar ook hoor ik nogal eens in gesprekken de woorden ‘onsmakelijk’ en ‘misselijkmakend’ vallen. En eerlijk is eerlijk: het is toch ook te smerig om aan te zien. Vandaar dat ik zelf het verschijnsel al zo lang en zo grondig aanpak. Het is toch net alsof er honderden angstige, hulpeloze, vliegenpootjes uit de neusgaten van die mannen bungelen.
Ook bij het trimmen van de neus mag niet te rigoureus te werk worden gegaan. Maar de neus zit godzijdank op een heel andere plek dan het oor dus kan je daar ook veel beter zien wat je aan het doen bent.

In de jaren zestig van de vorige eeuw was er al eens dichter:  Leo de Vos, die hierover  schreef:

Ik ben zo blij, zo blij,
dat mijn neus van voren zit
en niet opzij

Ongetwijfeld was deze Leo de Vos, een fervent neustrimmer. Kan haast niet anders!

Echt het aller leukste van het neus trimmen, is het kietelgevoel, dat de trimmer, tijdens het trimmen in zijn eigen neus teweeg brengt. Het betreft hier een extreem hoog en zeer scherp kietelgehalte, dat nog maar net niet de pijngrens overschrijdt. Als je het mij vraagt, is dit toch voor een beetje man absoluut het op één na lekkerste kietelgevoel.

(een volgende keer meer over haar)

woensdag 11 januari 2012

Broekje aan? Broekje uit?


Op de sportschool zijn de mogelijkheden legio. Maar ‘legio’ is een beetje veel van het goede; doe ik dus maar niet. Ik zou de kluts kwijtraken en wat heb ik daar aan? Ben ik vijf kilo kwijt èn de kluts en de de kluts….dat schiet niet erg op.

Ik zit op zomaar een sportschool. Spinning doe ik daar het meest. Dat gaat onder leiding van een leuke opzwepende juf: gedurende drie kwartier tot anderhalf uur fiets je je drie slagen in de rondte, op een hometrainer. 
Om een beetje indruk te maken op die leuke juf doe ik ook mee aan het kwartiertje  buikspieroefeningen, dat ze gelijk na afloop van de spinningles geeft.  Voorafgaand aan de spinningles pak ik altijd nog even wat toestellen mee voor de biceps-, triceps-, beenspier- en borstspieroefeningen. Jazeker! Of dat lekker is! Dat laatste is wel zwaar maar zweten ga ik er niet van. Dan spinning! Gottegottegot. Ik moet bijna zwemvliezen aantrekken om na afloop van de les zonder verdrinkingsgevaar van de spinningfiets te kunnen stappen…..zo’n grote plas water ligt daar. En dan is mijn lijf ook niet te weinig nat…..! Zeiknat! Je wilt niet weten hoe nat. Mijn huid, mijn haar, al mijn kleren en in mijn schoenen loop ik te soppen. Zo nat zijn en dan ook nog zware buikspieroefeningen doen, is geen kattenpis.

Het ergste van alles is nog wel het afkoelen. Dat gaat zo razendsnel. Binnen de kortste keren lig ik met dooie vingers en bevroren tenen buikspieroefeningen te doen. Het is een zware straf, deze buikspiersessie, met die alsmaar kouder wordende kleren aan het lijf. Wat me op de been houdt is het vooruitzicht aan een warme  douche. Die is toch zo lekker hier. Heerlijk warm. Lekkere harde straal.  Netjes ook.  Want er zijn niet veel sporters meer, die gaan staan pissen onder de douche. Veel minder sinds er camera's in de doucheruimte zijn geplaatst. Zelf pis ik daar nog een hoogst enkele keer. Hoe het ook zij: er hangt tegenwoordig een aangename geur in de doucheruimte. Ik kàn eerlijk gezegd meestal niet pissen, omdat ik alle vocht al  uit het lijf gezweet heb.
In de kleedkamer ontdoe ik me zo snel mogelijk van mijn koude, natte kleren; pak mijn washandje en mijn zeepjes en ga me lekker staan douchen. Na me gepoedeld te hebben met mijn lekker geurend douchegelletje en het  knalblauwe shampootje, ben ik weer helemaal het mannetje. Heerlijk, heerlijk, heerlijk. Alleen al daarvoor zou ik naar die sportschool gaan.  

Met mijn ogen dicht geniet ik van het lekker warme water. Blindelings gebruik ik de gel en de shampoo. Mijn ogen houd ik stijf dicht, want, als ik ze open, krijg ik zeep in mijn ogen, met als gevolg dat ik dan hele dag niks kan zien. Ja, dat is nog eens klote. Soms doe ik wel eens iets te vroeg mijn ogen open. Dan loop ik per ongeluk wel eens een andere doucher tegen het lijf en tsja, de een houdt daar wel van; de ander ab-so-luut niet. Ik blijf doorgaans wat langer douchen dan de anderen; met mijn ogen dicht dan. En als ik mijn ogen dan open doe dan zie ik tot mijn verbazing: de Hollandse jongens staan in hun nakie en de moslims jongens in hun broekie.
Onhandig! Ik moet er niet aan denken om met mijn handen in mijn onderbroek te moeten gaan staan hannesen, om mijn bilspleet, mijn eikel, mijn scrotum en mijn schaamhaar te kuisen. Voor mij is zo’n blote poetsbeurt juist een van de fijne momenten op de sportschool. Genieten. Echt waar.

Ik las ergens, dat naakt met anderen onder de douche, niet mag van het moslimgeloof. Wat hard voor die moslim boys!! De islam schijnt voor te schrijven dat, zowel mannen als vrouwen hun awrah, de edele delen, bedekken in het gezelschap van anderen. Voor mannen betreft het hele gebied tussen navel en knieën. Voor vrouwen ligt het wat gecompliceerder, al naar gelang de omstandigheden.
De praktijk is dus, dat op de sportschool de meeste moslimjongens heel trouw zijn aan de leer en het broekje aan hebben en aan houden. Ze zullen het toch ook wel fijn vinden zo vermoed ik. Nou ja, ik vind het allemaal best, zolang  de moslimboys mij maar niet gaan verplichten mijn edele delen te bedekken onder de douche.

In de kleedkamer ving ik een deel van een gesprekje op tussen twee jonge Marokkanen, waarvan er een niet wist wat ie nou moest doen: broekje aan of broekje uit. De een zei tot de ander:
‘Jij onder douche sportbroek aan, jij! Geen probleem is. Jij goed oplet: iedereen zo doen. Of jij homo zijn???’’

Ik had mijn portie sport en douche weer gehad. Fris, schoon en energiek keer ik huiswaarts om geheel gekleed mijn vrouw te helpen met het opruimen van het  kerstsstalletje.

zondag 8 januari 2012

Nat

Op het binnenterrein van het complex waar ik woon staat het blank. Er ligt, met andere woorden, een grote plas water. Daar, waar ‘s zomers grasveldjes, wandelpaden, een vrij hoog gelegen rozenveldje en een zandbak te  zien zijn, ligt nu die grote waterplas. Levensgrote houten speelobjecten als de giraffe, de reuzensprinkhaan en de gigantische gifkikker staan met hun poten in het water en kijken wezenloos voor zich uit. Geen kind in de buurt om hen te beklimmen of te ruïneren. De zitbankjes van waaruit normaal gesproken ouders hun spelende kroost tot de orde roepen, lijken nu op verankerde vlotten op een woest, vervaarlijk golvend meer. Tsja wat is een meer zonder zwemvogels, vissen, wuivend riet en zeilbootjes. Er staan her in der in de plas een tiental jonge kastanjes, dat wel. Die zijn altijd al eenzaam op dat binnenterrein en nu zijn ze ook nog eens òp van de zenuwen, ze kunnen geen moment meer stil staan. Ze tonen nu hun verlatenheid dan in minder barre tijden en ze zouden, als ik me niet vergis,  het liefst heel dicht bij elkaar willen kruipen.

In een hoekje van het binnenterrein is een jochie van een jaar of tien met een spade in de weer. Als ik het goed zie probeert hij wat water af te voeren.  Zijn kanaaltje op het droge deel is al klaar. Er stroomt er nu al wat water vanaf het binnenterrein via een poortje onder de huizen in de richting  van het riool in de  straat.  Zijn missie lijkt te slagen hetgeen hem stimuleert om enthousiast verder te scheppen. 

Bewoners van benedenhuizen zitten nu met de ongewenste ‘luxe’ van een zwembad voor hun achterdeur. Ook hun schuurtjes zijn onder gelopen en zij, die gewend zijn om met de scooter of de fiets via de achtertuin  op pad te gaan naar school of kantoor, kunnen dat wel doen maar moeten wel eerst een paar lieslaarzen aantrekken.

Gisteren aan het einde van de middag waadden enkele gemeentelijke plantsoenendienstmannen, in het bekende oranje-blauwe werkpak, door het water. De heren zijn gewapend met bezemstelen met daar aan bevestigd gevaarlijk ogende haken. Al pratend wijzen de heren alle richtingen op. Half drie is het nu; veel te laat om nog aan de klus hier te beginnen: het droogleggen van dit binnenterrein. Wel kunnen ze op kantoor het werkplan vast gaan uitschrijven; ze weten nu toch precies wat er gebeuren moet. Kunnen ze er morgen mee aan de slag. Want er was duidelijk wel haast bij hoor ik er een zeggen.

Het is begin van de middag maar het lijkt begin van de avond. De lucht is gitzwart. Er vallen wat druppels, grote druppels. Dan bliksem en een zware donderslag en nog een. Het giet, hagelstenen, grote hagelstenen en het ventje gaar onverdroten door met zijn kanaal. Hij heeft zijn capuchon er bij opgezet. Een harde windstoot. Weerlicht en een weer denderende knal. Het knulletje verliest zijn evenwicht en valt in zijn eigen kanaaltje. Maar dat deert hem schijnbaar niet; hij slaat nattigheid en modder van zich af en gaat gewoon verder met zijn werk.

Als het nog even doorregent en het gaat daarna stevig vriezen, dan hebben we hier straks  iets unieks: een binnenterrein met een ijspiste. Dat lijkt me echt te gek. Zwieren en zwaaien op het ijs temidden van de huizen.  Polkabrokken kopen. Warme chocolademelk, snert, glühwein, punch, gevulde koeken, koek en zopie. Ja, vroeger stonden er kraampjes langs de ijsbaan waar koek en zopie werd verkocht. Zopie ?? Ja! Dat is een mengsel van bockbier en rum; eieren, kaneel en kruidnagelen erbij, verwarmen en klaar is zopie. Google het recept maar eens op ! Veel te lekker trouwens, lijkt mij.

Het water stroomt nu niet meer zo weinig langzaam door het afwateringskanaaltje  het stroomt nu snel en steeds sneller, woester, wilder. Zo wild, dat het ventje door het woeste water omvergetrokken wordt. Op verschillende plekken van het binnen terrein wordt zelfs al weer wat grasperk zichtbaar en de sprinkhaan staat nog net niet van blijdschap te springen en wat is er loos met de kleine man? Die ligt daar te spartelen in zijn snelstromend riviertje terwijl hij zich krampachtig vasthoudt een van de iele eenzame kastanjes.

Die jongens van de plantsoenendienst heb ik nog niet terug mogen zien. Toch ben ik  de hele dag thuis geweest en ben zelfs zo af en toe ook nog even op mijn balkonnetje gaan staan maar wie ik ook zag, geen oranje-blauwe werkpakken. Het is nu vrijdagmiddag. Als het een beetje mee zit wordt het wat droger en is de plas maandag goeddeels weg. Als het wéér zo hard gaat plenzen, tsja, dan zullen ze maandag zonder twijfel  staan te popelen om hier aan de slag te gaan.

De kleine man redt het niet meer.  Hij moet de kastanje loslaten. De machtige stroom sleurt  hem met een snelheid van misschien wel 73,5 kilometer per uur, het poortje onder de huizen door naar het riool verderop in de straat.
Ongelooflijk, nauwelijks een uurtje later was het binnenterrein droog!  Hij heeft iets geweldigs verricht dat manneke.

Ik zag dat hij zijn spade had laten liggen op het binnenterrein in de buurt van de kastanje. Die ben ik maar even gaan redden. Een goed ding. Als ie daar blijft liggen wordt ie zomaar gejat. Dat is toch zonde. Heb hem maar even in mijn schuurtje gezet. Ik kan hem straks goed gebruiken op mijn volkstuintje.  

De mannen in de oranje-blauwe werkpakken hebben de hele daaropvolgende maandagochtend met open mond staan kijken naar het drooggelegde binnenterrein. Met  een bedrijfsauto vol pompen en slangen stonden ze klaar maar ze waren overbodig.

En naar dat kleine pientere ventje taalde merkwaardig genoeg niemand meer…….. 

woensdag 4 januari 2012

Schoon genoeg!

De falende topmanager, laten we hem voor het gemak Bert Blunder noemen is al een paar keer flink op zijn bek gegaan. Hij werkt bij dat grote bedrijf in het zuiden des lands. Werkte.....want hij is er uitgegooid met een oprotpremie van één miljoen euro. Misschien heeft Bert zich vergist in de afzetmogelijkheden van koffiezetapparaten met zo’n  padsysteem in Zuid-Portugal. Of hij heeft per abuis veel gloeilampen laten produceren, terwijl ze niet meer verkocht mogen worden. Awel, Bert Blunder is er uit gesodemieterd. Moeten we medelijden hebben met deze graaier? Lijkt me niet! Met dat miljoen zou ìk het de rest van mijn leven lekker uit kunnen zingen.  Zij het niet zonder me kilometers diep te schamen.

Bij Philips werken ook schoonmakers (m\v).  De schoonmaker staakt dezer dagen. De werkgevers in de schoonmaak blokkeren de totstandkoming van een nieuwe CAO. Wat de schoonmaker eist kunnen we niet opbrengen. Dat zeggen ze. Philips voorop. En wat wil de schoonmaker nou helemaal?

De schoonmaker wil doorbetaald worden bij ziekte. Nu krijgt hij pas doorbetaald na twee ziektedagen.

De schoonmaker wil reiskostenvergoeding. Nu moet hij, als hij op één dag twee schoonmaakklussen op verschillende locaties heeft, de eventuele reiskosten zelf betalen.

Twee jaar geleden beloofden de werkgevers, de schoonmaker die nieuw in dienst komt, een opleiding. De werkgever houdt zich alleen doodleuk niet aan die belofte.

De schoonmaker wordt helaas nog in veel bedrijven met de  neus aangekeken, bedreigd en geïntimideerd. Hij vraagt nu via de CAO respect. Respect van de       schoonmaakbedrijven en de opdrachtgevers (waaronder Philips).

In de schoonmaakbranche moet de laatste jaren steeds meer werk voor minder geld worden verricht. M.a.w. de opdrachtgever betaalt het schoonmaakbedrijf systematisch minder voor dezelfde klus. En wie is hier dus weer de lul: de schoonmaker: die moet harder gaan werken voor minder geld. De schoonmaker eist meer tijd en beter, meer en veiliger materiaal,  om het vele werk goed te kunnen doen.     

Tot slot eist de schoonmaker een loonsverhoging van maar liefst , schrik niet, 50 eurocent per uur!

De opdrachtgevers (waaronder Philips) vinden de eisen van schoonmaker niet van deze tijd. Nee! Alsof de manier waarop zij omgaan met de schoonmaker van deze tijd is! Die schoonmaakopdrachtgevers handelen alsof ze nog in begin van de vorige eeuw zitten:

de schoonmaker in de maling nemen: iets beloven en nakomen;
schoonmaker zelf de reiskosten laten betalen;
schoonmaker als Malle Pietje of Marietje behandelen: twee wachtdagen bij ziekte is daar een voorbeeld van.

Als we de schoonmaker zijn zin geven, zo  zeggen de werkgevers, dan hebben we maar liefst 12% meer loonkosten . Dat kunnen we niet missen. Dan kunnen we Bert Blunder geen miljoenen-oprotpremies meer meegeven, bedoelen ze zeker!? Ze gunnen blijkbaar liever Bert Blunder zijn miljoen dan de schoonmaker zijn vijftig eurocent loonsverhoging per uur.  De hoge heren willen heus wel onderhandelen maar drie procent loonkostenstijging is de limit. Misschien dat ze om te beginnen voor die drie procent eens een beetje meer respect kunnen tonen.

Nog maar weer eens terug naar Bert Blunder, die er heel respectvol met een gouden handdruk van één miljoen euro uit werd geflikkerd. Van die één miljoen bonus aan die sukkel, had toch maar mooi twee miljoen keer (!) vijftig eurocent loonsverhoging uitbetaald kunnen worden aan die bescheiden, hardwerkende schoonmaker. Wanneer  bedrijven stoppen met dat achterlijke bonus-gedoe kunnen de uitgespaarde miljoenen bijvoorbeeld besteed worden  aan iets zinnigs namelijk: de verbetering van de materiële en immateriële arbeidsomstandigheden van werkers aan de basis. Ik noem zo maar een groep: de schoonmaker. Met die uitgespaarde bonussen kunnen vele uurlonen met 50 eurocent verhoogd worden.

In heel Nederland werken honderdvijftigduizend schoonmakers gemiddeld zo’n twintig uur per week.  Die schoonmaker verdient gemiddeld zeven euro bruto per uur.  
Voor die 1.000.000 oprotpremie van Bert Blunder moet de schoonmaker dus 140.000 uren werken. Een schoonmaker die 20 uur per week werkt, komt op een jaartotaal van 1.040 uren.  Er kunnen dus van die Bert Blunder-bonus 135 schoonmaakkrachten minstens een jaar lang, twintig uur per week aan de slag. Honderd vijfendertig!!
Ik zit hier perplex achter mijn pc. Ik ga donderdag 5 januari naar Amsterdam om de schoonmaker te steunen bij de landelijke demonstratie. De schoonmakers hebben inmiddels schoon genoeg van het gezeik over die nieuwe CAO. Er moeten nu maar eens spijkers met koppen geslagen worden.
Ikzelf ben het alleen al na het schrijven van dit stukkie schijtzat! Kejje nagaan.





maandag 2 januari 2012

Vuurwerk

Een mietje noemen ze me. O, wat haat ik dat. Maar ze hebben wel gelijk. Op oudejaarsavond, met dat klotevuurwerk ben ik een pure vuurwerkmiet.  De laatste paar jaar heb ik het zwaardere werk maar helemaal links laten liggen. Sinds de jongens de deur uit zijn, verdom ik het om op oudejaarsavond stoer te gaan lopen doen. Ik sta alleen nog maar voor het raam in de woonkamer. Kijk naar het turbulente oorverdovende buitengebeuren en steek om de twee minuten een nieuw sterretje aan. Naar buiten? O nee! Binnen is het al erg genoeg. Ze smijten gillend en joelend hun sier- en knalvuurwerk tegen mijn dubbele glas, die kloterige kutjeugd. Mijn arme kater weet van angst niet waar hij het zoeken moet. Die zie ik een paar dagen niet.
Ik heb tien pakjes sterretjes ingeslagen. Ze liggen voor me op het kozijn. Dus ik kan voorlopig nog even voort met die dingen.  In ieder geval prik ik er sowieso twintig in onze kamerplanten, al is  dat onder luid protest van mijn eega, die denkt al dat groen zal sneuvelen onder dit bescheiden sputterende vuurwerkje. Ja, misschien dat een schijterige inferieure kerstster of een laf begoniaatje verschrompelt voor het eerste het beste sterretje maar ik ben er van overtuigd dat onze robuuste gatenplant, de imponerende vingerplant en de vlijmscherpe  christusdoorn zo’n sterretje met verve zal weerstaan.   

Mijn jongens zijn héél anders dan ik. Ze zijn dol op herrie. Hoe harder het geknal hoe beter. Om hen te plezieren heb ik daarom eens een heel groot pak siervuurwerk gekocht. Op mijn werk. Bij Harrie. Die handelde daar in. Al jaren. Elk jaar deelde hij, in september al, aan de tweehonderd werknemers van ons bedrijf vuurwerkbestellijsten uit. Ik gaf hem die lijst altijd hoofdschuddend terug:
‘Nee, aan die rotzooi geef ik geen geld uit Harrie.’  Mijn kinderen waren toen nog in de peuterfase en het zou nog een tijdje duren eer mijn jongens  zouden beseffen dat  er een oudejaarsavond bestond.  
Harrie deelde jaren later weer zijn bestellijsten uit  en sloeg me discreet over:
‘Geef mij dit keer maar eens wel zo’n formuliertje, Harrie. Ik ga dit jaar toch maar eens kijken of er wat voor mij bij zit,’ zei ik. Harrie lachte smalend.
‘Het is niet voor me zelf hoor, maar voor mijn kinderen. Iets veiligs wil ik. Siervuurwerk, kan ik dan toch het beste nemen, Harrie?’ Misschien heb ik het mis maar het leek net  alsof Harrie een vals lachje onderdrukte. Alleen al daarom bekroop me enige twijfel over zijn advies om het siervuurwerkpakket van vijfentwintig gulden te bestellen. Guldens. Over die tijd heb ik het dus. Dat was vijfentwintig keer meer dan ik mijn hele leven had uitgegeven aan vuurwerk. De rillingen liepen me alleen al over mijn rug als ik die stevige staven fel gekleurd vuurwerk, onder het cellofaan zag liggen.  ‘Rustig’ naast elkaar in de verpakking. Ter 'geruststelling' is op elk staafje ook nog eens een zwart doodshoofdje afgedrukt.
Tegen de jongens zei ik dat ik vuurwerk had gekocht en dat we het samen zouden gaan ontsteken voor de deur op oudejaarsavond. Alleen al door het aanhoren van deze simpele mededeling raakten ze door het dolle heen: dansend, springend en joelend gingen ze door het huis. Het was toen nog pas 27 november.
‘Mogen we het pakket zien pap.’
‘Neen jongens, dat kan ik pas op oudejaarsavond bij Harrie, de vuurwerkman afhalen. 
Dat laatste was gelogen, Ik had het pakketje al ontvangen en meteen weggestopt in mijn sokkenla. Op de bodem van de sokkenla en mijn sokken op het vuurwerk. Ik wilde namelijk koste wat kost voorkomen, dat dit vuurwerk voortijdig met vuur in aanraking zou komen dus leek het mij en goed idee het pakket onder die sokken te leggen, toch? Jazeker, het was ook een goed idee.  Uitstekend zelfs. Want het vuurwerk lag er op oudejaarsavond nog precies zo als ik het er had neergelegd.

Het was die oudejaarsavond  koud, het regende en het waaide hard. Ik rilde van de kou en trilde van de  spanning. Ik was ook niet op dit weer gekleed: op een paar pantoffels en over mijn streepjespyjama een winterjack. De jongens zijn alle twee helemaal uit hun doen na het zien van dat sensationele pakket vuurwerk. Ze sprongen hoog op om het vuurwerkpakket in mijn handen nog eens goed te kunnen zien.
‘Niet doen, jongens, even wachten, rustig, papa gaat even een shagje draaien. Met dat shagje gaan we al het vuurwerk………………………..’
Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!! Daaaaaaingngngngngng!!!
Een zevenklapper godverdomme vlak naast mijn voet. Ik schrik me de touwtering en als ik weer de moed heb om op te kijken zie ik mijn jongens aan de overkant van de straat in de weer met mijn peuk en het siervuurwerk. De jongst staat naar mij te zwaaien….dacht ik althans. Hij staat rotjes, voetzoekers en gillende keukenmeiden mijn kant op te gooien. De jongens hebben duidelijk  de avond van hun leven. Hun Bow and Arrows, Camuro’s en Firefighters schieten rakelings langs mij en argeloze voorbijgangers heen.
Waar zouden ze dat knalgedoe trouwens vandaan hebben. Als dat uit Harrie’s pakket komt dan  zal ik eens een hartig woordje met hem moeten spreken?!  

Ik ben niet in staat iets te ondernemen. Verstijfd van koude en angst sta ik op de rand van het trottoir met een kakofonie van geluiden om me heen.  Later vertelden de jongens dat ze zelf ook nog een pakket knalvuurwerk hadden gekocht, waarmee  ze mij onder vuur namen: daar stond hun bange  vader dan: ‘dancing in the rain’ om dat onnozele vuurwerk:  rotjes, gillende keukenmeiden en zevenklappers  te ontwijken.
Later die avond vertelden de jongens me dat ze al een paar jaar geëxperimenteerd hadden met vuurwerk. Ik stond perplex. Nooit ook maar iets van gemerkt. Blijkbaar is het allemaal steeds goed gegaan. Daar ben ik wel blij om. Ze kennen blijkbaar hun verantwoordelijkheden.
‘Ja, pa, dat mag toch ook wel, hè ouwe, ik weet niet of je het weet maar over drie weken ben ik echt achttien, hoor,’ zei de oudste. Fijne knul.
O ja, onze kater.....ik hoorde op nieuwjaarsdag, net onder dat mooie nieuwjaarsconcert op tv,  met al die walsen van Strauss, een uitermate  benauwd maar zeer bekend gemiauw.  Toen het concert afgelopen was ben ik meteen gaan zoeken en ja hoor, meneer had zich ingegraven in de vuile wasmand. Daar lag hij helemaal onderin te jammeren. Wat een vreselijke schijterd toch, dat beest!  
           

donderdag 29 december 2011

Ouwe Zus

Er zit, op mij en mijn vrouw na, niemand in  bus 5 van de gemeente Roosendaal. De chauffeur is als een kind zo blij dat hij voor ons mag stoppen.
‘Goedenavond, mevrouw, meneer!’ Voor de gezelligheid zet hij meteen zijn radio iets harder en begint met de song die te horen is mee te fluiten:  ‘een beetje verliefd’  kots, kots.  
Ik vind het iets sneus hebben. ’t Is dat wij nu in die bus zitten. Maar stel je voor dat wij hier niet zouden zitten…..dan rijdt zo’n man maar doelloos een aantal keer per avond zo’n traject van een uur heen en weer met die lege bus. Hoe zal de chauffeur dat ervaren.  Mij lijkt het onnoemelijk deprimerend, zelfs al zou ik er voor betaald zou krijgen.

We zijn in Roosendaal. Op bezoek bij Thea, de ouwe zus van mijn vrouw; 84 is ze inmiddels. Thea is ruim twintig jaar ouder dan mijn vrouw, Carola.  Er is nog een ouwe zus in mijn schoonfamilie: Hanny van 83. Broers zijn er niet en de schoonouders zijn al tientalle jaren  dood.

Destijds, ruim 40 jaar geleden, toen ik voor het eerst bij Carool over de vloer kwam, vond ik het een heel vreemde gewaarwording, dat zij zussen bleek te hebben, die beiden ouder zijn  dan mijn ouders. Het wende al met al toch redelijk snel. We zijn nu op  kerstbezoek bij Thea. Ze ziet er tot in de puntjes verzorgd uit; ik ken haar niet anders.  Ze heeft er blijkbaar alleen wat meer tijd voor nodig om zich zo te vertonen. Want ons oorspronkelijke voorstel was om op derde kerstdag zo rond elf uur ‘s ochtends bij haar te zijn maar dat ketste ze vlotjes af:
‘Kom maar om een uur of een, ik moet nog het een en ander doen.’ Zich optutten, bedoelt ze natuurlijk, die ijdeltuit maar dat zegt ze wijselijk niet tegen me. Aan d’r haar en zeker aan haar make-up te zien heeft ze die ochtend handenvol werk gehad. Ziet er allemaal keurig uit. Toen ik Thea leerde kennen was ze  vierenveertig en beeldschoon; zelfs voor mij als twintiger een aantrekkelijke vrouw. Tot op hoge leeftijd is ze dat ook gebleven. Mijn Carool heeft zich er niet altijd zo gemakkelijk bij gevoeld dat ik haar ouwe zus óók een stuk vond.
Bij Thea, is onderhand, op 84 jarige leeftijd, het betoverende er wel vanaf. Toch heeft ze nog elke dag weer die drive om een mooi ‘Thea-plaatje’ te maken. Zeer zeker als haar zus en haar man uit Amsterdam op bezoek komen.  Behalve dat ze haar haar en haar gezicht verfraait, kleedt ze zich ook uitermate modieus. Nee, niet grijs, of zwart, dat soort kleuren haat ze: een keurig felrood broekpak, een witte blouse verfraaid met borduursel en ze heeft een geborduurde blouse aan en een klein fel gekleurd sjaaltje.
Ondanks wat hinderlijk gebreken aan haar lijf: knieën, bloeddruk, doet ze nog van alles. Ze gymt, zingt en kaart. Zo’n Rietje Precies als ze vroeger was met allerlei huishoudelijke taken is ze niet meer, kan ze ook niet meer, wíl ze ook niet meer. Ze laat haar huishouden niet versloffen, maar dat een beetje minder inspanning vindt ze het  resultaat nu ook prima.
Koken deed ze vroeger als de beste. Vooral Indisch. Rijsttafel voor twaalf personen bakken en koken was geen enkele probleem voor haar. Het was haar specialiteit maar daar heeft ze nu  geen zin meer in. Ze heeft een pakje Conimex Nassi Goreng gekocht en ze maakt er, met wat kip, rijst, komkommer en kroepoek, toch nog wat smakelijks van voor ons drietjes.

Haar twee kinderen hebben haar verwend met zes klein- en drie achterkleinkinderen; de vierde is in aantocht. Een supertrotse oma. Bij de kleinkinderen is oma populair en andersom ook. Vrijwel op elke wand van oma’s appartement hangen foto’s van haar kleinkinderen. Haar kinderen, Hans en Olga,  zijn inmiddels gescheiden, iets dat haar veel verdriet heeft gedaan. Het is ruim tien jaar geleden maar nog steeds voelt ze de pijn. Dat heeft vooral te maken met het einde van haar eigen huwelijk. Dat was een uitstekend huwelijk  met de door Thea zo beminde Felix. Een huwelijk dat veel korter duurde dan ze wilde: Felix stierf 21 jaar geleden al op 67 jarige leeftijd aan strottenhoofdkanker.

Na de nassi goreng gaan we Thea weer verlaten. ´t Was goed elkaar weer even gezien te hebben. Het is rond een uur of zeven. Bus 5 is weer leeg. Op ons na. In de NS-sprinter zitten behalve wij, twee meisjes, die het opeens nodig vinden hun muziek keihard door de wagon te laten schallen. Van welke band weet ik niet. Ik schrik er wel van en roep misschien wel veel harder en bozer dan nodig:
‘Hé, kan het een beetje zachter?!’…………en zowaar, ze keken even om naar mij en deden het geluid nog zacht ook. Brave meisjes. Heerlijk!



    



zondag 25 december 2011

Kerststukje (2)

Ik heb dezer dagen voor het eerst sinds jaren geen kerststukjes gemaakt. Wel heb ik er in twee meegespeeld, met de toneelclub wel te verstaan..
In het eerste kerststukje speel ik een man van een jaar of veertig: een oersaaie, norse lul; getrouwd en vader van een dochtertje van elf, Meis genaamd. Zij zit aan één stuk door met een vriendinnetje te telezeuren.
Hoewel er geen gebrek is aan jonge meiden in de toneelvereniging, wordt mijn dochtertje in het stuk  gespeeld door een vrouw van in de zestig.
In  dit tweede kerststukje speel ik (als tweeënzestig jarige) een hippie van vijfentwintig, Jozef genaamd, die op een wel heel bijzondere wijze geconfronteerd wordt met de kinderwens van zijn vriendin, Maria. Over dit laatste gaat dit stukkie nu.


Als  Maria thuiskomt na een middagje kerstinkopen, ziet ze een grote doos op de eettafel staan. Het kerstpakket van Jozef, vermoedt ze, hoopt ze. Terwijl ze de kerstspullen opruimt meent ze wat te horen in de woonkamer maar wat het is en waar het geluid nou precies vandaan komt  weet ze niet. Ze gaat maar door met opruimen en dan klinkt opeens een langgerekt babygehuil. Onmiskenbaar komt dat geluid uit Jozefs kerstpakket.  Dat wás Jozefs kerstpakket helemaal niet, want in die doos ligt een goeddoorvoede  baby, een jongetje,  om aandacht te jengelen. Zodra Maria hem liefdevol in haar armen heeft genomen is hij stil. Maria voelt zich in de zevende hemel met dit godsgeschenk. Al zó lang en zó heftig verlangt ze naar een kind en dan is het er zo maar ineens, dit schatje. Aangevoerd in een verhuisdoos van de Gebroeders Vos uit Enkhuizen.
Maria weet dat het voor Jozef niet zo nodig hoeft, een kindje. Hij voelt zich niet vrij meer met een kind om zich heen en denkt dat hij dan bij mij op de tweede plaats komt. Bovendien vindt hij, stinken alle babies en produceren ze nare soorten geluid: dreinen, jengelen, krijsen. Dit keer zo neemt Maria zich stellig voor, kan Jozef op zijn kop gaan staan, dit kind houd ik, dit kind is van mij.

Jozef komt een beetje stoned, met een lachkick thuis. Hij valt Maria om haar nek en ziet dan dat ze ‘een kind’ in haar armen houdt. In eerste instantie denkt hij dat het dat joch is van de buren waar Maria soms op past  maar al gauw voelt Jozef dat er meer aan de hand is. Hij maakt Maria snel duidelijk dat, waar zij dat kind ook vandaan heeft,  hij het niet in huis wil hebben.
‘Jezus!’, zegt Jozef. ‘ Hoe vaak heb ik je dat nu al niet gezegd.’   
 Maria besloot meteen na deze uitspraak van Jozef haar vondeling Jezus te noemen.
 
In haar euforie over de onbevlekte ontvangenis van dit kind, tracht Maria haar vriend te verleiden tot het aanvaarden van het vaderschap over Jezus. Denk toch niet alleen aan de vervelende dingen, Jozef. Denk ook eens aan al die léúke dingen: aan de de spelletjes die je met hem kan doen, thuis en op straat, zoals daar zijn: blindemannetje, ezeltje prik, diefje met verlos, voetballen, boottochtjes maken en vissen. Tot slot kijkt Maria Jozef indringend aan en zegt dat ze geen probleem meer zal maken van Jozefs vriendschap met het mooie buurmeisje Saskia. Dat hoeft vanaf nu dus niet meer in het geniep.
Vooral bij die laatste woorden van Maria ontdooit Jozef zichtbaar.

Dan stelt Maria haar vriend voor de keuze. Ze verbindt er de liefdesvraag aan.
Als je echt van me houdt, Jozef, dan accepteer je dit kleine ventje als je zoon en trouw je met me. 

Als het antwoord van Jozef uitblijft begint ze te zingen.

What´s gonna be boy YES or NO??
Do we want him???
Do we want him forever
Do we need him,
Do we never leave him
Will we make him so happy for the rest of his live
Will you take take us away and will you make me you wife?????

Josef kan echter niet zo één, twee, drie de knoop doorhakken; hij vraagt haar of hij er nachtje over mag slapen.

Let me sleep on it
Baby baby let me sleep on it
Let me sleep on it
I’ll give you the answer in the morning


Maar dan toont Maria zich spijkerhard: ze wil uitsluitsel van Jozef en wel meteen: hier en nu!!

Jozef worstelt enige minuten naarstig met het vraagstuk en uiteindelijk gaat hij overstag.
Hij gaat akkoord met het vaderschap. Hoewel hij geen flauw idee heeft wat jongetjesbabies bijvoorbeeld allemaal eten, (Marsen, krakelingen, Bounties, Milky Ways, frietjes, zoute drop?) maar dat zullen ze snel genoeg te weten komen, denkt hij. Doorslaggevend voor Jozef is Maria’s zegen over zijn vriendschap met Saskia.

Zowel Jozef als Maria zitten nu  lekker in hun vel. Ze weten nog totaal niet wat ze allemaal te wachten staat met  zo’n kleine rakker over de vloer. Om te beginnen gaan ze gedrieën maar eens kijken wat er zoal te koop is. Jozef stelt voor om eerst maar eens een stel piepkleine voetbalschoentjes aan te schaffen voor het kleine manneke.  In feite zegt Jozef met dit laatste voorstel: welkom thuis Jezus, welkom bij Jozef en Maria, je pappa en mamma.