maandag 17 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (8)

Dat had KeesJan ook nooit gedacht: dat hij met zijn vrome gezicht en doorgaans keurige gedrag, ooit nog een Portugese gevangenis van binnen zou zien en dat uitsluitend en alleen door zo’n stelletje bezopen en gedrogeerde klootzakken dat zich F-supporters noemt. Die vonden het nodig om elkaar in de ontvangstruimte van het vliegveld door winkelruiten te flikkeren, koffers uit de handen van reizigers te trappen en te pissen waar ze maar stonden. Logisch dat de politie ingreep.  Ze hadden hem er alleen buiten moeten laten. KeesJan liep er heel toevallig tussen.
Als een leeuw heeft hij gevochten om uit de gevangenis te blijven maar de agenten waren onvermurwbaar. Voor de agenten was hij gewoon een van de raddraaiers. KeesJan weet zeker dat hij vrij komt zodra ze de beelden van de beveiligingscamera uit die ontvangsthal van het vliegveld bekeken hebben.

Ondertussen zat hij, in die cel, opgescheept met twee van die onbehouwen, ongeletterde F-beesten. Keesjan is een  F-hater pur sang en dat zal hij nooit onder stoelen of banken steken. In zijn woede bedankte hij het duo hartelijk dat hij nu dankzij hun walgelijke wangedrag bij hen in de cel moest zitten. Hij maakt het tweetal uit voor een stel dolgedraaide domkoppen, fascisten.   Dat had hij beter niet kunnen doen want deze twee jongens laten het, zoals KeesJan deed,  niet bij wat verbaal gepruttel. Met zijn tweeën zijn die jongens natuurlijk veel en veel sterker en slaan er keihard op los: 'geen woorden maar daden'. De dichtstbijzijnde bewaker zei dat het hij het al enige tijd wat rumoerig vond in de cel van de drie mannen. Toen hij ging kijken bleek wat er aan de hand was. Keesjan was helemaal murw getikt met als resultaat een afzichtelijk opgezwollen gezicht in de kleur paars. Hij was buiten bewustzijn. De F-jongens werden ieder in een hoek van de cel met handboeien aan de muur geketend. KeesJan werd op een brancard gelegd om naar het gevangenisziekenhuis te worden afgevoerd.
Alsof ze het hadden afgesproken spuugden de F-boys vrijwel tegelijkertijd een dikke groene klodder slijm in de richting van KeesJan…..en nog precies op zijn hoofd ook. Het duo kwam niet meer bij van het lachen.  Ook een van de verpleegkundigen kon zijn lachen niet inhouden en  toegegeven: voor de onpartijdige waarnemer was het een uitgesproken kolderiek tafereel en omdat Keesjan er toch totaal geen weet van had, gezien zijn buiten-westen-zijn, kon er best even om worden gelachen.

Het waren weliswaar flinke klappen die Keesjan opliep maar in het gevangenishospitaal knapte hij snel op. Hij was goed geluimd temeer daar hij van het afdelingshoofd te horen kreeg dat de beelden van de beveiligingscamera’s  geen wangedrag van hem lieten zien. Ze wilden hem daar nog wel één dagje ter observatie houden, dan zou hij voldoende van de opgelopen klappen zijn hersteld.

Keesjan had nu mooi even de tijd om na te denken wat hij met het vele geld van ome Bram zou kunnen gaan doen. Hoe groot het vermogen van Oma Bram precies was wist Keesjan niet. Hij wist wel dat hij met de portefeuille en pinpas van hem al gauw honderdduizend euro’s zou kunnen opnemen.  Nu opeens schiet hem een heel goed doel te binnen: Fatima!! Het kleine Portugese plaatsje waar de Heilige Maagd Maria enige malen verscheen aan de drie eenvoudige, normale, sympathieke herderskinderen Lucia, Franceso en Jacintha.
Bij haar verschijningen zou deze Maagdelijke Vrouwe, reeds in het begin van de vorige eeuw (!) gewaarschuwd hebben voor graaiers,  hebzuchtigen en egoïsten.adden we maar wHhhhhh Hadden we maar wat meer naar haar maagdelijke waarschuwingen geluisterd. Met de 100.000 euro van ome Bram heeft de Heilige Maagd  straks wat meer armslag om haar gewichtige boodschap uit te dragen. De Heilige Maagd….wie kènt haar nièt?!

Als hij overmorgen uit het ziekenhuis ontslagen wordt,  kan KeesJan nog bijtijds in Lissabon zijn. Lissabon ligt toch op de weg route naar Fatima. Net als in honderden andere steden in de wereld zal dan ook in Lissabon gedemonstreerd worden tegen hebzuchtigen, graaiers,  ongelijkheid, de duurder wordende en winstmakende zorg, de oorlog  en de schrikbarend snel groeiende kloof tussen arm en rijk. Al weer een maand geleden nu is  het begonnen in New York met de actie ‘Occupy Wallstreet’. Dag-in-dag-uit wordt daar al die dagen al gedemonstreerd. Overmorgen zal de actie wereldwijd worden. Nu Keesjan toch in Portugal is wil hij overmorgen graag aanwezig zijn bij ‘Occupy Lissabon’.

Het afdelingshoofd van het gevangenisziekenhuis van Oporto ontvangt inmiddels een mail van de Rotterdamse politie. Hij wordt geïnformeerd over de moord op ome Bram en de verdenking jegens Keesjan dienaangaande.  Het verzoek aan Lissabon is om in afwachting van enkele Rotterdamse rechercheurs  Keesjan in het gevangenishospitaal te houden.
 


donderdag 13 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (7)

Vooral Staal maakt na dit bezoek aan de Draaitol een opgewekte indruk en dat zal niet alleen met zijn eigen droge sokken te maken hebben. Kozijn liep woedend te soppen in zijn zeiknatte schoenen.
‘Loop je mij nou uit te lachen?’ vraagt Kozijn aan Staal.
‘Eerlijk gezegd ook wel een beetje, Kozijn, maar ik ben voor al vrolijk, omdat ik zie dat er nu al schot in de zaak zit.‘
Dan vertelt Staal dat het hier waarschijnlijk een afrekening in de familie betreft. De honden die ome Bram èn onze naaste collega’s levend hebben verscheurd zijn van het zelfde moorddadige ras als het hondje dat zo braaf aangelijnd staat op de foto van Bram in de café de Draaitol. Komen we er achter wie de eigenaar is van die twee beesten, dan hebben we de vrijwel zeker de dader te pakken.
Kozijn denkt dat het nog niet mee zal vallen, want er lopen toch nog wel flink wat van die beestjes rond in Rotterdam…..en wie zegt dat de eigenaren in Rotterdam wonen.

Staal vindt dat dan weer een mooi klusje voor zijn collega: met een paar foto’s van die twee moordenaars langs alle dierenartsen in de regio Rijnmond gaan.  Dat is toch wel te doen in een weekje. Kozijn is niet zo’n assertieve man; aan zijn omlaag hangende mondhoeken is duidelijk te zien dat hij de opdracht onmogelijk vindt maar hem zal je er niet over horen. Hij gaat gewoon aan de slag. 
Om een paar foto’s te maken van de beestjes gaat Kozijn nu eerst even langs bij het asiel.
‘Okee, Kozijn,  terwijl jij naar het asiel gaat, rij ik even naar Zestienhoven. Ik heb namelijk het vieze vermoeden dat meneer KeesJan de benen genomen heeft naar het buitenland.’

Kozijn, die alle ruimte krijgt van Lia Damuro, de lieftallige eigenaresse van het dierenasiel, vindt het niet nodig de honden uit hun kooi te laten. Hij heeft immers met eigen ogen gezien, hoe ze zijn collega’s hebben toegetakeld. Zo ver als ze kunnen perst het ‘lieftallige’ hondenduo  onder luid geblaf hun snuitjes tussen de tralies door. Het levert een paar wonderschone portretjes op. De  beeldschone dierenverzorgster heeft er geen bezwaar tegen als Kozijn ook van haar een kiekje maakt, met de hondjes er ook op. Lia woelt wat met haar vingers  door haar haar zodat het  wat volume krijgt en ze knoopt (ook met haar vingers) de bovenste knoopjes van haar blousje los ten faveure van haar décollété.
De ene dierenarts is de andere dierenarts niet, zo bemerkt Kozijn. Hij verbaast zich erover dat je tegenwoordig niet voor alle dieren, bij elke willekeurige dierenarts terecht kunt.  De een heeft als specialisatie gladde, glibberige beestjes, zoals wormen, kikkers, palingen en andere vissoorten. Er zijn ook dierenartsen die zich uitsluitend bezig houden met grote dieren als paarden,   varkens, ezels en koeien; ook het nageslacht van die grote dieren, dus veulens, biggetjes, ezeltjes en kalfjes, is daar van harte welkom. Dan is er een kleine groep dokters die de handen vol heeft aan  kleine lieve diertjes zoals: konijntjes, marmotjes, hamstertjes, ratjes en muisjes. Kozijn ontdekt bij deze opdracht dat slechts 50% van de dierenartsen werkt voor de zieke hond of poes. Alleen de dierenartsen die ze zien vliegen  hebben alle mogelijk vogels, met uitzondering van de kip,  als klant.
Kozijn kijkt samen met Lia alle geschoten fotootjes nog eens terug op zijn cameraatje. Allemaal goed gelukt; ook die van de honden alleen. Volgens Kozijn lijken ze sprekend.
  
Staal heeft al snel de bevestiging van de luchthaven dat KeesJan zich in Porto bevindt en wat het allemaal nog gemakkelijker maakt: hij zit vast op het politiebureau. Hij is opgepakt samen met een stel Feyenoord supporters, dat zich al direct na de landing in Porto op het op het vliegveld Francisco Sá Carneiro misdroeg. De politie houdt KeesJan voorlopig even vast en als er een gerechtelijk verzoek uit Rotterdam komt wordt hij teruggestuurd. 

Bij de vierentwintigste dierenarts in de Dorpsstraat 24 in Piershill heeft Kozijn al beet. Dokter de Roock herkent de hondentweeling onmiddellijk. Zij heeft ze al lang niet gezien.
‘Ach het zijn zulke kleine, lieve dondersteentjes, hè.  Hun vrouwtje is ook al weer een tijdje de hort op,’ zegt de Roock, ‘misschien weten de buren naar waarheen  ze is afgereisd.’
Dokter de Roock is helemaal ontdaan na het relaas van Kozijn over de gruweldaden van de honden te hebben aangehoord.
‘Het waren toch zulke schatteboutjes,' zegt ze,' wacht eens even, heer Konijn.......,'
'Kozijn is de naam, mevrouw, met een 'Z'.'
'O, neemt u mij niet kwalijk, meneer Kozijn, onlangs hoorde ik van de dominee hier in het dorp, dat de eigenaresse van de honden geëmigreerd zou zijn naar Portugal..........naar welke stad weet ik me niet meer te herinneren......doe er uw voordeel mee.'

dinsdag 11 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (6)

‘KeesJan is helemaal niet zo gewelddadig,’ zegt Rene stellig. ‘Ik heb hem zelfs op het voetbalveld, in die dertig jaar dat we nu al samenspelen,  nog nooit een grove overtreding zien maken. KeesJan is al jarenlang jaren mijn beste vriend en voetbalmaatje en eerlijk is eerlijk: ik heb echt in mijn hele voetbalcarrière nog nooit zo’n mietje meegemaakt als hij. Technisch en tactisch is hij een van de besten maar als het aankomt op bikkelen dan drukt KeesJan zich toch. Daarom kan ik me ook niet voorstellen dat hij ook maar iets van doen heeft met de moord op ome Bram. Daar is hij veel te teerhartig voor.’

Janneke heeft over de omzet van haar ‘Café de Draaitol’ deze dag niks te klagen. Sinds ome Bram, alias ‘Kleintje Pils’, niet meer op zijn eigen barkruk kan zitten, is het een gekkenhuis in haar kroeg. Over Brams barkruk heeft Janneke een van haar witte hoeslakens gedrapeerd. Het laken is op zich wel schoon; alleen zijn niet àlle vlekken er in de was uitgegaan; ook dat elastiek in het laken is hinderlijk. Maar het gaat om het gebaar. Bovenop de kruk staat een fotolijstje met een tamelijk jonge Bram en een aangelijnde bloeddorstig ogende hond; weinigen hier zullen hem zo  kennen. Een guitige blik in de  ogen, vrolijk, glad geschoren, sportief gekleed; kortom een  veel vlottere Bram dan menigeen hier hem kende. Rondom zijn foto op de barkruk staan wat brandende waxinelichtjes en drie kleintjes pils. Telkens als het bier doodgeslagen is, ververst Janneke het.
Op het laken hebben velen kaartjes gespeld met woorden die uiting geven aan hun gevoelens over deze gebeurtenis. Woorden waarmee de schrijver zijn hart kon luchten. Troostende woorden wellicht ook voor eventuele familieleden van Bram, hoewel hij nooit  over familie over gerept heeft. De opeenstapeling van rode en witte rozen en  lelies op de vloer rondom zijn kruk zijn tekenend voor wat het misdrijf allemaal los heeft gemaakt in de buurt.  

Het was te verwachten dat de recherche, de heren Staal en zijn assistent Kozijn, deze kroeg al vrij snel aan het begin van hun onderzoek zouden opzoeken. Twaalf uur per dag bracht Bram hier door.  Dus als er ergens info te halen is dan is het hier wel.
Bij Burgerzaken op het stadhuis had Kozijn al uitgevist dat Bram anderhalf jaar getrouwd is geweest en dat uit dat huwelijk een zoon is geboren genaamd Miech. Dertig jaar zou hij nu moeten zijn.  Van die Miech heeft niemand van de aanwezige stamgasten ooit gehoord. Bram zelf kwam altijd alléén in de Draaitol; sporadisch maakte hij een praatje met een andere stamgast. In de eerste jaren dat Bram in de Draaitol kwam gebeurde het nog geregeld, dat er lui in het café in kwamen om hem uit te foeteren. Ze gebruikten niks. Alleen maar veel geschreeuw. Handtastelijk werden ze niet, dat gelukkig niet; ze gooiden hem allerlei verwijten naar zijn hoofd: een zakkenvuller zou hij zijn; terwijl zij met lege handen stonden. Ongetwijfeld waren dat de door hem weggereorganiseerde werknemers van de Koninklijke Gestampte Muisjesfabriek.

Rechercheur Staal vindt het erg ongeloofwaardig dat KeesJan geen contact heeft gezocht met René na de moord op Bram; Staal is er ook van overtuigd dat hij zijn stamkroeg nog heeft opgezocht. Maar zowel Janneke als René ontkennen in alle toonaarden.
‘Geloof me nou maar, meneer de rechercheur, Keesjan is hier niet meer over de vloer geweest. Dat zal iedereen hier kunnen bevestigen,’ zegt Janneke.
Wat niemand hier kon weten is dat KeesJan om deze tijd verbleef in het luchtruim boven Zuid Frankrijk in een Boeing 767; binnen het uur zou hij landen op het vliegveld van Porto, in Portugal.

Staccato stelt rechercheur Staal wat vragen aan René over hoe laat zij die nacht uit de Draaitol vertrokken. Hij wil weten waar en wanneer René en hij afscheid namen en waar zij over spraken. René barst in lachen uit:
'We konden nauwelijks praten met elkaar, met die driedubbeldikke tongen, lallen konden we, ja, maar je moet niet vragen waarover.'
Rechercheur Kozijn, noteert wat er allemaal gezegd wordt. Eerder op de avond, nog in de kroeg, hadden KeesJan en ik het erover dat het wel dapper is van Bram om elke  avond in zijn eentje half teut naar heus te tollen. Misschien wel wat overmoedig.

Wanneer Bram iets meer aangeschoten was dan normaal, bracht Janneke hem ook wel eens naar huis. Dat kwam toch zeker één keer per week voor. Dan kleedde ze hem in zijn slaapkamertje uit, deed zijn pyjamaatje, stopte hem onder de wol, aaide hem over zijn bolletje,  gaf hem een nachtzoen en ging dan weer terug naar haar etablissement. Janneke is daar altijd open over geweest: wat zij had met Bram mocht iedereen weten. Ook mocht iedereen weten dat hij haar dagelijks met een vorstelijke fooi beloonde. 
Thijs, de kroegbaas, tevens haar partner, had zo zijn twijfels. Die fooien waren wel aan de erg hoge kant. Maar Thijs kon zich ook weer niet voorstellen dat Janneke hem ontrouw zou zijn.
Staal had er even genoeg van:
‘Ik ga er vandoor. Jullie horen nog van me.’ Schielijk stapte Kozijn achter Staal aan. Zo’n haast heeft Kozijn om weer dicht bij het baasje te kunnen zijn, dat hij van de weeromstuit het Bram-gedenkteken omver loopt. Het glas van het fotolijstje kapot, bloemen geplet en wat eigenlijk nog het ergste is: het hoeslaken met de kaartjes vliegt in de fik. Daadkrachtig optreden van Staal voorkomt veel erger. In no-time ligt de hele boel op straat te fikken. Daar kan het niet zó veel kwaad. Door een emmer water leeg te gooien over het brandende  beddengoed weet Janneke het brandje snel te blussen.  Pech voor Kozijn, dat hij iets te dicht bij Janneke staat: hij krijgt een halve emmer water over zijn schoenen. Vooral Staal maakt na dit bezoek aan de Draaitol een opgewekte indruk en dat zal niet alleen met zijn droge sokken te maken hebben.

donderdag 6 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (5)

Het is nu zeven voor half elf in de ochtend. Ik bevind me in de vertrekhal van het vliegveld Rotterdam -The Hague. Om vijf voor elf vertrekt er een kist richting Porto. Om  tien voor elf, in de gateway hiernaast, staat een vliegtuig klaar voor Moskou. Het wemelt van die achterlijke gebakkies met Feyenoord shirtjes.   Feyenoord zal wel voor de Champions League in Moskou moeten spelen, tegen Spartak Moskou misschien wel. Niks over in de krant gelezen. Niet om het een of ander maar als ik ergens een godsgruwelijke klere hekel aan heb dan is het wel aan die Rotterdamse voetbalclub F. en zijn stomvervelende supporters. (Ik type dat F-woord ook liever niet) Maar het is nu eenmaal zo, dat ik, door me op een luchthaven te begeven, het risico neem F-supporters tegen het lijf te lopen. Ik bid nooit maar nu doe ik het zomaar ineens, spontaan voor een behouden vlucht  voor  mij naar Porto en voor de F-supporters naar Moskou; dat dan weer wel. 
Mijn kluppie is Sparta. Spartasupporters met Spartashirtjes en Sparta-piet zijn al sinds 1958 niet meer op luchthavens gesignaleerd en waarom zouden ze ook, ze hadden er absoluut niks te zoeken. Ook de ruimhartige ‘zwart-geld-donaties’ van ome Bram, waarmee  Sparta in het verleden nog talentrijke voetballertjes kon aankopen uit Hongarije (Bela Bodnar), Denemarken (Ole Madsen en Jürgen Kristensen) en Ghana (Prince Polley), mochten niet leiden tot het zo begeerde Europees voetbal.
Alles en iedereen is nu ingecheckt voor het vliegtuig naar Moskou en alle F.-kameraden staan nog (slaap)dronken hand in hand te brullen in de vertrekhal. Een creatieve F.’er houdt de moed er in door te zingen ‘we spelen straks dat Porto, volledig aan gorto’. Het is me nu  wel duidelijk, dat dat tuig zo dadelijk bij mij in het vliegtuig zit naar Porto. Twee van die F.-gassies zitten links van mij; eentje rechts, naast het raampje. Ze wilden graag met z’n drietjes naast elkaar zitten dus ze vroegen netjes of ik voor het raam wou.
‘Never nooit niet,’ zei ik gelijk, dat wordt mijn dood. Hoogtevrees!’ Deze bescheiden jongens vinden het ook prima als ik bij het gangpad ga zitten.

Vooraan het gangpad doemen ineens een paar ‘stillen’ op. Ik ben niet bang voor ze. Mij zoeken ze hier toch niet. Nee, ze zijn  nog op zoek naar een paar van die F.- imbecielen, die het F.-clubgebouw voor enkele tonnen vernield hebben en de commercieel manager van F. aan een van de verlichtingsmasten van de Kuip wilden opknopen.

Voor mensen als ome Bram heeft de politie vreemd genoeg nooit zo veel belangstelling gehad, hoewel hij de samenleving voor miljoenen heeft lopen tillen. Als zo’n Feyenoord snotneusje al op een megagroot billboard te kijk wordt gezet als verdachte van een misdrijf, dan had supergraaier Bram, de witte boord crimineel,  zeer zeker ook wel eens op zo’n billboard mogen pronken. Hij smeerde vooral jonge mensen veel te hoge hypotheken aan, nam onverantwoorde risico’s met het geld dat anderen hem blindelings toevertrouwden.  Duizenden mensen heeft hij  aan de financiële afgrond gebracht. En dan laat ik nog even buiten beschouwing de honderden werknemers die op basis van zijn reorganisatie-adviezen bij diverse bedrijven de laan uit zijn gestuurd. Bram werd er per uitgerangeerde werknemer vele duizenden euro’s  beter van, terwijl voor die weggereorganiseerde werknemer doorgaans niet veel meer restte dan de soos oftewel een bijstandsuitkering.
Als iemand het verdient om met zijn lelijke kop op een billboard aan den volke vertoond te worden dan is het ome Bram wel. Maar om de een of andere reden maakt justitie meer (en liever) werk van de jacht op arme sloebers dan op graaiende witte boorden criminelen.

De rechercheurs komen mijn kant op; met een getrokken pistool. Ze blijven naast mij staan.  Nu zit ik hem toch wel even te knijpen! Twee van de drie knulletjes naast mij worden er uitgepikt en afgevoerd. Diepe zucht van verlichting. Niemand in het toestel protesteert; ook de andere F.supporters niet. Lijkt raar maar toch klopt het wel omdat de ‘normale’ F.-supporter (kan dat eigenlijk wel, een normale F.- supporter?), helemaal niks moet hebben van het vernielzuchtige tuig.
Ik vroeg het F.-supportertje naast me niks. Toen onze blikken elkaar zo maar ineens even kruisten, zei het foeilelijke kereltje spontaan:
‘Mijn vrienden zijn die zaterdag ook bij het Maasgebouw geweest. Ik niet. Was ziek.  Had wel graag mee geramd.’ Terwijl hij dit zei lachte hij zijn pikzwarte tanden bloot….of had hij nou zo’n eigentijdse beugel in zijn mond?
‘Ik heb nu twee kaartjes over voor Porto – Feyenoord; kopen?’
‘Nee, jongen, nooit! Ik ga alleen naar F. kijken als die club tegen Sparta moet spelen en voorlopig hebben we daar in Rotterdam geen last meer van. Bovendien: ik ga naar Porto voor zaken.’
Nadat de twee raddraaiertjes zijn afgevoerd is het vliegtuig snel opgestegen. Over twee a drie uur zijn we in Porto. Ik moet nu toch even gaan verzinnen wat ik met die klauwen met geld ga doen.
In de portemonnee van Bram zit zijn pinpas en tussen enkele briefjes van 500 euro zit een papiertje met zijn pincode. Ik moet wel opschieten. Er mag niet veel tijd zitten tussen geld opnemen  en uitgeven. Want na de geldopname ben ik subiet gelokaliseerd in Porto. Als ze me dan ook op zo’n mooi billboard zetten, tsja, dan ben ik heel gauw de lul!   



maandag 3 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (4)

´Horen deze honden bij  u, meneer´ vraagt een dame onder aan de trap. Ik noch de rechercheurs krijgen de kans om te antwoorden. De twee woeste pitbulls denderen mijn trap op en kleunen in volle vaart bovenop die politiemensen en van de weeromstuit laat de dikke (rechercheur) van schrik de portemonnee van ome Bram uit zijn handen vallen. Gelukkig kan ik net op tijd de knip oprapen en in de binnenzak van mijn colbertje steken. De politiemannen zijn letterlijk even uitgeteld en te beduusd om te merken dat ik het hazenpad kies, ik sjees de trap af en loop in pittig tempo richting C.P. van Neckplein. Het centrum  van onze buurt. Daar is ook de taxistandplaats.

‘De beide heren pittbull, inderdaad het zijn overduidelijk reuen, boffen maar even met die heerlijk hapjes van oom agent die nu in mijn huisje voor het oppeuzelen liggen,’ denk ik onderweg. De halsslagadertjes van het rechercheduo zullen nu toch onderhand wel doorgebeten zijn. Toen ik nog boven was, lag een van die hondjes venijnig te grommen en halsstarrig te sjorren aan de rechterpolsslagader van de dunne. Het kan haast niet anders of de dikke en de dunne zijn op dit tijdstip al uit hun lijden verlost.

Buiten de normale ochtendkilte. Een beetje mistig ook. Ik moet hier even snel weg wezen, ook al heb ik  in feite helemaal niks van doen met de moord op ome Bram. Ja, okee, ik heb zijn geld gejat, stom, stom, stom, dat maakt me natuurlijk gloeiend verdacht. Ik kan die centjes van hem prima gebruiken. Ben al flink wat jaartjes werkloos; accountant was ik. Zestig jaar ben ik nu. Kom natuurlijk nooit meer aan de bak.  De laatste twee jaar ‘genoot’ ik een bijstandsuitkering en toen haalden ze het godverdomme bij de SOOS in hun hoofd om mij te verplichten een  of ander kutbaantje (papiergrijper, hondendrollenzuiger, straatveger, stadswacht, parkeerwacht) te nemen en….als ik dat kutbaantje zou weigeren, zou ik naar mijn uitkering kunnen fluiten. Nou, toen  knapte er wel wat bij mij………Ik vraag me wel af wie die pitbulls op ome Bram..... ….wacht even…….. ik ben nu onopvallend, snelwandelend op weg naar de dichtstbijzijnde taxistandplaats. Trouwens als de politie nou echt eens een stel criminelen in de kraag wil vatten, dan moeten ze die taxichauffeurs eens pakken. Ze weigeren een ritje als de afstand te gering is. Als je van Rotterdam Centraal naar Maassluis moet, rijden ze je via IJsselmonde, Barendrecht, Numansdorp, Pernis en Schiedam naar Maasluis. Vijftig euro rekent  de oplichter dan voor deze neprit. Klootzakken! En dan nòg ouwehoeren, dat ze door klanten in mekaar worden geramd. Maar goed ik ben wel mooi van ze afhankelijk nu. Moet naar het vliegveld. Te ver om te lopen en slechts eens  in de twee uur rijdt er een RET-bus daar naar toe. Daar vandaan ga ik dus vliegen ja, ja, mèt mijn  vliegangst en al. Sterk zijn! Het blijft toch de snelste manier om het land uit te komen. 
Ik kan natuurlijk een taxichauffeur zijn hersens in slaan en met die taxi naar België: gaan.  Maar nee, België is toch geen buitenland.  Griekenland, Portugal, Spanje  of Suriname, ja Suriname, daar spreken ze nog Nederlands ook. Da’s helemaal makkelijk. Ik heb alleen een vreselijk hekel aan Surinamers…..nou, kom op zeg, spreekt mijn innerlijke stem……..niet overdrijven, meneertje, ..........okee, ik heb geen hekel aan alle Surinamers natuurlijk maar aan sommigen en dan vooral aan Surinaamse mannen  met zo’n grote bek en van die grote, stevige  gespierde lichamen. Ik houd überhaupt niet van die sterke, grote, stevige,  gespierde mensen met een grote bek. Niet dat ik bang ben voor die lui, hoor, helemaal niet, maar toch………..
Ik neem een taxi naar Rotterdam-The Hague-Airport. Dit keer tref ik een Turkse jonge- man als taxidriver. Keurige chauffeur, dit keer geen metertje teveel gereden en de juiste prijs  gerekend: 13 euro. Ik weet namelijk de kortste weg naar het vliegveld omdat ik daar 5 jaar gewerkt heb als brandweerman. Destijds heette het vliegveld nog Zestienhoven. Toen ik daar werkte, nooit, ongelogen, nooit één brandje. Verveelde me rot daar. De enige lol beleefden we aan het in brand steken van sloopautobussen of vrachtwagens. Om te oefenen deden we dat. En dan weer blussen hè. De ene keer was ik ingedeeld bij de ploeg die de boel in de fik mocht steken en de andere keer zat ik bij de blusploeg. Voor behoud van een goede conditie moesten we een beetje zwemmen, beetje hardlopen, beetje klaverjassen. In die vijf jaar dat ik daar zat: geen enkele echte lekkere fik; ik ben nog geen twee weken weg en ja hoor, er crasht een toestel van TAP. Niet zo héél erg, 23 doden maar, 71 gewonden, maar fikken, fikken, daar had ik nou graag bij willen wezen.  
Wat zeur ik eigenlijk? Ik moet zo snel mogelijk een ticket zien te krijgen voor een vlucht naar een land met een aangenaam klimaat en een aangenaam regiem om daar een goede bestemming te vinden voor de centjes van ome Bram.
Het is nu zeven voor half elf. Om vijf voor elf vertrekt er een kist naar Porto. Het wemelt van lui met Feyenoordshirtjes.   Als ik ergens een klere hekel aan heb dan is het aan F. en aan F.supporters. Maar ja door me op een luchthaven te begeven, neem ik het risico F-supporters tegen het lijf te lopen. Ik bid nooit maar nu begin ik zomaar ineens spontaan te bidden voor een behouden vlucht  voor  mij naar Porto en voor de F-supporters naar Moskou. Mijn club is Sparta. Spartasupporters met Spartashirtjes en de Sparta-piet zijn al sinds 1958 niet meer op luchthavens gesignaleerd en waarom zouden ze ook, ze hadden er absoluut niks te zoeken.

vrijdag 30 september 2011

Tot in de kleine uurtjes (3)


De nog aangeklede romp zie ik nu enkele meters verder op de kade liggen. Koddig om te zien. Bij C&A staan zulke (namaak)rompjes op een statief om een colbertje te showen. Minder bloederig dat wel. Ik neem voor de zekerheid zijn nog goed gevulde portefeuille maar in bewaring, voordat een ander dat doet. Thuis tel ik de poet wel. Om het geld hebben ze het dus niet gedaan.
Politie ga ik nu niet meer bellen. Ome Bram (alias Kleintje Pils) is nu toch dood en wat kunnen die pitbulls er aan doen dat ze hem hebben dood gebeten; die kan de kit moeilijk arresteren. Ze hadden blijkbaar trek in wat lekkers. Jam, jam, smullen van ome Bram. Da’s maar gekheid natuurlijk, die honden volgen alleen maar hun instinct. Of zou iemand die beesten willens en wetens op ome Bram hebben àfgestuurd? Had ome Bram misschien vijanden? Kan toch haast niet, zo’n lieve oude man? Of toch wel?


Mijn bed heb ik die nacht niet eens gehaald. Ik vind mezelf om half negen ’s ochtends terug op mijn driezitsbankje. Ik wordt gewekt doordat er ongewoon lang op mijn deurbel wordt gedrukt en ik sterf toch al van de koppijn.
Het zijn rechercheurs van bureau Hooftplein. Hier vlakbij. Of ze even binnen mogen komen. Vanzelfprekend. Why not?  Zo mogen wat mij betreft ook naar boven komen. Ik vind het allemaal best. Ik pak snel even een zooi paracetamolletjes. Bij mij werken die prima tegen een kater.
Nu zie en ruik ik pas weer mijn laatste restanten kots liggen van vannacht. Tegen het dressoir gekwakt en daarlangs afgedropen tot plasjes op het laminaat daaronder. Als de rechercheurs mijn woonkamer binnen stappen, sta ik met mijn kont omhoog die zure troep op te ruimen. Gelukkig maar dat ik een vent ben, wat zouden ze anders wel niet van me denken!

Of ik nog iets bijzonders gezien heb vannacht op weg naar huis, willen ze weten.  Het kost me moeite de film van vannacht weer zichtbaar te maken. Café de Draaitol, afscheid van mijn vriend René, en dan alleen via de Spangense kade op huis aan. Niks bijzonders eigenlijk. Maar dan gaat me iets dagen…………. ‘iets bijzonders’, tsja,   dat kan je wel zeggen ja:  bloed, bloedplassen, beenhompen en pitbulls met armen in hun bek; het was je reinste horror wat ik daar allemaal zag. Ik was alleen zo godsgruwelijk teut, dat ik niet alles meer precies weet .
‘Het was ome Bram’, zegt de rechercheur, die met de dikke buik.
‘Ome Bram?’ wie is dat nou weer. De rechercheur beschrijft het slachtoffer dan en zegt dat hij ook stamgast is van de Draaitol.
´Oooooo, u bedoelt ´Kleintje Pils´, zeg dat dan meteen, man, ja, sorry ik ben nog niet wakker, hoor´.  
De politiemannen zeggen dat ze bij me aankloppen omdat ik met mijn schoenen in het bloed van Bram heb staan soppen. Mijn bloedvoetstappen leidden hun vervolgens tot mijn huis. Ze hadden ook gezien dat ik een tijdje had staan draalen bij het rompje. Alsof ik daar wat aan het zoeken was. Er zat geen portemonnee in zijn binnenzak of die zat er niet meer  in. Volgens de vrouw die in zijn stamkroeg: ‘de Draaitol’, altijd achter de tap staat, gaat ome Bram nooit op stap zonder zijn portemonnee.
Wij vermoeden, aldus de rechercheurs,  dat de overvallers het op zijn geld hadden gemunt. Een ander motief kunnen we vooralsnog niet bedenken.  
Ze willen gelijk een paar jasjes van me bevoelen. Ik wijs naar mijn groene jasje op de kapstok, dat ik gisteravond aan had. Begin daar maar mee. Dat lijkt me wel zo handig. Tot mijn schrik is het gelijk al raak: ome Bram zijn  portemonnee. Hoewel, de mijne is het  zeker niet. Volgens de rechercheur, die de portemonnee even openmaakt,  is het inderdaad die van Bram. Ik vraag me hardop af hoe die in godsnaam in de binnenzak van mijn jas is gekomen; iemand wil mij zeker een loer draaien. De rechercheurs kijken elkaar aan en lachen smalend alsof ze denken:
‘Ja, ja , houd jij je maar van de domme manneke. Het feit dat jij zoveel geld van ome Bram in je jasje hebt zitten is voor ons voldoende aanleiding je in hechtenis te nemen op verdenking van moord met voorbedachte rade. Op het politiebureau zullen we onderzoeken of de afdrukken van de bebloede vingers van jou zijn.’
Weer wordt er bij me aangebeld de politie wil perse de deur open doen.
´Horen deze honden bij  u, meneer´ vraagt een dame onder aan de trap. De rechercheurs krijgen geen kans om te antwoorden. De twee woeste pitbulls denderen mijn trap op en kleunen in volle vaart bovenop die politiemensen.

maandag 26 september 2011

Tot in de kleine uurtjes (2)

Na die trappistjes op rekening van Janneke, vinden René en ik het echt wel welletjes. Het is alweer bijna licht aan het worden als René en ik als dronken tollies op huis aan gaan. Na een minuut of tien slingeren, scheiden onze wegen. Rene woont Bovendijks; ik Benedendijks, langs de Schie.
Wanneer ik al mijn bitterballetjes en trappistjes d’r uit sta te kotsen, vlak boven een oude roeiboot die in de Schie ligt, doe ik, een afgrijselijke ontdekking: op de grote, zware, zwarte keien onderlangs de kademuur liggen, half in het water, hompen been. Duidelijk mannenbenen; groot, stevig en zwaar behaard. Twee grote plassen bloed. Een spoor gevormd door grote bloeddruppels, dat leidt naar het water.
Of het van die afgerukte lichaamsdelen komt of van de overdosis trappistjes, weet ik niet maar als ik voorovergebogen die hompen in het kanaal nog eens bekijk moet ik  spontaan nog een flinke portie kotsen. Wat een godsgruwelijke straf staat er trouwens op te veel alcohol drinken. Een gevoel van misselijkheid dat je laat janken als een hyena. Een hoofdpijn die alleen verdwijnt bij knetterhard beuken van je hoofd tegen een betonnen wand. Een smaak in je mond alsof je dooie ratten à la crème hebt zitten vreten.

Alleen die beenhompen zie ik, verder niks. Het is te donker om te zien of dat witte pakket, verderop in de Schie, de romp is. Het was blijkbaar niet makkelijk die benen netjes van de romp te scheiden. Met een kettingzaag had gekund. Ik vermoed eerder dat brute kracht gebruikt is. De bovenkanten van die beenhompen zien er nogal rafelig uit. Te zien aan die twee grote plassen bloed zijn die pootjes er gewoon van de romp gerukt.  Waarschijnlijk was het slachtoffer nog in leven, toen zijn benen werden afgerukt. Of hij was nog maar nèt dood, dat kan natuurlijk ook. Zijn bloed was nog niet gestold.
Zal niet makkelijk gegaan zijn, dat scheiden van romp en benen. Ik kan me niet voorstellen dat twee mannen, ook al zijn ze beresterk, dit überhaupt voor elkaar kunnen  krijgen.  
Natuurlijk! Hij zou ook ‘gevierendeeld’ kunnen zijn. De oude Romeinen lustten daar wel pap van. Werd er een ter dood veroordeelde misdadiger of politicus gevierendeeld dan gebeurde dat vaak in een groot stadion, het Collosseum bijvoorbeeld, dat dan bomvol zat met een dol enthousiaste menigte. Toegang geheel gratis. Voor het vierendelen waren vier paarden nodig. Eén paard werd vastgemaakt aan de linkerarm van een persoon; één aan de rechter arm; één aan het linkerbeen en één aan het rechterbeen. De paarden werden dan opgejaagd; alle vier een andere kant op. Armen en benen zijn dan op deze onsympatieke wijze in een mum van tijd van de romp gescheiden. Zou je heden ten dage even iemand willen vierendelen; dan zal zal dat met  4 auto’s of motoren gebeuren.  Maakt wel een teringherrie. Alles en iedereen in de omgeving is dan in staat van alarm. 
Als hier de vierendeelmethode gehanteerd zou zijn, dan zou er toch veel meer bloed zichtbaar moeten zijn en eigenlijk heb ik hier, met mijn kotsmisselijke lijf niet meer dan die twee plassen bloed van die afgerukte benen gezien….trouwens: dat bloed begint nu ook al stevig te meuren. Voor de zekerheid loop ik nog wat verder door en geef mijn ogen goed de kost. Dicht tegen de huizenrij langs de Schiekade ligt iets. Iets wat ik van hieruit niet kan zien. Ik tol er naar toe. Als ik het object  nader, hoor ik gegrom. Van rechts. Van links. Twee pitbulls. Allebei kijken ze me bloeddorstig aan; kwijlend  met een homp arm in hun bek. En tussen hen in ligt een hoofd. Ongetwijfeld van het slachtoffer. Ik zie zijn al flink toegetakelde achterhoofd. Stukjes hoofdhuid en plukken haar liggen naast het hoofd als eierschillen naast een net gepeld eitje. Van hun dreigende gegrom trek ik me niks aan en haal, als een getructe voetballer, de verminkt kop onder mijn voet door naar me toe. Mijn geluk is dat die armen klem zitten in die pitbullbekken. Ze kunnen voorlopig he-le-maal niks beginnen.
Nog een klein zetje tegen die kop en ik zie zijn dodenmasker. Nee! Zie ik dit goed? Dit is verdomme ome Bram van café de Draaitol; de man van tien tot tien op de barkruk. De man ook van 600.000 euri.
De nog aangeklede romp zie ik nu enkele meters verderop liggen. Ik neem voor de zekerheid zijn nog goed gevulde portefeuille maar in beslag, voordat een ander het doet. Thuis tel ik de poet wel. Om het geld hebben ze het dus niet gedaan.
Politie ga ik nu niet meer bellen. Ome Bram is toch dood nou en wat kunnen die pittbulls er nou aan doen dat ze hem hebben dood gebeten. Ze hadden trek in wat lekkers dus zijn ze hem nu aan het oppeuzelen. Jam, jam, niets lekkerders dan ome Bram.  Ach, die honden volgen alleen maar hun instinct. Toch? Of zou iemand die beesten op ome Bram hebben afgestuurd. Had ome Bram vijanden? Kan haast niet. Of toch wel?