maandag 26 september 2011

Tot in de kleine uurtjes (2)

Na die trappistjes op rekening van Janneke, vinden René en ik het echt wel welletjes. Het is alweer bijna licht aan het worden als René en ik als dronken tollies op huis aan gaan. Na een minuut of tien slingeren, scheiden onze wegen. Rene woont Bovendijks; ik Benedendijks, langs de Schie.
Wanneer ik al mijn bitterballetjes en trappistjes d’r uit sta te kotsen, vlak boven een oude roeiboot die in de Schie ligt, doe ik, een afgrijselijke ontdekking: op de grote, zware, zwarte keien onderlangs de kademuur liggen, half in het water, hompen been. Duidelijk mannenbenen; groot, stevig en zwaar behaard. Twee grote plassen bloed. Een spoor gevormd door grote bloeddruppels, dat leidt naar het water.
Of het van die afgerukte lichaamsdelen komt of van de overdosis trappistjes, weet ik niet maar als ik voorovergebogen die hompen in het kanaal nog eens bekijk moet ik  spontaan nog een flinke portie kotsen. Wat een godsgruwelijke straf staat er trouwens op te veel alcohol drinken. Een gevoel van misselijkheid dat je laat janken als een hyena. Een hoofdpijn die alleen verdwijnt bij knetterhard beuken van je hoofd tegen een betonnen wand. Een smaak in je mond alsof je dooie ratten à la crème hebt zitten vreten.

Alleen die beenhompen zie ik, verder niks. Het is te donker om te zien of dat witte pakket, verderop in de Schie, de romp is. Het was blijkbaar niet makkelijk die benen netjes van de romp te scheiden. Met een kettingzaag had gekund. Ik vermoed eerder dat brute kracht gebruikt is. De bovenkanten van die beenhompen zien er nogal rafelig uit. Te zien aan die twee grote plassen bloed zijn die pootjes er gewoon van de romp gerukt.  Waarschijnlijk was het slachtoffer nog in leven, toen zijn benen werden afgerukt. Of hij was nog maar nèt dood, dat kan natuurlijk ook. Zijn bloed was nog niet gestold.
Zal niet makkelijk gegaan zijn, dat scheiden van romp en benen. Ik kan me niet voorstellen dat twee mannen, ook al zijn ze beresterk, dit überhaupt voor elkaar kunnen  krijgen.  
Natuurlijk! Hij zou ook ‘gevierendeeld’ kunnen zijn. De oude Romeinen lustten daar wel pap van. Werd er een ter dood veroordeelde misdadiger of politicus gevierendeeld dan gebeurde dat vaak in een groot stadion, het Collosseum bijvoorbeeld, dat dan bomvol zat met een dol enthousiaste menigte. Toegang geheel gratis. Voor het vierendelen waren vier paarden nodig. Eén paard werd vastgemaakt aan de linkerarm van een persoon; één aan de rechter arm; één aan het linkerbeen en één aan het rechterbeen. De paarden werden dan opgejaagd; alle vier een andere kant op. Armen en benen zijn dan op deze onsympatieke wijze in een mum van tijd van de romp gescheiden. Zou je heden ten dage even iemand willen vierendelen; dan zal zal dat met  4 auto’s of motoren gebeuren.  Maakt wel een teringherrie. Alles en iedereen in de omgeving is dan in staat van alarm. 
Als hier de vierendeelmethode gehanteerd zou zijn, dan zou er toch veel meer bloed zichtbaar moeten zijn en eigenlijk heb ik hier, met mijn kotsmisselijke lijf niet meer dan die twee plassen bloed van die afgerukte benen gezien….trouwens: dat bloed begint nu ook al stevig te meuren. Voor de zekerheid loop ik nog wat verder door en geef mijn ogen goed de kost. Dicht tegen de huizenrij langs de Schiekade ligt iets. Iets wat ik van hieruit niet kan zien. Ik tol er naar toe. Als ik het object  nader, hoor ik gegrom. Van rechts. Van links. Twee pitbulls. Allebei kijken ze me bloeddorstig aan; kwijlend  met een homp arm in hun bek. En tussen hen in ligt een hoofd. Ongetwijfeld van het slachtoffer. Ik zie zijn al flink toegetakelde achterhoofd. Stukjes hoofdhuid en plukken haar liggen naast het hoofd als eierschillen naast een net gepeld eitje. Van hun dreigende gegrom trek ik me niks aan en haal, als een getructe voetballer, de verminkt kop onder mijn voet door naar me toe. Mijn geluk is dat die armen klem zitten in die pitbullbekken. Ze kunnen voorlopig he-le-maal niks beginnen.
Nog een klein zetje tegen die kop en ik zie zijn dodenmasker. Nee! Zie ik dit goed? Dit is verdomme ome Bram van café de Draaitol; de man van tien tot tien op de barkruk. De man ook van 600.000 euri.
De nog aangeklede romp zie ik nu enkele meters verderop liggen. Ik neem voor de zekerheid zijn nog goed gevulde portefeuille maar in beslag, voordat een ander het doet. Thuis tel ik de poet wel. Om het geld hebben ze het dus niet gedaan.
Politie ga ik nu niet meer bellen. Ome Bram is toch dood nou en wat kunnen die pittbulls er nou aan doen dat ze hem hebben dood gebeten. Ze hadden trek in wat lekkers dus zijn ze hem nu aan het oppeuzelen. Jam, jam, niets lekkerders dan ome Bram.  Ach, die honden volgen alleen maar hun instinct. Toch? Of zou iemand die beesten op ome Bram hebben afgestuurd. Had ome Bram vijanden? Kan haast niet. Of toch wel?  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten